Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2837/GA, 28 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:28-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2837/GA

betreft: [klager] datum: 17 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 augustus 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de beklagen en de uitspraak van de beklagrechter
De beklagen betreffen het feit dat klager op 5 juli 2010 en op 15 juli 2010 na bezoek is gevisiteerd en dat sprake is van stelselmatige visitatie.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklagen op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Er is sprake van schending van recht en vormverzuim. In het bijzonder zijn de artikelen 29, 60, 67 en 68 van de Pbw en de artikel 8 en 13 van het EVRM
geschonden. Ten onrechte heeft de beklagrechter een niet-ontvankelijkheid uitgesproken en geoordeeld dat deze klachten identiek zijn aan andere klachten met hetzelfde onderwerp. Klager zou derhalve geen belang bij zijn klachten hebben. Klagers klachten
zijn echter gericht tegen twee nieuwe gevallen van mensenrechtenschendingen. De uitspraak is dan ook onvoldoende met redenen omkleed. Artikel 6.4 van de huisregels moet als strijdig met hogere wet- en regelgeving worden aangemerkt, aangezien dit
artikel
inbreuken als bedoeld in artikel 8 van het EVRM toelaat. Klager wordt in overeenstemming met artikel 6.4 van de huisregels gemiddeld meer dan vijf keer per maand onderworpen aan visitatie na bezoek van familie en advocaat. Er bestaat geen wezenlijk
verschil tussen de in uitspraken van de RSJ geconstateerde frequentie van zes keer per maand, waarbij geen visitatie volgde na een bezoek van de advocaat. De directeur heeft niet voldaan aan de door de RSJ gestelde voorwaarden voor stelselmatige
visitaties. Zo heeft de directeur niet regelmatig een eigen belangenafweging gemaakt. Visitaties mogen bovendien alleen steekproefsgewijs geschieden, mits deze de grens van twee keer per maand niet te boven gaan. Artikel 6.4 van de huisregels is niet
alleen in strijd met de uitspraken van de RSJ maar ook met artikel 8, tweede lid, van het EVRM. De uitspraak van de beklagrechter kan dus niet in stand worden gelaten en artikel 6.4 van de huisregels dient onverbindend te worden verklaard. De
stelselmatige visitaties zijn zeer ingrijpend. De door de RSJ gestelde voorwaarden hadden dan ook nooit buiten toepassing mogen worden gelaten. De beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zijn bovendien niet in acht genomen.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van twee beslissingen als bedoeld in artikel 60 van de Pbw welke nog niet eerder in beklag aan de orde zijn geweest. Klager had dan ook moeten worden ontvangen in beide beklagen. De beroepscommissie zal
de klachten zelf in eerste en enige aanleg afdoen.

De mogelijkheid een gedetineerde voorafgaand of na afloop van bezoek aan zijn lichaam en kleding te onderzoeken, is vastgelegd in artikel 29 van de Pbw. De hier bestreden beslissingen tot visitatie zijn, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet
in strijd met een wettelijk voorschrift en evenmin onredelijk of onbillijk. De beklagen zullen derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklagen, maar verklaart deze beklagen ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Kersten, secretaris, op 17 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven