nummer: 10/3368/TA
betreft: [klager] datum: 1 april 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.I. Robert, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 4 november 2010 van de beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 28 januari 2011, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting gehoord, [...], hoofd risicomanagement en behandeling, en [...], juridisch
medewerkster. Klager en zijn raadsvrouw, mr. E.I. Robert, hebben schriftelijk bericht niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een maatregel van kamerafzondering.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager verblijft sinds 24 februari 2009 in de FPC De Kijvelanden. Hij volgt een behandelingsprogramma en een opleiding.Vanwege een vermoeden van
drugsgebruik is aan klager een maatregel van afzondering opgelegd. Inmiddels heeft klager vanwege diverse opeenvolgende maatregelen in totaal reeds 160 dagen achter een gesloten deur doorgebracht. Voorafgaande aan het opleggen van de maatregel is
klager
nimmer een waarschuwing gegeven dan wel een minder zware maatregel opgelegd zoals het voeren van gesprekken of een afdelingsarrest. Aan klager is vanaf het begin van zijn verblijf in De Kijvelanden steeds de meest zware maatregel van afzondering
opgelegd. De gevolgen hiervan zijn voor klager onevenredig zwaar. Klager is inmiddels uit het behandelingsprogramma gezet, zijn opleiding is stopgezet en klager ontvangt geen inkomen tijdens de perioden van afzondering. Klager meent dat volstaan had
kunnen worden met een minder zware maatregel.
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In 2010 had klager 20 maal een positieve urine-uitslag ten gevolge van het gebruik van (meestal) softdrugs of opiaten. De meeste
keren vanwege het gebruik van softdrugs; driemaal voor opiaten. Klager heeft een verslavingsproblematiek. De inrichting probeert het drugsgebruik van klager tot onderwerp van gesprek te maken.
De inrichting legt geen disciplinaire straffen op. De maatregelen worden opgelegd uit oogpunt van de veiligheid. Bij een afdelingsarrest behoudt de verpleegde meer vrijheden dan bij een kamerafzondering. In dit geval bestond geen inzicht over de vraag
hoe de handel in drugs in de inrichting verloopt. Vanwege de veiligheid is toen besloten klager een afzonderingsmaatregel op te leggen en geen afdelingsarrest. In de inrichting wordt in drugs gehandeld. Klager heeft verklaard dat de drugs uit de
inrichting komen. Op 7 oktober 2010 is de kamerafzondering beëindigd en omgezet in een afdelingsarrest nadat met klager een functionele analyse is gevoerd.
3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een ander oordeel dan die van de beklagcommissie leiden. Gelet op de positieve uitslag van de urinecontrole kan de beslissing van de directeur aan klager een
maatregel
van afzondering op te leggen, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat klager een historie heeft omtrent het gebruik van drugs en dat
er
geen duidelijkheid bestond over de herkomst van drugs. Een minder zware maatregel zoals een afdelingsarrest ligt dan niet in de rede. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
De beroepscommissie merkt nog op dat een verpleegde niet kan worden verplicht mee te werken aan zijn behandeling. Het opleggen van een afzonderingsmaatregel als therapeutisch argument wringt met dit uitgangspunt. Nu de uitslag van de urinecontrole
reeds
voldoende grond oplevert voor het opleggen van een afzonderingsmaatregel, zal de beroepscommissie dat aspect hier verder onbesproken laten.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, voorzitter, mr. dr. E.J. Hofstee en mr. drs. T.A.M. Louwe, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 1 april 2011
secretaris voorzitter