Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3624/GA, 12 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:12-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3624/GA

betreft: [klager] datum: 12 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 5 november 2010 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 februari 2011, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, is klager gehoord.
De directeur van de p.i. Leeuwarden heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het niet binnen een redelijke termijn uitbetalen van door de beroepscommissie toegekende tegemoetkomingen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat hij mag verwachten dat een betalingsopdracht binnen een redelijke termijn wordt uitgevoerd. Als er een dag of tien ligt tussen het geven van de opdracht en de feitelijke bijboeking van dat bedrag op zijn rekening-courant, is er
voor klager geen reden tot klagen. In dit geval heeft het echter veel langer geduurd. Klager vraagt zich af waarom een en ander zo lang heeft moeten duren, te meer omdat afboekingen van zijn rekening-courant in beginsel per ommegaande geschieden.
Kennelijk was de uitspraak van de beroepscommissie geen aanleiding voor de directeur om daaraan gevolg te geven. Klager heeft, om zijn geld te krijgen, weer beklag in moeten stellen en diverse schorsingsverzoeken moeten indienen. Pas nadat klager deze
stappen had ondernomen, is klager uitbetaald. Dit is overigens al vaker gebeurd. Om die reden wil klager graag van de beroepscommissie een gemotiveerde uitspraak, waarin met name een uitspraak wordt gedaan over de vraag wat als redelijke termijn heeft
te gelden in dit soort gevallen. Klager heeft zijn klacht niet ingediend om een tegemoetkoming te verkrijgen. Hij vindt wel dat er aanleiding kan zijn om een financiële tegemoetkoming toe te kennen. Dat is echter niet het belangrijkste doel dat klager
voor ogen heeft met deze klacht.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – schriftelijk – toegelicht.
Het beklag ziet op de overschrijding van de betalingstermijn van aan klager toegekende tegemoetkomingen. De beklagcommissie heeft dat beklag ongegrond verklaard. In het kader van de onderhavige procedure heeft klager een aantal klachten en
schorsingsverzoeken ingediend, welke steeds serieus zijn behandeld. Hierbij is duidelijk geworden dat alle toegekende bedragen aan klager zijn uitgekeerd door tussenkomst van het Shared Service Center (SSC). De directeur is van mening dat het beroep
ongegrond moet worden verklaard.

3. De beoordeling
De tegemoetkomingen waarop het beklag betrekking heeft, betreffen zes uitspraken van de beroepscommissie van respectievelijk 5 en 29 maart 2010 tot een totaalbedrag van € 260,= en vier uitspraken van de beklagcommissie bij de p.i. Leeuwarden van 19
februari 2010 tot een totaalbedrag van 110,=. Volgens de inlichtingen van de directeur tegenover de beklagcommissie zijn de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkomingen op 9 maart 2010 betaalbaar gesteld en gestort op klagers rekening-courant.
De
door de beroepscommissie vastgestelde tegemoetkomingen zijn op 18 juni 2010 overgeboekt naar de locatie Zoetermeer en op 21 juni 2010 bijgeboekt op klagers rekening-courant bij de locatie Zoetermeer. Het betrof hier een bedrag van € 280,=, zijnde €
260,= aan verschuldigde tegemoetkoming en € 20,= als extra.

Voor zover het beroep ziet op het te laat uitkeren van door de beklagcommissie op 19 februari 2010 toegekende tegemoetkomingen geldt dat deze op 9 maart 2010 door de directeur betaalbaar zijn gesteld en aan klager zijn uitgekeerd middels bijschrijving
op zijn rekening-courant. De termijn tussen 3 en 4 maart 2010 – de datum van verzending van de uitspraken van de beklagcommissie – en 9 maart 2010 is niet ongebruikelijk of onredelijk. Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van dit deel van het
beklag kan daarom – voor zover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de door de beroepscommissie – in haar uitspraken van respectievelijk 5 en 29 maart 2010 – toegekende tegemoetkomingen, geldt het volgende. De betreffende uitspraken zijn op 8 maart 2010, 9 maart 2010, 10 maart 2010 en 6 april 2010
verzonden aan klager en de directeur. Vastgesteld kan worden dat de directeur eerst op 2 juni 2010 opdracht heeft gegeven aan het SSC om de bedragen ten name van klager over te boeken naar de locatie Zoetermeer, welke overboeking heeft plaatsgevonden
op
18 juni 2010. Dat bedrag is vervolgens feitelijk op 21 juni 2010 bijgeschreven op klagers rekening-courant.
De beroepscommissie acht de termijn, gelegen tussen de data waarop de uitspraken zijn verzonden en 21 juni 2010 zodanig lang dat die termijn als onredelijk moet worden aangemerkt. Niet valt in te zien waarom niet binnen enkele dagen na de ontvangst van
de uitspraak de opdracht aan het SSC gegeven kan worden om tot betaling over te gaan, zodat de ontvanger in ieder geval binnen een maand na de ontvangst van de uitspraak over het toegekende bedrag kan beschikken. De beroepscommissie zoekt hierbij
aansluiting bij de doelstelling van de overheid om vorderingen tijdig te betalen, waarbij een termijn van één maand als uitgangspunt wordt aangenomen. Gelet op het vorenstaande kan de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven en dient dit
onderdeel van het beklag alsnog gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie acht, mede gelet op de omstandigheid dat de directeur – kennelijk bij wijze van tegemoetkoming – aan klager al € 20,= meer heeft uitgekeerd dan waartoe hij was verplicht, geen termen aanwezig voor het toekennen van een
tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voor zover dit ziet op het beklag met betrekking tot het niet tijdig uitbetalen van door de beklagcommissie vastgestelde tegemoetkomingen en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van het beklag met betrekking tot het niet tijdig uitbetalen van de door de beroepscommissie vastgestelde tegemoetkomingen, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dat
onderdeel
van het beklag alsnog gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven