Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2254/GA, 21 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:21-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2254/GA

betreft: [klager] datum: 18 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 22 juli 2010 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormeld h.v.b. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagcommissie
De beklagen betreffen een disciplinaire straf van één dag opsluiting in een strafcel (H261/610) en de vermissing van persoonlijke eigendommen (H262/610).

De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klagers klachten werden ongegrond verklaard, doordat de directievertegenwoordiger hem beschuldigde van het vervalsen van een brief van de reclassering.
Dit
is echter een leugen. Er werd ook beweerd dat doordat er bepaalde papieren zijn kwijtgeraakt, klagers klachten veel te laat zouden zijn ingediend. Voorts werd er verklaard dat klager in goed vertrouwen had getekend voor ontvangst en dat dit zijn eigen
fout zou zijn. Klager heeft inderdaad getekend, maar de directie heeft hem nooit zijn spullen overhandigd. Er werd zelfs beweerd dat alhoewel klager voor zijn portemonnee en rugzak € 50,= heeft ontvangen - daarmee toegevend dat deze wel degelijk zijn
kwijtgeraakt - hij de andere spullen misschien wel heeft meegekregen bij ontslag. Klager heeft echter niet eens een bewijs van ontslag gekregen, laat staan zijn eigendommen. Dat was algemeen bekend bij het afdelingshoofd en de directie.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Uit de stukken blijkt dat de beschikking tot oplegging van de disciplinaire straf niet is overgelegd. Derhalve kan niet worden nagegaan of klager is gehoord (artikel 57 van de Pbw), of de beslissing conform de vereisten in artikel 58, eerste lid, van
de
Pbw aan hem is medegedeeld en op welke gronden de disciplinaire straf is opgelegd. Dit beklag wordt daarom gegrond verklaard. De beroepscommissie zal aan klager een passende tegemoetkoming toekennen.

Hetgeen voor het overige in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze de oplegging van de disciplinaire straf betreft. Zij bepaalt dat aan klager ter zake een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 18 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven