nummer: 11/76/GA
betreft: [klager] datum: 28 maart 2011
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 5 januari 2011 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Westlinge te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie Westlinge in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M. de Reus om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van klagers derde verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Aan de beklagrechter is kenbaar gemaakt dat het geldige paspoort en de geldige identiteitskaart van klager in beslag zijn genomen op 26 oktober 2008. Door het gerechtshof is op 20 oktober 2010 de teruggave gelast, gevolgd door het in bewaring nemen ex
artikel 52 van de Vreemdelingenwet, kennelijk met het doel deze documenten bij vertrek uit Nederland aan klager te retourneren.
De enkele omstandigheid dat klager niet feitelijk in het bezit is van zijn identiteitsdocumenten, omdat die van overheidswege in bewaring zijn genomen, kan op zich geen reden geven voor het weigeren van verlof, nu aan het te verlenen verlof voorwaarden
kunnen worden gesteld zoals de inlevering van het identiteitsdocument. Een afschrift van het identiteitsdocument kan worden meegegeven bij verlof. Het origineel blijft dan in de inrichting achter.
Uit het advies van de advocaat-generaal volgt dat negatief is geadviseerd, omdat de weigeringsgrond van artikel 4, aanhef en onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) van toepassing zou zijn ‘gelet op het feit
dat verzoeker niet in het bezit is van een verblijfsvergunning voor Nederland’.
De advocaat-generaal miskent dat klager, nu Roemenië een EU-lidstaat is krachtens artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet, rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat de opmerking van de advocaat-generaal dat klager niet in het bezit zou zijn van
een verblijfsvergunning voor de beoordeling van de beroepscommissie niet van belang is. Niet blijkt van een op handen zijnde ongewenstverklaring zodat geen sprake is van de weigeringsgrond van artikel 4, onder l, van de Regeling. Verzocht wordt om
klager in de gelegenheid te stellen om het beroep mondeling toe te lichten.
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
Uit de telefonische mededeling van de Vreemdelingendienst Koninklijke Marechaussee Schiphol van 22 maart 2011 aan het secretariaat van de Raad volgt dat een procedure tot het ongewenst verklaren van klager is gestart en dat hij zal worden uitgezet.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen en wijst het verzoek van klagers raadsman om het beroep mondeling toe te lichten af.
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 45 maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 van de Opiumwet gegeven verbod. De einddatum van zijn strafrechtelijke detentie is 13 april 2011.
De directeur heeft klagers verzoek om verlofverlening op 1 november 2010 afgewezen omdat klager niet in het bezit was van een geldig verblijfsdocument en heeft voorts verwezen naar het negatieve advies van het ressortsparket Amsterdam van 12 oktober
2010 inhoudende dat er een ernstig vermoeden is dat klager zich aan detentie zal onttrekken, gelet op het feit dat klager niet in het bezit is van een verblijfsvergunning.
Uit de stukken blijkt dat het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2010 de teruggave aan klager heeft gelast van zijn inbeslaggenomen paspoort en identiteitskaart en dat vervolgens de documenten op grond van artikel 52 van de Vreemdelingenwet in
bewaring
zijn genomen.
Deze omstandigheid vormt op zich geen grond voor een afwijzende beslissing van de verlofaanvraag.
Voor wat betreft het ernstige vermoeden dat klager zich aan detentie zal onttrekken, is door het ressortsparket slechts ingevuld dat het vermoeden rust op het feit dat klager niet in het bezit was van een verblijfsvergunning. Of dit toentertijd
inderdaad het geval was, blijkt niet uit de stukken.
Doel van klagers beklag is dat hem alsnog verlof zal worden verleend. Dit betekent dat in beroep het beklag dient te worden beoordeeld naar de huidige stand van zaken. Dan is van belang dat inmiddels uit de informatie van de Vreemdelingendienst
Koninklijke Marechaussee van 22 maart 2011 is gebleken dat een procedure tot ongewenst verklaren van klager is gestart en dat klager zal worden uitgezet.
Uit artikel 4 aanhef en onder l van de Regeling volgt dat verlof wordt geweigerd in het geval van een gedetineerde ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt en van wie vaststaat dat hij zal worden uitgezet. De beroepscommissie is
van oordeel dat gelet op deze weigeringsgrond de beslissing van de directeur om klagers verlofaanvraag af te wijzen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard en de
uitspraak
van de beklagrechter worden bevestigd met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. Th.E.M. Wijte en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 28 maart 2011
secretaris voorzitter