Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3290/TA, 28 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:28-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3290/TA

betreft: [klager] datum: 28 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC 2Landen te Utrecht, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 20 oktober 2010 van de beklagcommissie bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 januari 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, is namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting gehoord, [...], juridisch medewerkster bij FPC 2Landen. Klager heeft telefonisch
bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag voor zover in beroep aan de orde betreft:
a. het niet tijdig aanleveren van de wettelijke aantekeningen;
b. het niet verstrekken van de juiste hoeveelheid medicatie;
c. het niet tijdig ontvangen van het verpleeg- en behandelplan.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De wettelijke aantekeningen worden elk kwartaal opgemaakt. De afdeling Wed 1, waar klager verblijft, heeft de wettelijke
aantekeningen rijkelijk laat ontvangen. Het streven is een maand na het verstrijken van het kwartaal de versie aan patiënten uit te reiken. Op grond van artikel 18 Bvt jo. artikel 5 Rvt, worden van iedere ter beschikking gestelde door het hoofd van de
inrichting aantekeningen bijgehouden omtrent diens lichamelijke en geestelijke gesteldheid. In de Bvt noch in andere wet- of regelgeving wordt gesproken over een termijn voor de uitreiking van de wettelijke aantekeningen. Nu er geen recht bestaat
omtrent de termijn van uitreiking van de wettelijke aantekeningen, had klager niet-ontvankelijk in zijn beklag moeten worden verklaard.
In de inrichting wordt de medicatie ’s nachts door een verpleegkundige van de medische dienst klaargezet voor de verschillende afdelingen. Deze verpleegkundige tekent af voor het uitzetten. De volgende dag wordt gecontroleerd of de medicatie die de
avond ervoor is uitgezet, klopt met de gegevens op de bijbehorende medicatielijst. Iedere dag vindt dus een dubbele controle plaats. Indien bij een dergelijke controle wordt geconstateerd dat de medicatie niet klopt wordt contact gelegd met de medische
dienst, met als gevolg dat de juiste medicatie iets later wordt uitgereikt. Klager noemt dit ten onrechte direct een fout. De enkele keren dat klager een te lage dosering heeft ontvangen, is deze kort daarop aangevuld tot de voorgeschreven hoeveelheid.
Hier heeft in een enkel geval maximaal twee uur tussen gezeten. Klager heeft hier nimmer nadeel van ondervonden. Klager is erg gefocused op medische verzorging. Hij wil alles graag snel en de medicatie zelf controleren. Het beklag van klager dient in
zoverre alsnog ongegrond te worden verklaard.
Klager is op 1 maart 2010 opgenomen in FPC 2landen en heeft op 17 mei 2010 zijn verpleeg- en behandelplanbespreking gehad. Tijdens deze bespreking heeft klager kennis genomen van de doelen die voor de komende periode zijn gesteld. Het streven is erop
gericht een afschrift van het besprokene binnen vier weken aan de patiënten te verstrekken. Klager heeft zijn afschrift op 6 juli 2010 en derhalve na deze termijn ontvangen. Klager heeft hiervan geen nadeel ondervonden omdat de afspraken direct na de
behandelplanbespreking van 17 mei 2010 ten uitvoer kunnen worden gebracht. Overigens heeft de wetgever blijkens hoofdstuk 2.10 van de memorie van toelichting bij de Bvt beklag tegen het niet naleven van de zorgplicht van artikel 16, eerste lid, van de
Bvt uitgesloten.

Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
a.
De beroepscommissie stelt vast dat in de Bvt noch in andere wet- of regelgeving een recht op ontvangst van de wettelijke aantekeningen binnen een bepaalde termijn is neergelegd. De termijn van uitreiking van de wettelijke aantekeningen kan daarom niet
worden aangemerkt als een beslissing van het hoofd van de inrichting waartegen krachtens artikel 56 van de Bvt beklag kan worden ingediend. Mitsdien is het beroep van de directeur gegrond en moet klager alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn
klacht.

b.
De beroepscommissie stelt voorop dat alleen klachten over een (vermeende) schending van een wettelijk recht als gevolg van het niet betrachten van een zorgplicht als ontvankelijk worden aangemerkt en inhoudelijk beoordeeld. Als wordt vastgesteld dat
geen sprake is van ‘niet betrachten’ van de zorgplicht maar van ‘wijze van betrachten’ dan dient klager niet-ontvankelijk in zijn beklag te worden verklaard. De enkele stelling van klager dat sprake is van een schending van een recht door het
niet-betrachten van een zorgplicht is geen reden voor ontvankelijkheid van het beklag. Er dient daadwerkelijk sprake te zijn van het ‘niet betrachten’ van een zorgplicht.

De beroepscommissie is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het hoofd van de inrichting de in artikel 41, vierde lid, van de Bvt gegeven zorgplicht heeft geschonden. Het systeem van medicatieverstrekking, zoals door het hoofd van de
inrichting in beroep toegelicht, voorziet in een dubbele controle van de verstrekking van medicatie, eerst door de verpleegkundige en daarna door het personeel. Indien de medicatie niet juist is, wordt overleg gepleegd met de medische dienst, waardoor
de juiste medicatie later aan klager wordt uitgereikt. Nu er geen sprake is van een schending van een zorgplicht, dient klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag te worden verklaard. Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden
verklaard.

c.
Om dezelfde reden als hiervoor onder b overwogen, zal de beroepscommissie dienen na te gaan of er sprake is van het niet-betrachten van een zorgplicht. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Klager is bij de behandelbespreking aanwezig
geweest en deze bespreking heeft plaatsgevonden binnen de in artikel 16, eerste lid, van de Bvt gegeven termijn van drie maanden. Het feit dat het definitieve verplegings- en behandelplan kort na de termijn van drie maanden aan klager is verstrekt,
betekent nog niet dat daarmee sprake is van een schending van een zorgplicht. Klager zal derhalve alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag moeten worden verklaard. Het beroep van de directeur is derhalve gegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in de beklagonderdelen a, b en c.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, mr. drs. T.A.M. Louwe en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 28 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven