Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/0663/GV, 7 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/663/GV

betreft: [klager] datum: 7 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Maat, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 28 februari 2011 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het verlof is afgewezen op grond van het feit dat naar aanleiding van de aangeleverde informatie de conclusie is getrokken dat verlof op dit moment maatschappelijk onaanvaardbaar zou zijn. Dit is enkel gebaseerd op het advies van het Openbaar
Ministerie
(OM). Het OM heeft negatief geadviseerd vanwege een reëel recidivegevaar alsmede een gevaar van maatschappelijke onrust en de aard van de ernst van de gepleegde delicten. Het OM houdt op geen enkele wijze rekening met klagers persoonlijke
omstandigheden
alsmede het tijdsverloop tussen de gepleegde feiten en de reeds ondergane detentie. Het OM heeft in het verleden al driemaal negatief geadviseerd omtrent verlofverlening en steeds op dezelfde gronden. Het OM adviseert thans hetzelfde en er heeft geen
nieuwe afweging plaatsgevonden. Klager heeft met goed gevolg de budgetteringstraining, de COVA-traing en de ARVA-training afgerond en hij is in behandeling bij het FPA te Heiloo. In het penitentiair dossier van klager is opgenomen dat klagers
recidiverisico is gedaald. Miskend wordt dat verlofverlening in het leven is geroepen om gedetineerden de mogelijkheid te bieden te resocialiseren zodat het recidiverisico vermindert. De bestreden beslissing en het advies van het OM doen geen recht aan
de strafoplegging van de strafrechter, nu de strafrechter een gevangenisstraf van bepaalde duur heeft opgelegd, met daarmee inbegrepen de mogelijkheid tot detentiefasering alsmede verlofverlening.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het OM adviseert negatief evenals bij eerder verzoeken van klager om algemeen verlof. Dit op basis van de ernst van de gepleegde delicten en het recidivegevaar. Dit recidivegevaar is gebaseerd op het feit dat klager de feiten deels heeft gepleegd in
een
proeftijd van een eerdere veroordeling in een zedenzaak. De argumentatie van het OM is dusdanig zwaarwegend dat er besloten is het verzoek om verlof af te wijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Westlinge heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag en adviseert klager één dag algemeen verlof te verlenen onder de voorwaarden dat hij zich meldt bij de politie, geen contact heeft met slachtoffers en
zich niet op het adres van zijn vader begeeft.
Het OM heeft negatief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening, omdat klager veroordeeld is voor verkrachting, meermalen mensenhandel, wederrechtelijke vrijheidsberoving en witwassen. De gepleegde delicten zijn deels gepleegd in zijn proeftijd van
een eerdere veroordeling voor verkrachting. Het OM acht een recidiverisico en gevaar voor maatschappelijke onrust aanwezig.
De politie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het afgegeven verlofadres.

3. De beoordeling
Klager heeft beroep in cassatie aangetekend tegen een veroordeling van het gerechtshof Amsterdam tot vijf jaar gevangenisstraf met aftrek, wegens mensenhandel, meermalen gepleegd, verkrachting, medeplegen van opzettelijke wederrechtelijke
vrijheidsberoving en gewoontewitwassen. De fictieve einddatum is bepaald op 3 juli 2011.

Uit het arrest van het gerechtshof van 17 maart 2010 volgt dat klager is veroordeeld voor het zich gedurende een langere periode schuldig maken aan mensenhandel, waarbij hij in ernstige mate fysiek, psychisch en financieel misbruik heeft gemaakt van
vrouwen die zich in een kwetsbare positie bevonden. Voorts is klager veroordeeld voor het van de vrijheid beroven en verkrachten van één van de vrouwen. Uit klagers uittreksel uit het documentatieregister volgt dat hij eerder is veroordeeld voor
verkrachting.
De beroepscommissie is van oordeel dat de ernst van de feiten waarvoor klager is veroordeeld en de ernstige recidive in een proeftijd een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze ook nu nog een afwijzing van klagers verlofaanvraag
rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting,
niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 7 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven