nummer: 10/2758/GA
betreft: [klager] datum: 14 april 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Zoetermeer,
gericht tegen een uitspraak van 16 september 2010 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 februari 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.P. Visser, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie
Zoetermeer.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van acht dagen opsluiting in een strafcel, tevens cameratoezicht voor één dag en overplaatsing naar een andere afdeling wegens betrokkenheid bij een handgemeen en het onder druk zetten van een
medegedetineerde.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagcommissie had uitgebreide inhoudelijke informatie willen hebben over de vermeende bedreigingen en het onder druk zetten (afpersen) van
medegedetineerden. De beklagcommissie had de zaak ook kunnen aanhouden en de directie verzoeken de nadere informatie te verstrekken.
De directeur heeft alle partijen gehoord. Klager en de betreffende medegedetineerde hebben allebei gevochten. Niet kon worden vastgesteld wie is begonnen. Daarom hebben beiden een disciplinaire straf van drie dagen gekregen. Aan klager is daarbovenop
vijf dagen strafcel opgelegd in verband met afpersing van gedetineerden.
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager begrijpt niet waarom er niet genoeg tijd zou zijn om de zaak uit te zoeken. Het is duidelijk dat het personeel kabaal hoorde en toen
zij
naar beneden keken zagen zij klager op de grond liggen. Klager meent dat de uitspraak van de beklagcommissie bevestigd kan worden. De directeur dient te beoordelen of beide partijen schuldig zijn. Dat kan op voorhand niet worden aangenomen. Ook de
vermeende afpersing en bedreiging dient ergens uit te blijken.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie leiden. De klager verweten gedragingen zijn onvoldoende aannemelijk geworden. Zo ontbreekt van de gestelde
afpersingen en bedreigingen van medegedetineerden een rapportage. Verder is over het handgemeen met een medegedetineerde onvoldoende duidelijk welke rol klager hierin had. Alleen indien klager daadwerkelijk een verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld
in artikel 51, vijfde lid, van de Pbw is oplegging van een disciplinaire straf aangewezen. Het beroep van de directeur zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. M. Boone en U.P. Burke, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 14 april 2011
secretaris voorzitter