Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2234/GA, 4 april 2011, beroep
Uitspraakdatum:04-04-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2234/GA

betreft: [klager] datum: 4 april 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 juli 2010 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 februari 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Sittard.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde:
-een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met ingang van 4 april 2010 om 15.55 uur, opgelegd door een piw-er in afwachting van de afhandeling van een schriftelijk verslag van 4 april 2010;
-een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen met cameratoezicht ingaande 5 april 2010 om 15.00 uur teneinde de veiligheid van klager te kunnen garanderen in verband met mogelijke ernstige
lichamelijke klachten.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is op 4 april 2010 onder cameratoezicht geplaatst in de isoleercel. Hij moest eerst even terug naar zijn eigen cel, maar is kort daarna met vier man personeel naar de iso-afdeling overgebracht. Op 4 april 2010 was echter al duidelijk dat er geen
noodzaak was om klager in de isoleercel te plaatsen. Klager was door een arts gezien. Deze had aangegeven dat klager aandacht vroeg en dat hij waarschijnlijk geen tia had gehad. Er was geen reden tot ongerustheid. Klager heeft daarna geen uitspraken
meer gedaan die tot ongerustheid zouden kunnen leiden. Klager is toch in afzondering geplaatst en dat was niet vanwege zijn gezondheid maar omdat men hem lastig vond, lijkt het. Tot deze plaatsing in afzondering is zonder fiat van de directeur beslist
door het personeel. Op 5 april 2010 lijkt sprake van een soort herstelbeschikking van de directeur. Klager heeft in ieder geval de eerste dag zonder titel in afzondering en met toepassing van cameratoezicht verbleven. Klager heeft op 5 april 2010 geen
arts gezien. Hij wist niet dat er contact met de arts was geweest. Klager is op 6 april 2010 door de andere directeur gezien. Hij mocht terug naar de afdeling als hij niet meer om een arts zou vragen. Volgens klager had er op 4 april 2010 helemaal
niets
moeten gebeuren. De arts was bij hem langs geweest en die kon niets meer voor hem doen. Hij zou een brief schrijven naar de medische dienst om een eventuele tia te laten onderzoeken. De arts is rond 15.00 uur weggegaan. Klager liep toen naar beneden om
te gaan luchten, maar daar was hij een half uur te vroeg voor. Er zaten zeven mensen in de teamkamer. Klager gaf aan te willen luchten maar een piw-er vroeg hem of hij dat nou wel moest doen. Klager wilde graag wat frisse lucht. Dat was goed, maar dan
moest hij nog even terug naar zijn cel. Een andere piw-er kwam toen achter hem aan en riep dat hij het zat was en dat hij klager preventief zou isoleren. Hij is toen geboeid en met vier man naar de isoleercel overgebracht.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het klopt dat klager op 4 april 2010 naar de observatiecel is gebracht. Daartoe is in eerste instantie door het personeel beslist en daarna in overleg met de directeur. Klager is op 5 april 2010 gehoord door de directeur. Het overleg heeft
plaatsgevonden met een collega-directeur. Er is voor de plaatsing in afzondering wel contact geweest met de arts. Het betrof telefonisch contact, klager is niet door de arts gezien. De directeur heeft dit van horen zeggen, hij kent de inhoud van het
advies van de arts niet. Toen er niets meer met klager gebeurde is de afzondering op 6 april 2010 opgeheven en is hij teruggegaan naar de afdeling. Omdat klager had aangegeven dat er nog wat met hem kon gebeuren, is besloten tot zijn plaatsing in de
isoleercel met toepassing van cameratoezicht. In de eigen cel bevindt zich alleen een knop om personeel op te roepen. Omdat het weekend was, wilde men in de inrichting geen risico lopen. Op maandag is de medische dienst weer aanwezig.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht het volgende vast. Klager heeft het personeel op 4 april 2010 te kennen gegeven dat hij in zijn cel buiten bewustzijn was geraakt. Het personeel heeft
hierop
een arts laten komen. De arts heeft klager gezien. Daarna lopen de versies van de gebeurtenissen van klager en het personeel, gezien het verslag van 4 april 2010, uiteen. In ieder geval is klager in de middag van 4 april 2010, en dat is bevestigd door
de directeur, door het personeel in de isoleercel geplaatst met toepassing van cameratoezicht.
Tot plaatsing in een afzonderingscel en cameraobservatie is, gelet op de artikelen 24 en 24a van de Pbw, alleen de directeur bevoegd. Van het zogenaamde bewaardersarrest zoals geregeld in artikel 24, vierde lid, van de Pbw, indien onverwijlde
tenuitvoerlegging van de afzondering geboden is, is in het onderhavige geval geen sprake. Er blijkt ook niet dat de directeur onverwijld van de plaatsing op de hoogte is gesteld. De directeur heeft klager de volgende dag gehoord.

Op grond van artikel 24a kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, bepalen dat de gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een
camera wordt geobserveerd. Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk
na
zijn beslissing in.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende gebleken dat (tijdig) het advies van de arts is ingewonnen.
Hoewel de beroepscommissie het niet uitgesloten acht dat er, gezien de eerdere wegraking van klager op zijn cel, aanleiding was om hem in ieder geval gedurende het weekend te observeren, is de beslissing tot zijn plaatsing in afzondering met
cameraobservatie met zoveel hiervoor vermelde onzorgvuldigheden gepaard gegaan, dat het beroep gegrond zal worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Aan klager zal een
tegemoetkoming van € 20,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, J.M.L. Pattijn msm en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S. Jousma, secretaris, op 4 april 2011

secretaris voorzitter

Naar boven