Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/1608/TB, 15 december 2010, beroep
Uitspraakdatum:15-12-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/1608/TB

betreft: [klager] datum: 15 december 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. de Bont, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 9 juni 2010 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 september 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. de Bont, en namens de Minister, [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen
van het ministerie van Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft beslist klager over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum PPC II te Vught (hierna: PPC).

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 14 oktober 1982 van het gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Op 11 januari 2000 heeft de Minister na advies van 12 juli 1999 van het toenmalige Dr.
F.S.
Meijers Instituut besloten klager over te plaatsen naar de Dr. S. van Mesdagkliniek (Van Mesdagkliniek).
Klager is feitelijk op 21 december 1999 in de Van Mesdagkliniek opgenomen. Op 26 juli 2005 heeft de Van Mesdagkliniek de Minister verzocht klager terug te plaatsen naar een p.i. omdat sprake was van een stabiele situatie en klager, gelet op zijn
status,
niet in aanmerking kwam voor een longstayindicatie. Op 12 september 2005 heeft de selectiefunctionaris beslist klager over te plaatsen naar de BIBA van de p.i. Haaglanden, welke overplaatsing op 26 september 2005 is gerealiseerd.
Op 10 november 2005 heeft klager beroep ingesteld tegen de fictieve beslissing op grond van artikel 13 Wetboek van Strafrecht (Sr) tot beëindiging van klagers plaatsing in de Van Mesdagkliniek. Op 29 mei 2006 heeft de beroepscommissie dit beroep
materieel gegrond verklaard op de grond dat de Minister ondanks herhaald rappel niet binnen de gegeven uiterste termijn de gevraagde stukken had toegezonden. Op 11 juli 2006 heeft de Minister opnieuw beslist tot terugplaatsing naar een p.i. Bij
uitspraak 06/1794/TR van 11 juni 2007 heeft de beroepscommissie het daartegen ingediende beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en een tegemoetkoming toegekend. De beroepscommissie heeft daarbij opgemerkt er van uit te gaan dat
klager ten spoedigste zou worden teruggeplaatst in een tbs-inrichting.
De Staatssecretaris heeft vervolgens op 24 juli 2007 beslist klager over te plaatsen naar De Rooyse Wissel en heeft daarbij aangegeven dat De Rooyse Wissel een overplaatsingsdatum zou plannen zodra klagers behandeling in het ziekenhuis was afgerond. De
beroepscommissie heeft in haar uitspraak van 27 november 2007 met nummer 07/1986/TR het hiertegen ingediende beroep gegrond verklaard. De beroepscommissie heeft daarbij opgemerkt dat zij er vanuit ging dat de Staatssecretaris van Justitie zo spoedig
mogelijk uitvoering zou geven aan de beslissing van 24 juli 2007 tot overplaatsing van klager naar De Rooyse Wissel. Klager is op 27 december 2007 overgeplaatst naar de longstayafdeling van De Rooyse Wissel. Het hiertegen ingestelde beroep is door de
beroepscommissie op 3 november 2008 met nummer 08/936/TB gegrond verklaard. Bij beslissing van 4 december 2008 is besloten klager te plaatsen in een longstayvoorziening van FPC De Rooyse Wissel en bij beslissing van 2 juni 2009 is besloten klager over
te plaatsen naar een longstayvoorziening van de Pompestichting.
Op 9 juni 2010 heeft de Minister beslist klager over te plaatsen naar het PPC II te Vught en klager is daar op 30 juni 2010 geplaatst.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht, verkort weergegeven.
Doordat telkenmale een nieuwe beslissing tot overplaatsing wordt genomen zou gesproken kunnen worden van misbruik van recht en alleen al om die reden is de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk.
Klager kon en mocht erop vertrouwen dat de keuze voor longstay impliceerde dat het daarbij zou blijven. Klager is een zeer kwetsbare persoon en de onzekerheid heeft hem veel stress en psychische problemen opgeleverd. Verwezen zij naar de pro-justitia
rapportages van [A] en [B]. De wet stelt aan een beslissing tot beëindiging van een plaatsing ex artikel 13 Sr een aantal eisen. Voorts bepaalt artikel 41, tweede lid, (oud) Pm, dat een verblijf in een tbs-inrichting slechts kan worden beëindigd indien
het hoofd van de inrichting waarin betrokkene is geplaatst de Minister adviseert de desbetreffende persoon in een gevangenis te plaatsen. Daaraan is niet voldaan. Het schrijven van [C] van De Pompestichting van 16 april 2010 behelst niet anders dan een
omschrijving van het milieu waarin klager dient te verblijven. In het verslag van 24 februari 2010 wordt zelfs aangevoerd dat klager in de longstay zeer goed lijkt te gedijen. Er is derhalve geen advies tot overplaatsing maar hooguit een advies waaraan
de plek moet voldoen als wordt besloten tot overplaatsing.
Klager is om redenen van mogelijke behandelbaarheid en humaniteit naar een tbs-kliniek overgeplaatst. Met name de humanitaire kant is volledig afwezig in de beschouwingen van de Minister, dit ondanks de opmerking van o.a. [D] (blz. 9 van het rapport
van
8 juni 2009). De beslissing van de Minister maakt niet duidelijk waarom overplaatsing gewenst is.
Klager is zonder meer een tbs/longstay-kandidaat als het gaat om de bij hem spelende problematiek. Een verblijf op de longstay sluit veel beter aan op klagers persoonlijke situatie dan een verblijf in een PPC. Het PPC Vught fungeert gedeeltelijk als
een
huis van bewaring en daardoor is er veel verloop. In beginsel verblijven daar geen personen voor wie de detentie eindeloos zal zijn. Qua faciliteiten en bewegingsvrijheid is een longstayafdeling veel meer gericht op een langdurig verblijf.
In eerdergenoemde brieven van De Pompestichting en de pro-justitia rapportages van [B], [A] en [E] wordt aangegeven aan welke eisen klagers verblijfsmilieu dient te voldoen. In haar beslissing van 11 juni 2007, 06/1794/TR heeft de beroepscommissie
duidelijk gemaakt dat ‘niet alleen de detentie(on)geschiktheid bepalend is of klager kan worden teruggeplaatst naar het gevangeniswezen, maar ook de vraag of de geboden psychiatrische zorg in het gevangeniswezen voor klager afdoende is’. Klagers
huidige
verblijf in het PPC staat met deze adviezen en milieubeschrijving op zeer gespannen voet. Klager krijgt thans geen psychotherapie aangeboden en ook geen trainingen zoals voorgesteld door rapporteur [B]. Klager krijgt slechts sporadisch de gelegenheid
tot gesprekken met een psychologe van het PPC. Voorts is geen sprake van een omgeving met een lage “expressed emotion’. Klager zit tussen gedetineerden die in een volledig andere levensfase en fase van het strafproces zijn.
Sinds zijn overplaatsing is klager veelvuldig geconfronteerd met negatieve uitlatingen van medegedetineerden, wordt hij regelmatig uitgescholden en bedreigd. Voorts verblijft klager in een zeer kleine ruimte en kan hij daar zijn stafdossier en
muziekinstrument niet kwijt.
Uit de regels 5, 18.8, 18.9 en 102.2 van de European Prison Rules vloeit voort dat de situatie van buiten zoveel mogelijk moet worden nagebootst. Dat betekent dat een groep van ‘medegedetineerden’ moet worden gezocht waarmee de meeste sociale binding
bestaat, i.c. de longstaypopulatie. Plaatsing in een PPC verzwaart aanzienlijk klagers detentie terwijl onvoldoende is gemotiveerd dat een dergelijke plaatsing noodzakelijk is (hetgeen strijdig is met regel 102.2).
Klager verzoekt de beroepscommissie om de Minister opdracht te geven hem wederom op de longstayafdeling van de Pompestichting te Vught te plaatsen en hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
Het verslag van De Pompestichting van 24 februari 2010 dient in samenhang met de beschrijving van het gewenste afdelingsmilieu van 16 april 2010 te worden aangemerkt als een advies in de zin van artikel 41, tweede lid, (oud) Pm.
Klager is niet alleen op humane gronden in een tbs-kliniek geplaatst. Klager is thans niet meer detentieongeschikt. Verwezen zij ook naar de pro-justitia rapportage van [F]. Aan het feit dat klager langdurig in tbs-inrichtingen heeft verbleven kan hij
geen rechten ontlenen. Al in een eerder stadium is terugplaatsing naar een p.i. aan de orde geweest. Deze beslissing is toen teruggedraaid vanwege de gegrondverklaring van klagers beroep door de beroepscommissie.
De Pompestichting heeft bij schrijven van 15 juni 2010 medegedeeld dat een advies tot terugplaatsing is gegeven. Een levenslange gevangenisstraf behoort te worden tenuitvoergelegd in een p.i.
Het PPC heeft een adequaat zorgniveau. Het feit dat het PPC een beperkt regime kent, maakt nog niet dat van een inhumane tenuitvoerlegging van klagers gevangenisstraf sprake is. Ambulante zorg kan vanuit het FPC De Pompestichting worden aangeboden. DJI
heeft geen signalen vanuit het PPC ontvangen dat het met klager niet goed gaat. Wanneer het met klager niet goed zou gaan, dan is sprake van een nieuwe situatie waarop opnieuw beslist moet worden. DJI gaat ervan uit dat het PPC goed zal letten op
signalen van detentieongeschiktheid van klager.
De bestreden beslissing is op juiste gronden genomen en gebaseerd op diverse adviezen.

4. De beoordeling
Op grond van artikel 41, tweede en derde lid, (oud) Pm juncto artikel 13, derde lid, Sr, kan de Minister beslissen het verblijf van een tot gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde in een tbs-inrichting te beëindigen indien het hoofd van de inrichting
waarin de betrokkene is geplaatst de Minister tot plaatsing in een gevangenis adviseert. Bij het voorstel tot plaatsing of beëindiging wordt een ondertekend advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines – waaronder een
psychiater – die de betrokkene hebben onderzocht, overgelegd.
In zijn brief van 15 juni 2010 heeft de Minister te kennen gegeven dat het verslag van De Pompestichting van 24 februari 2010 in combinatie met de beschrijving van het gewenste afdelingsmilieu van 16 april 2010 dient te worden aangemerkt als advies in
de zin van artikel 41, tweede lid, (oud) Pm.
De beroepscommissie kan de Minister hierin niet volgen. In de brief van 15 juni 2010 heeft de directeur algemene zaken van De Pompestichting slechts gesteld dat beide bescheiden van De Pompestichting in onderlinge samenhang bezien beschouwd kunnen
worden als advies tot terugplaatsing van klager. Voorts is in geen van beide bescheiden zelf een advies tot plaatsing in een p.i. te onderkennen. Derhalve is aan dit wettelijk voorschrift voor terugplaatsing van een tot gevangenisstraf veroordeelde uit
een tbs-inrichting naar een gevangenis, niet voldaan.

Daarnaast stelt de beroepscommissie voorop dat voor het antwoord op de vraag of klager kan worden teruggeplaatst naar het gevangeniswezen niet alleen diens detentie(on)geschiktheid (a) bepalend is (vgl. RSJ 11 juni 2007, 06/1794/TR), maar ook de in het
gevangeniswezen voor klager beschikbare psychiatrische zorg (b), alsmede garanties voor een humane tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf (c).
In het licht daarvan en van de vele overplaatsingen van klager in de afgelopen jaren, acht de beroepscommissie het in diens belang dat voor hem thans een stabiele, van duurzame structuur voorziene, omgeving wordt geboden, waar hij voor langere tijd kan
verblijven, zonder dat hij wordt onderworpen aan een plotselinge en op ondeugdelijke gronden gebaseerde overplaatsing.

De beroepscommissie overweegt dat voldoende aannemelijk is geworden dat klager zich momenteel in een groep van medegedetineerden bevindt met wie hij nagenoeg geen sociaal contact heeft, dat hij door de vele media-aandacht van de afgelopen maanden niet
kan luchten op de luchtplaats van het PPC, omdat hij dan wordt geconfronteerd met allerlei negatieve opmerkingen van medegedetineerden, dat er een groot verloop is van gedetineerden in het PPC en dat de populatie hierin derhalve een totaal andere is
dan
in een longstay-afdeling.
Tevens betrekt de beroepscommissie in haar oordeel dat gelet op het voor klager vereiste, door de Pompestichting concreet beschreven, milieu niet kan worden gezegd dat het PPC een geschikte omgeving voor klager is, nog daargelaten dat PPC’s naar de
bedoeling van de wetgever slechts voor een tijdelijk verblijf van patiënten zijn bestemd.
Voorts is de beroepscommissie, anders dan de Minister, van oordeel dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat klager in aanmerking komt voor een (langdurig) verblijf in een longstay-voorziening.

Het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, luidt de slotsom van de beroepscommissie dat de bestreden beslissing van de Minister in strijd met de wet, en onredelijk en onbillijk is. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie zal met toepassing van artikel 13, vierde lid, Sr jo. artikel 69, vijfde lid jo. artikel 66, derde lid onder c, Bvt volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing.
Dit brengt mee dat klager ten spoedigste zal moeten worden teruggeplaatst naar de longstayafdeling van De Pompestichting te Vught.

Nu de rechtsgevolgen van de te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient een tegemoetkoming aan klager te worden geboden. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming. De beroepscommissie stelt
deze vast op € 250,= voor elke maand dat klager ten onrechte in het PPC heeft verbleven.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele en materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 250,= voor elke maand dat klager ten onrechte in het PPC heeft verbleven.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. drs. T.A.M.Louwe en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 15 december 2010

secretaris voorzitter

Naar boven