Onderwerp: Bezoek-historie

Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage academische zorg 2024 BR/REG-24142
Geldigheid:01-01-2024 t/m 31-12-2024Versie:vergelijk Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Grondslag

Gelet op artikel 57, eerste lid, onderdeel e, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beleidsregels vast met betrekking tot het uitoefenen van de bevoegdheid tot het toekennen van een beschikbaarheidbijdrage als bedoeld in artikel 56a van de Wmg.

Op grond van artikel 56a, tweede lid, onder a, van de Wmg geeft de NZa op aanvraag toepassing aan artikel 56a, eerste tot en met negende lid, van de Wmg.

Gelet op artikel 59, aanhef en onder e, van de Wmg, heeft de minister van VWS een tweetal aanwijzingen op grond van artikel 7 van de Wmg aan de NZa gegeven. Deze aanwijzingen dateren van 25 september 2019 en 27 juni 2023 en hebben respectievelijk als kenmerk 1533873-190928-PZo en 3381555-1030850-PZO.

Op de beschikbaarheidbijdrage zijn titel 4.2 ('subsidies') en 4.4 ('bestuursrechtelijke geldschulden') van de Algemene wet bestuursrecht, het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG en het Besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011 (C(2011)9380) van toepassing.

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt, tenzij anders vermeld, verstaan onder:

Academische zorg:

Het uitvoeren van topreferente zorg, innovatieve zorg en de ontwikkeling van nieuwe vormen van diagnostiek en behandeling. De omschrijving van academische zorg is opgenomen in onderdeel B van de bijlage bij het Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG (Stb. 2012, 396).

Academische zorgomzet:

De zorgomzet, inclusief het opleidingsfonds en de beschikbaarheidbijdragen, maar exclusief de beschikbaarheidbijdrage academische zorg, in de enkelvoudige jaarrekening. De werkplaatsfunctie wordt in de academische zorgomzet niet meegenomen.

Beschikbaarheidbijdrage:

Bijdrage als genoemd in artikel 56a Wmg.

BBAZ:

Beschikbaarheidbijdrage academische zorg.

Besluit:

Besluit beschikbaarheidbijdrage WMG van 24 augustus 2012.

Bijlage:

Bijlage B bij artikel 2 van het Besluit.

DIS (dbc-Informatiesysteem):

Digitale databank zoals omschreven in de 'Regeling verplichte aanlevering minimale dataset medisch specialistische zorg (MDS)'.

Gedeelde dbc-zorgproducten:

Deze zorgproducten worden geleverd door zowel de ontvangers van de BBAZ als de overige instellingen voor medisch specialistische zorg. De tarieven van deze dbc-zorgproducten zijn gebaseerd op kostengegevens van zowel ontvangers als niet ontvangers van de BBAZ. Het gaat om alle dbc-zorgproducten die niet als unieke dbc-zorgproducten zijn gedefinieerd. De unieke dbc-zorgproducten zijn opgenomen in bijlage 3 van deze beleidsregel.

Minister:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

NWO-lijst:

Een lijst van kennisinstellingen die door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) zijn opgenomen in de NWO Subsidieregeling 2017 als instelling, waarvan onderzoekers subsidie kunnen aanvragen.

Labelscore:

Het aantal of het percentage topreferente patiënten voor een bepaald label.

Labelsystematiek:

De labelsystematiek bestaat uit zeven te onderscheiden patiëntgebonden labels. Per label zijn variabelen bepaald die van toepassing kunnen zijn op een patiënt; valt een patiënt onder een van deze labels, dan is sprake van een topreferente patiënt. Ontvangers:

De ontvangers van de bbaz die op basis van de toegangscriteria zoals opgenomen in artikel 5 van de beleidsregel beschikbaarheidbijdrage academische zorg 2024 recht hebben op een beschikbaarheidbijdrage.

Poortspecialisme:

Het medisch specialisme waarnaar een patiënt wordt verwezen voor medisch-specialistische zorg. Als poortspecialismen worden de volgende specialismen onderscheiden: oogheelkunde (0301), KNO (0302), heelkunde/chirurgie (0303), plastische chirurgie (0304), orthopedie (0305), urologie (0306), gynaecologie (0307), neurochirurgie (0308), dermatologie (0310), inwendige geneeskunde (0313), kindergeneeskunde/neonatologie (0316), gastro-enterologie/mdl (0318), cardiologie (0320), longgeneeskunde (0322), reumatologie (0324), allergologie (0326), revalidatie (0327), cardio-pulmonale chirurgie (0328), consultatieve psychiatrie (0329), neurologie (0330), klinische geriatrie (0335), radiotherapie (0361) en sportgeneeskunde (8416).

Referentie kostprijs:

De landelijk gemiddelde kostprijzen berekend over 2019 van de dbc-zorgproducten die gekoppeld zijn aan deze subtrajecten ge(de)ïndexeerd naar het niveau van het jaar waar de ontvangers zich over dienen te verantwoorden. In de referentie kostprijs zijn de kostprijzen van de huidige ontvangers van de bbaz meegewogen.

Topreferente zorg:

Zeer specialistische patiëntenzorg die:

- gepaard gaat met bijzondere diagnostiek en behandeling waarvoor geen doorverwijzing meer mogelijk is;

- een infrastructuur vereist waarbinnen vele disciplines op het hoogste deskundigheidsniveau samenwerken; en

- is gekoppeld aan fundamenteel patiëntgericht onderzoek.

De definitie van topreferente zorg is vastgelegd in de positioneringsnota's umc's, alsmede in de Kamerbrief van 12 juli 2019 over de positie en rol van umc's.

Topreferente patiënt:

Patiënt die topreferente zorg ontvangt.

Ontwikkeling en Innovatie (O&I):

Ontwikkeling en Innovatie hebben betrekking op het bedenken, uitproberen, systematisch uittesten en verspreiden van nieuwe behandelingen en vormen van diagnostiek. Het betreft uitsluitend die vormen van ontwikkeling en innovatie die steunen op fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.

Unieke dbc -zorgproducten:

Zorgproducten die vrijwel uitsluitend geleverd worden door de huidige ontvangers van de BBAZ. Zorgproducten worden als uniek beschouwd op grond van een van de volgende 5 redenen:

(1) als producten voor 95% of meer door BBAZ ontvangers worden uitgevoerd in de periode van 2019 tot en met 2022.

(2) producten die geen aantallen kennen maar wel wbmv-vergunningen. In dit geval wordt een product als uniek beschouwd als de BBAZ ontvangers alleen een wbmv-vergunning hebben en andere instellingen niet.

(3) Producten die minder dan 30 keer voorkomen in 2022 en bij de voorgaande bepaling van de unieke zorg als uniek beschouwd zijn en

(4) Producten die voor tussen de 90% en 95% door BBAZ ontvangers worden uitgevoerd en bij de voorgaande bepaling van de unieke zorg als uniek werden beschouwd op basis van criterium (1).

(5) Op inhoudelijke argumenten kunnen de unieke producten aangepast worden op basis van expert opinie. De producten die we als uniek definiëren voor de bbaz 2024 zijn in bijlage 3 opgenomen.

Variabel deel BBAZ:

Deel van de beschikbaarheidbijdrage dat de meerkosten van de behandelde topreferente patiënten dekt.

Vast deel BBAZ:

Deel van de beschikbaarheidbijdrage dat de kosten dekt voor het in stand houden van de kennis en infrastructuur voor het continu kunnen leveren van topreferente zorg.

 

Artikel 2 Doel van de beleidsregel

Voor een aantal zorgactiviteiten en voorzieningen van zorgaanbieders is het niet mogelijk en/of wenselijk om deze rechtstreeks aan zorgproducten voor individuele consumenten toe te rekenen. Het gaat om specifieke functies of kenmerken van de zorgverlening, zoals beschikbaarheid, specifieke deskundigheid of specifieke voorzieningen.

Doel van deze beleidsregel betreft het vergoeden van kosten die voor bepaalde zorgaanbieders ontstaan omdat zij permanent voorzieningen (in mensen en infrastructuur) aanhouden die hen in staat stellen op elk moment, in wisselwerking met de laatste stand van de wetenschap, zorg te bieden aan topreferente patiënten en welke vallen onder academische zorg.

 

Artikel 3 Reikwijdte

Deze beleidsregel is van toepassing op medisch specialistische zorg in de vorm van academische zorg.

 

Artikel 4 Algemeen

1 Aangewezen vormen van zorg

Bij het Besluit heeft de Minister de in artikel 3 van het Besluit genoemde vorm van zorg aangewezen waarvoor de NZa een beschikbaarheidbijdrage kan vaststellen. Mede op basis van dit Besluit heeft de NZa onderhavig beleid ten aanzien van de verstrekking van de BBAZ aan zorgaanbieders vastgesteld.

2 Procedure verstrekken beschikbaarheidbijdrage

Het Uniform kader BR/REG-22149 omschrijft de procedure die gehanteerd wordt ten aanzien van de verlening en de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage door de NZa.

In artikel 9 van het Uniform Kader wordt een afbouwperiode beschreven in geval van beëindiging van een beschikbaarheidbijdrage. In het geval dat tot een dergelijke afbouwperiode wordt overgegaan zal dit bekostigd worden uit het financiële kader van de beschikbaarheidbijdrage zoals beschreven is in artikel 5 lid 3 sub b.

In enkele gevallen is een uitzondering op de uniforme procedure nodig. Deze uitzondering staat in dat geval omschreven in deze beleidsregel.

3 Dienst van algemeen belang

Indien een aanvraag voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 5 en aan de zorgfunctie-specifieke bepalingen zoals opgenomen in deze beleidsregel zal de NZa op grond van artikel 56a, zevende lid, van de Wmg de zorgaanbieder belasten met een dienst van algemeen economisch belang of dienst van algemeen belang.

4 Indexering

De bedragen die worden verleend en vastgesteld op basis van deze beleidsregel zijn op prijspeil 2024. Dat houdt in dat bij de verlening van de beschikbaarheidbijdrage rekening wordt gehouden met de voorlopige indexen 2024. Bij de vaststelling van de beschikbaarheidbijdrage wordt rekening gehouden met de definitieve indexen 2024.

Voor de indexering wordt de verhouding personeel/materieel aangehouden op dezelfde voet als de periode tot 2020. Naast een index voor personeel en materieel wordt ook geïndexeerd voor de demografische groei. De index voor demografische groei wordt berekend over het totale bedrag van de subsidie.

 

Artikel 5 Academische zorg

1 Criteria verstrekking

Aanbieders van academische zorg kunnen in aanmerking komen voor de verstrekking van een BBAZ indien voldaan is aan de volgende drie cumulatieve criteria:

a. Van het totaal aantal patiënten van een Nederlandse zorgaanbieder op jaarbasis is minimaal 35% een topreferente patiënt, waarbij een topreferente patiënt voldoet aan de labelsystematiek, die is ontwikkeld in het ROBIJN-traject; én

b. er is sprake van een bestuurlijk formeel samenwerkingsverband met een Nederlands Instituut voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek of een Nederlandse geneeskunde faculteit. Dit samenwerkingsverband wordt ook aanwezig geacht indien beide functies in één organisatie zijn ondergebracht; én

c. zorgaanbieders moeten voldoen aan de kenmerken uit de huidige definitie van de topreferente functie waarbij het verrichten van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek een belangrijk element is.

In aanvulling op het bovenstaande geldt:

Ad a) Zorgaanbieders moeten minimaal drie achtereenvolgende jaren het 35% criterium halen. Hierbij gaat het om de jaren 2017 t/m 2019. Voor het toelatingscriterium worden zowel unieke als gedeelde zorgproducten meegeteld om het percentage topreferente patiënten te berekenen.

Ad b) Tussen de zorgaanbieder en het kennisinstituut moet een formele regeling zijn overeengekomen door de RvB en RvT van beide instellingen waarmee een gemeenschappelijk beleidsorgaan is ingesteld. Dit beleidsorgaan heeft als taak doelmatige samenwerking op het terrein van wetenschappelijk geneeskundig onderwijs en onderzoek tussen het kennisinstituut en de zorgaanbieder te bevorderen. Dit beleidsorgaan moet voor de periode waar de verlening op is gebaseerd bestaan hebben. Het betreffende kennisinstituut moet zijn genoemd in de subsidieregeling van NWO, dan wel vergelijkbaar zijn wat betreft belang en omvang.

Er moet sprake zijn van het ontwikkelen en in stand houden van een op kennisoverdracht gerichte infrastructuur voor de volle breedte van de medisch specialistische zorg. Er moet sprake zijn van brede uitrol van bewezen innovaties in de zorg (diagnostiek/behandeling).

Ad c) De zorgaanbieder realiseert minimaal een verhouding van 1:10 hoogleraar ten opzichte van het aantal medische specialisten.

De zorgaanbieder dient tenminste zeven poortspecialismen aanwezig te hebben of structureel in te huren om de zorg op die poortspecialismen te kunnen garanderen;

De zorgaanbieder dient zorg te leveren in minimaal veertien verschillende zorgproducthoofdgroepen.

De zorgaanbieder vervult de last resort functie. De instelling voert medische verrichtingen uit bij patiënten die anders uitbehandeld zouden zijn en garandeert deze voorziening. Dit gebeurt in nauwe afstemming met ontvangers van de BBAZ. De NZa zal dit casuïstisch beoordelen.

2 Compartimenten

Binnen de BBAZ worden twee compartimenten onderscheiden:

a. Een compartiment voor zorgaanbieders waarbij de topreferente zorg niet volledig bekostigd wordt via prestaties en tarieven;

b. Een compartiment voor zorgaanbieders waarbij de topreferente zorg volledig wordt bekostigd via prestaties en tarieven.

3 Hoogte beschikbaarheidbijdrage

a. De beschikbaarheidbijdrage bestaat uit een vergoeding voor topreferente patiëntenzorg en het beschikbaar houden van de infrastructuur voor het uitvoeren van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast is de vergoeding bedoeld voor het bedenken, uittesten en verspreiden van nieuwe behandelingen en diagnostiek en de ontwikkeling & innovatie die nodig is voor het behandelen van topreferente patiënten.

b. De beschikbaar gestelde middelen voor de BBAZ bedragen voor compartiment een € 940.886.231

dit bedrag is exclusief het deel Histocompatibiliteit voor het LUMC.

c. Er is € 557.154 bestemd als vergoeding aan het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) vanwege haar functie als Nationaal Referentie Centrum Histocompatibiliteitsonderzoek.

4 Verdeling beschikbare middelen over het variabele en vaste deel

Voor het jaar 2024 is 65% van de totale BBAZ, (exclusief het deel Histocompatibiliteit voor het LUMC), beschikbaar voor het bekostigen van de topreferente patiëntenzorg en 35% van de huidige totale BBAZ voor het bekostigen van het vaste ofwel O&I-deel.

Beschikbare middelen

Bedrag in €

Vast deel

€ 329.310.181

Variabel deel

€ 611.576.050

Totaal (excl. histocompatibiliteit)

€ 940.886.231

5 Beschikbare middelen het 2e compartiment

De vergoeding voor zorgaanbieders uit het tweede compartiment is gebaseerd op de resultaten van een kostenonderzoek/kostenbegroting zoals vastgesteld door VWS.

Beschikbare middelen

Bedrag in €

Compartiment 2

€ 13.516.253

 

6 Verlening binnen compartimenten

a. Het variabele deel wordt verdeeld op basis van het aantal topreferente patiënten over het jaar 2019 per zorgaanbieder volgens de labelsystematiek exclusief patiënten die uitsluitend unieke zorgproducten ontvangen.

Hiervoor maken we gebruik van DIS data die is aangeleverd tot oktober 2023.

 

De labels van de labelsystematiek:

1. Patiënten met een hoge behandelintensiteit; het betreft patiënten in een fase in het ziekteproces die vereist dat veel intensiever dan gebruikelijk moet worden behandeld.

2. Patiënten die een uniek zorgaanbod nodig hebben vanwege de complexiteit van de zorgvraag of de benodigde infrastructuur.

3. Patiënten die multispecialistische zorg nodig hebben, gedefinieerd als zorg waarvoor tenminste drie poortspecialismen nauw met elkaar moeten samenwerken.

4. Patiënten die een complexe ingreep nodig hebben; operaties die gemiddeld op jaarbasis voor minder dan 1 op 100.000 patiënten worden gedaan.

5. Patiënten met een zeldzame diagnose die gemiddeld op jaarbasis bij minder dan 1 op de 100.000 mensen wordt gesteld.

6. Patiënten die door medisch specialisten worden doorverwezen (tertiaire verwijzing). Patiënten die zorg nodig hebben die in een algemeen ziekenhuis niet wordt aangeboden kunnen altijd worden doorverwezen naar een gespecialiseerde zorgaanbieder.

7. Multimorbide patiënten, jonger dan 50 jaar, die meer dan drie aandoeningen tegelijkertijd hebben. Bij de verschillende behandelingen moet steeds rekening worden gehouden met de effecten op de andere aandoeningen. Dat maakt de behandeling soms zeer complex.

De functionele omschrijving wordt verder doorontwikkeld in overleg met het zorgveld. De functionele omschrijving c.q. uitwerking van bovenstaande labels is opgenomen in de bijlage 1 bij deze beleidsregel.

b. Het vaste deel wordt verdeeld op basis van de academische zorgomzet zoals deze blijkt uit de meest recent vastgestelde enkelvoudige jaarrekeningen. Voorwaarde is dat de jaarrekeningen van alle rechthebbenden moeten zijn vastgesteld. Indien de academische zorgomzet niet direct uit de jaarrekeningen volgt vragen we deze informatie aanvullend op bij de aanbieder en behoudt de NZa zich het recht voor om deze aanvullende informatie te onderzoeken en toetsen.

c. In afwijking op het uniform kader kan de aanvraag tot verlening tot en met 31 oktober van jaar t-1 worden ingediend.

d. In het geval van een juridische fusie tussen BBAZ ontvangers is er ten aanzien van de hoogte van het subsidiebedrag een gefaseerde overgang om schokeffecten te voorkomen. Dit is alleen het geval indien als gevolg van de fusie de totale BBAZ-subsidie van de fuserende BBAZ-ontvangers meer dan 1 % daalt. Om die daling te berekenen wordt daartoe het subsidiebedrag voor 2024 van de nieuwe gefuseerde instelling vergeleken met het de opgetelde subsidiebedragen van de afzonderlijke fusiepartners voor 2024 (berekend op basis van deze beleidsregel) als er geen fusie zou zijn, dit gebaseerd op de DIS-cijfers die gehanteerd worden voor de verlening, en dus 2019 voor de toepassing van deze beleidsregel, en volgens de berekeningswijze van deze beleidsregel.
Het verschil tussen deze twee berekeningen, als het een daling is, noemen we het overgangsbedrag en wordt bij de verlening in het eerste jaar waarin de fusie een feit is berekend en later niet meer herrekend als gevolg van recentere DIS-gegevens. Het overgangsbedrag wordt wel aangepast door indexatie op dezelfde wijze als dat gebeurt met de andere BBAZ-subsidiebedragen.
Op het totaal beschikbare variabele deel wordt in het eerste subsidiejaar waarin de fusie een feit is 75 procent van het overgangsbedrag in mindering gebracht, in het daarop volgende jaar 50 procent en in het daar weer op volgende jaar 25 procent. Het restant van het beschikbare variabele deel wordt verdeeld volgens deze beleidsregel. Het op het variabele deel gekorte deel van het overgangsbedrag wordt elk jaar, ná de verdeling van het restant van het beschikbare variabele budget, toegekend aan de nieuwe gefuseerde instelling in aanvulling op het bedrag waar de nieuwe gefuseerde instelling in dat jaar volgens de verdeling op basis van deze beleidsregel recht op heeft.

7 Verantwoording

a. Vaste deel

De bijdrage voor het vaste deel wordt verantwoord aan de hand van negen kostencategorieën op basis van het jaar 2024:

1. innovatie, onder andere gekoppeld aan de innovatiekalender van VWS (sustainable health);

2. ongedekte investeringen ten bate van innovatieve apparatuur en IT;

3. (nog) niet vergoede zorg (nog geen dbc);

4. randvoorwaardelijke voorzieningen in verband met klinisch onderzoek (niet elders vergoed);

5. beschikbaarheid kennis en voorzieningen bij rampen, infecties en epidemieën;

6. kennisdeling en consultatie (regio, 2e lijn, public health);

7. ontwikkeling kwaliteitsbeleid, richtlijnen en normeringen;

8. databankfunctie en big data ontwikkeling;

9. overkoepelende kosten.

b. Variabele deel

De bijdrage voor het variabele deel wordt verantwoord aan de hand van de meerkosten voor de topreferente patiënten op basis van de labelsystematiek. Deze worden berekend door de kosten voor de academische patiënten af te zetten tegen de referentiekostprijs voor de door de topreferente patiënten ontvangen zorg.

Een instelling waarvoor als gevolg van een fusie artikel 5 lid 6 sub d van toepassing is, dient ook de daar berekende additionele subsidie te verantwoorden.

c. Algemeen

De verantwoording door de zorgaanbieder wordt gedaan op basis van de nadere regel en het accountantsprotocol. Bij de verantwoording wordt onderscheid gemaakt in een variabel en een vast deel. De zorgaanbieder rekent zelf de gerealiseerde kosten toe aan één van beide delen. De NZa toetst de ingediende verantwoording mede aan de hand van het vastgestelde accountsprotocol. De methodiek van kostentoerekening moet zijn gebaseerd op een bestendige gedragslijn over meerdere jaren bij de desbetreffende zorgaanbieder. Voor deze verantwoordingsmethodiek zijn instructies vastgesteld door de NZa in het accountantsprotocol. In de specifieke toelichting door de betreffende zorgaanbieder wordt aangegeven hoe de instructies zijn gevolgd. Indien van de instructies is afgeweken wordt dit gemotiveerd.

In het geval minder kosten worden verantwoord voor een deel dan vastgesteld zou worden op basis van de verdelingssystematiek geldt dat wordt vastgesteld op het niveau van de verantwoorde kosten. Als de vaststellingsbeschikking daarmee lager uitkomt dan verleend, dient het te veel ontvangen bedrag te worden terugbetaald aan het Zorgverzekeringsfonds. Dit bedrag wordt vervolgens beschikbaar gesteld voor de BBAZ-ontvangers die meer verantwoord hebben dan het bedrag dat zij op basis van de oorspronkelijke verdeling voor de vaststelling zouden ontvangen, maar nooit meer dan de oververantwoording. Het vastgestelde accountantsprotocol is bedoeld om een integrale verantwoording mogelijk te maken door de zorgaanbieder van de gerealiseerde kosten op basis van de bekostigingssystematiek voor de academische zorg.

Indien de NZa gebruik maakt van de uitzonderingssituatie zoals beschreven in artikel 5 lid 8g zal met geen enkele BBAZ-ontvanger hard worden afgerekend over 2024. Hierdoor is het vastgestelde bedrag in dat geval ook beschikbaar bij onderverantwoording.

d. Substitutie

Indien voor een jaar meer kosten worden verantwoord dan vastgesteld zou worden geldt dat deze meerkosten niet in aanmerking komen voor vergoeding. Dit is alleen anders wanneer in hetzelfde jaar meer kosten zijn gemaakt voor het variabele deel en tegelijkertijd minder kosten zijn gemaakt voor het vaste deel (of andersom). Voor deze situatie biedt het accountantsprotocol de mogelijkheid om aan te tonen dat deze meerkosten alsnog kunnen worden verantwoord als gemaakt ten behoeve van het andere deel en voor vergoeding in aanmerking moeten komen tot maximaal het totaalbedrag. Als verantwoord is volgens het geldende accountantsprotocol dan is aangetoond dat de kosten zijn gemaakt. De beschreven mogelijkheid tot substitutie van kosten tussen de delen maakt integraal onderdeel uit van de verantwoording op basis van het accountantsprotocol. De kosten dienen te zijn gemaakt voor activiteiten en voorzieningen die vallen onder academische zorg. De mogelijkheid tot substitutie van kosten kan er niet voor zorgen dat uiteindelijk een hoger totaalbedrag wordt vastgesteld dan vastgesteld zou worden op basis van de verdelingssystematiek.

8 Vaststelling

a. In de vaststelling worden patiënten die uitsluitend unieke dbc-zorgproducten ontvangen niet meegeteld.

b. Het variabele deel wordt vastgesteld op basis van het van aantal topreferente patiënten in 2022 per zorgaanbieder volgens de labelsystematiek. Hiervoor wordt de DIS data tot februari 2025 gebruikt.

c. Bij de vaststelling wordt bij de verdeling bij een fusie de methodiek als beschreven in artikel 5 lid 6 sub d toegepast.

d. Mocht een van de labels ten tijde van de verlening onvoldoende zijn uitontwikkeld dan wordt dit label ook niet gebruikt bij de vaststelling.

e. Het vaste deel wordt in 2024 vastgesteld op basis van de academische zorgomzet 2023.

f. Tussentijdse berekening
De NZa zal in het tweede kwartaal van 2024 aan de ontvangers uit het 1e compartiment inzicht geven in de labelscores per instelling over het jaar 2022. De NZa zal zodra dit beschikbaar is tevens inzicht geven in de verdeling op basis van de academische zorgomzet 2023.

g. Het variabele deel wordt vastgesteld op basis van het van aantal topreferente patiënten in 2022 per zorgaanbieder volgens de labelsystematiek. Hiervoor wordt de DIS data tot februari 2025 gebruikt. Gezien de covidsituatie in 2022 wordt op basis van de realisatie 2022 beoordeeld of er aanleiding is om de verdeling anders vast te stellen. Indien de covidsituatie 2022 een daling heeft veroorzaakt van meer dan 20% ten opzichte van de totale labelscore van 2019 bij één of meer BBAZ-ontvangers, dan wordt het variabele deel verdeeld op basis van het aantal topreferente patiënten over het jaar 2019 per zorgaanbieder volgens de labelsystematiek. De labelscore is hier het absoluut aantal gelabelde patiënten zoals dat gebruikt wordt voor de verdeling. Een daling van meer dan 20% wordt geacht veroorzaakt te zijn door Covid op het moment dat deze ontvanger gebruik gemaakt heeft van het vangnet van de CB-regeling MSZ 2022. Met totale labelscore wordt het percentage gelabelde patiënten exclusief unieke zorgproducten bedoeld. Bij deze vergelijking wordt uitgegaan van de juridische zelfstandigheid van de ontvangers zoals die in 2022 bestond.

Artikel 6 Intrekken en vervallen oude beleidsregels

De Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage academische zorg 2023, met kenmerk BR/REG-23142, die een geldigheidsduur had tot en met 31 december 2023, is met ingang van de dag na de laatstgenoemde datum van rechtswege komen te vervallen.

 

Artikel 7 Toepasselijkheid voorafgaande beleidsregel

De 'Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage academische zorg 2023', met kenmerk BR/REG 23142, blijft van toepassing op besluiten en aangelegenheden die hun grondslag vinden in die beleidsregel en die betrekking hebben op de periode waarvoor die beleidsregel gold.

 

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2024 en vervalt met ingang van 1 januari 2025.

Ingevolge artikel 5, aanhef en onder e, van de Bekendmakingswet, zal deze beleidsregel in de Staatscourant worden geplaatst.

De beleidsregel ligt ter inzage bij de NZa en is te raadplegen op www.nza.nl.

 

Artikel 9 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel beschikbaarheidbijdrage academische zorg 2024.

Bijlage 1 Functionele omschrijving labelsystematiek

Bijlage 2 Lijst unieke dbc-zorgproducten

Bijlage 3 DRG tabel

Bijlage 2 en 3 liggen ter inzage bij de NZa en zijn te raadplegen op www.nza.nl.

 

Toelichting bij beleidsregel

Inleiding

De BBAZ bestaat uit een vast en een variabel deel. Het variabele deel is bedoeld voor de zorg aan topreferente patiënten en varieert mee met het aantal topreferente patiënten dat een ontvanger behandelt. Het vaste deel is bedoeld voor de infrastructuur, de kenniscomponent, en de ontwikkeling en innovatie die structureel nodig is voor het kunnen behandelen van een topreferente patiënt.

De legitimatie van een vaste voet is gelegen in het feit dat een deel van het voorzieningenniveau (in mensen en infrastructuur) op 24/7 basis beschikbaar moet zijn ongeacht het daadwerkelijk aantal behandelde topreferente patiënten.

Met de begrippen 'academische' en 'topreferente patiënt' is een manier gevonden om het variabele deel van de BBAZ transparant toe te kennen aan de instellingen waarvoor de BBAZ bedoeld is, daarnaast kan hiermee onderscheid gemaakt worden tussen instellingen waar geen aanvullende subsidie in de vorm van de BBAZ voor nodig is.

De systematiek voor het variabele deel is gebaseerd op verschillende informatiebronnen zoals het DIS dat bij de NZa in beheer is. De NZa kan over de informatie beschikken zonder tussenkomst van derden en vervolgens de patiënten van de totale patiëntenpopulatie scoren op de vastgestelde labels. Op basis hiervan kan vastgesteld worden wat, per label en in totaal, de score van zorgaanbieders is op het aantal topreferente patiënten. Ook is het dan mogelijk ontvangers onderling te vergelijken.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Unieke dbc –zorgproducten

De bepalingen in deze definitie zijn bedoeld om te beperken dat de samenstelling van de groep unieke producten teveel wijzigt van jaar tot jaar. Door het gebruik van harde afkappunten in de berekening kan er een situatie ontstaan waarbij producten het ene jaar wel en het volgende jaar niet als uniek worden beschouwd terwijl dit onterecht is. Dit zou leiden tot instabiliteit ten aanzien van kostprijzen en kunnen ook de BBAZ verdeling op een ongewenste manier beïnvloeden.

Artikel 4 lid 4.

op basis van de voorlopige indexcijfers 2024 is de index BBAZ 2024 als volgt2:

Aandeel

Index

2024 gewogen voorlopig

Personeel (72%)

4,94 %

3,54 %

Materieel (28%)

2,51 %

0,71 %

Subtotaal

4,25 %

Demografische groei (100% van geïndexeerd bedrag)

0,7 %

0,7 %

Totaal

4,98 %

Artikel 5 lid 1 sub a.

De BBAZ is bedoeld voor zorgaanbieders die zich blijvend in hoge mate toeleggen op de topreferente functie en die daarvoor de benodigde voorzieningen in stand houden. Het volstaat daarom niet om het criterium van 35% over slechts een jaar te halen om aanspraak te maken op een BBAZ-vergoeding. Een instelling toont aan blijvend zich toe te leggen op de topreferente functie door minimaal drie jaren op rij het 35%-criterium te halen. Hierbij gaat het specifiek om de drie meest recente jaren waarvoor de DIS voldoende gevuld is en representatief zijn als normaal jaar. Indien een partij op het moment van de verlening voldoet aan de toegangscriteria wordt dit niet herzien op het moment van de vaststelling. Het is niet mogelijk dat op het moment van de vaststelling nieuwe partijen met terugwerkende kracht aanspraak maken op BBAZ, of partijen het recht op BBAZ verliezen.

Artikel 5 lid 1 sub b.

Een bestuurlijk formeel samenwerkingsverband met een Nederlands Instituut voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek of een Nederlandse geneeskunde faculteit.

 

Vooral uit fundamenteel onderzoek ontstaat de werkelijke vernieuwing van wetenschappelijke kennis. BBAZ ontvangers dienen zich daarom minimaal ook bezig te houden met fundamenteel onderzoek. Met een 'kennisinstituut' wordt daarom bedoeld: een erkende Nederlandse kennisinstelling waar (fundamenteel) wetenschappelijk onderzoek wordt verricht. Bedoelde kennisinstellingen zijn de kennisinstellingen die worden genoemd in de subsidieregeling van NWO, dan wel kennisinstellingen van vergelijkbaar belang en vergelijkbare omvang.

De eis van een geformaliseerd samenwerkingsverband met bestuurlijke zeggenschap waarborgt dat de ontvanger van de BBAZ directe (bestuurlijke) invloed heeft op het onderzoek. Tevens waarborgt het dat de BBAZ ontvanger hier eindverantwoordelijkheden voor heeft. Dit vergt een nauwe blijvende bestuurlijke samenwerking tussen de zorgaanbieder en het kennisinstituut. De bestuurlijke samenwerking moet voldoen aan de eisen die ook aan de umc's worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen het academisch ziekenhuis en de medische faculteit. Deze eisen zijn neergelegd in art 12.19 en verder van de Wet op het Hoger onderwijs (WHW).

Dit houdt onder andere in dat de zorgaanbieder en het kennisinstituut met een formele regeling die is vastgesteld door de RvB en RvT van beide instellingen, een gemeenschappelijk beleidsorgaan instellen. Dit beleidsorgaan moet daadwerkelijke bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden hebben om zorg en onderzoek inhoudelijk te richten en te organiseren.

 

Er moet sprake zijn van het ontwikkelen en in stand houden van een op kennisoverdracht gerichte infrastructuur voor de volle breedte van de medisch specialistische zorg. Er moet sprake zijn van brede uitrol van bewezen innovaties in de zorg (diagnostiek/behandeling). Zorgaanbieders moeten aantonen dat ze dit doen en ook op de lange termijn kunnen borgen.

Artikel 5 lid 1 sub c.

De definitie van topreferente zorg is gebaseerd op de zorg zoals die geleverd wordt vanuit de topreferente functie. Dit is vastgelegd in de positioneringsnota's umc's, alsmede in de Kamerbrief van 12 juli 2019 over de positie en rol van umc's. De topreferente functie betreft de behandeling van patiënten die zeer specialistische zorg nodig hebben waarvoor geen doorverwijzing meer mogelijk is ('last resort'). Voor deze patiëntengroepen is geen standaardbehandeling mogelijk. De behandelend artsen moeten op grond van actuele (inter)nationale kennis een optimale aanpak zoeken. Onderdeel van de topreferente functie is dat de betreffende zorgaanbieders deze zeer specialistische zorg voor patiënten garanderen.

Kenmerken topreferente zorg

Er worden vier cumulatieve kenmerken onderscheiden:

- Kennisinfrastructuur: topreferente zorg vraagt om een multidisciplinaire infrastructuur, waarin medisch-wetenschappelijke eindverantwoordelijkheid wordt gedragen voor fundamenteel, translationeel en toegepast medisch wetenschappelijk onderzoek gecombineerd wordt met specialistische patiëntenzorg en;

- Vernieuwend: de intensieve samenwerking binnen de topreferente functie zorgt voor zinvolle kruisbestuiving tussen patiëntenzorg en wetenschappelijk onderzoek. Zo ontstaat een innovatieve aanpak van aandoeningen waarbij men nu nog met lege handen staat en;

- Multidisciplinair: binnen de topreferente functie werken vaak meerdere disciplines samen, ook bij de aanpak van complicaties en;

- Continuïteit: de topreferente functie vereist continuïteit van zorg, ook als een medewerker die in deze functie gespecialiseerd is, de organisatie verlaat.

Voor de beoordeling of een instelling deze kenmerken heeft, worden de volgende indicatoren cumulatief gebruikt:

De instelling realiseert een minimale medewerkersverhouding van 1:10 wat betreft hoogleraren ten opzichte van de medische specialisten. Om recht te doen de ontwikkeling en innovatie / wisselwerking tussen zorg en onderzoek heeft dit een plek gekregen in de criteria voor de verlening. Een eis voor een minimale verhouding hoogleraar : medisch specialist is op zijn plek omdat het een indicator is voor de mate van onderzoek dat wordt verricht door de instelling en een indicator voor de mate van kennisdeling waar aan wordt gewerkt. De hoogleraren hoeven niet perse ook betrokken te zijn bij de medisch specialistische zorg zelf.

Het aantal specialismen is één van de indicatoren waarop kan worden gesteld dat een instelling topreferente zorg levert. Dit sluit aan bij de eis ten aanzien van multidisciplinaire zorg wat betreft de zorg waarbij diverse medische disciplines in onderlinge samenhang samen dienen te werken. Het gaat hierbij niet om een minimum aantal naast elkaar los opererende specialismen. Daarom wordt eis van multidisciplinair als volgt uitgewerkt:

o er zijn tenminste 7 (of meer) poortspecialismen aanwezig of worden structureel ingehuurd ; Minimaal 35% van het aantal poortspecialismen moet aanwezig zijn. We hanteren 35% vanwege de consistentie voor de uitleg van het begrip in belangrijke mate.

o De instelling levert minimaal 14 verschillende zorgproducthoofdgroepen.

Topreferente zorg is zeer specialistische patiëntenzorg die gepaard gaat met bijzondere diagnostiek en behandeling, waarvoor geen doorverwijzing meer mogelijk is ('last resort', eindstation). Topreferente zorg vereist een infrastructuur waarbinnen vele disciplines op het hoogste deskundigheidsniveau samenwerken ten behoeve van de patiëntenzorg en die gekoppeld is aan fundamenteel patiëntgericht onderzoek. Hierbij voert de instelling bijvoorbeeld ook medische verrichtingen uit bij patiënten die anders uitbehandeld zouden zijn en garandeert deze voorziening in nauwe afstemming met andere ontvangers van de BBAZ.

Artikel 5 lid 2.

Zorgaanbieders die aan de drie toegangscriteria voor de BBAZ voldoen volgen in principe dezelfde BBAZ systematiek. Echter, zorgaanbieders kunnen van elkaar verschillen in hoeverre de topreferente zorg die zij leveren uit prestaties en tarieven bekostigd kan worden. Daarom worden er binnen de BBAZ twee compartimenten onderscheiden. In eerdere jaren werd ook onderscheid gemaakt tussen academische ziekenhuizen en andere zorgaanbieders, daarom waren er toen drie compartimenten. Dit onderscheid is met ingang van de aanwijzing van 27 juni 2023 losgelaten waardoor er nu nog 2 compartimenten zijn.

Artikel 5 lid 3.

De BBAZ vergoedt de topreferente functie en de ontwikkeling van nieuwe vormen van diagnostiek en behandeling om deze blijvend te garanderen binnen Nederland. Het is belangrijk dat er permanent voorzieningen (in mensen en middelen) beschikbaar zijn om, in wisselwerking met indien beschikbaar de laatste stand van de wetenschap, over de volle breedte van het spectrum van medisch specialistische zorg, zorg te bieden aan topreferente patiënten en aan patiënten die elders in Nederland niet in een ziekenhuis terecht kunnen met hun zorgvraag (last resort functie). Om dit doelmatig te realiseren is het noodzakelijk om deze voorzieningen en de bijbehorende kennis te concentreren bij instellingen die zich hier in hoge mate op toeleggen.

De BBAZ is bedoeld voor zorgaanbieders die zich blijvend in hoge mate toeleggen op de topreferente functie en die daarvoor de benodigde voorzieningen in stand houden. Om aan te tonen dat men zich in hoge mate toelegt op de topreferente patiënt is het onderscheid tussen unieke dbc-zorgproducten en gedeelde zorgproducten niet relevant. Voor beide moeten er voorzieningen in mensen en middelen worden aangehouden. Voor de unieke dbc-zorgproducten geldt echter dat de tarieven gemiddeld dekkend zijn. Hiervoor is het TRF-deel van de BBAZ niet bedoeld. In lijn met de aanwijzing geven we hiermee invulling aan het rekening houden met activiteiten die reeds op een andere manier bekostigd worden. Om hier rekening mee te houden wordt in labelsystematiek achteraf een correctie gemaakt op het aantal topreferente patiënten. De berekening van het aantal topreferente patiënten verloopt inclusief alle zorg zoals opgenomen in de functionele omschrijving (bijlage 1). Patiënten die uitsluitend unieke dbc-zorgproducten hebben ontvangen tellen vervolgens niet mee voor de verdeling van de bbaz. Indien een patiënt naast unieke dbc-zorgproducten ook gedeelde dbc-zorgproducten heeft ontvangen telt de patiënt wel mee voor de verdeling.

Artikel 5 lid 6.

Het TRF-deel van de BBAZ-vergoeding is bedoeld voor dbc-zorgproducten waarvoor de tarieven onvoldoende dekkend zijn. Aangezien voor unieke dbc-zorgproducten geldt de tarieven vrijwel volledig op de kostengegevens van de ontvangers gebaseerd zijn worden deze kostendekkend verondersteld. Deze unieke dbc-zorgproducten spelen daarmee ook geen rol in de verdeling tussen de ontvangers binnen een compartiment omdat de mate waarin men een BBAZ-vergoeding ontvangt een weergave moet zijn van de mate waarin de tarieven ontoereikend zijn.

Om de volledigheid van het DIS te toetsen wordt een vergelijking gemaakt met de Vektis-data. De DIS-data wordt voldoende gevuld verondersteld voor een ziekenhuis als het aantal dbc's minimaal 80% is van de dbc's in de Vektis-data per individueel jaar en relevante periode.

In de gevallen dat het 80% criterium niet wordt gehaald wordt voor de betreffende zorgaanbieder de doorverwijzing naar andere instellingen voor medisch specialistische zorg, relevant voor label tertiair berekend zonder de validatie bij de verwijzende instelling. Hierdoor waarborgen we dat instellingen niet worden benadeeld indien partijen de DIS niet voldoende hebben aangeleverd.

Artikel 5 lid 6 sub d.

Juridische fusies kunnen als gevolg van de technische uitwerking van de labelsystematiek effecten hebben voor op de labelscores van een instelling. Bijvoorbeeld doordat patiënten per instelling slechts een keer als academische patiënt kunnen tellen en door onderlinge verwijzingen. Een schoksgewijze aanpassing van het subsidiebedrag door een fusie kan tot ongewenste gevolgen leiden indien sprake is van een substantieel effect. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot stopzetten van gestarte projecten bij de instelling, terwijl instellingen die er door de verdeelmethodiek op vooruit gaan hier onvoldoende rekening mee kunnen houden. Om die reden is een overgangsregeling opgenomen. Het overgangseffect moet meer dan 1 % negatief zijn om de overgangsregeling in werking te zetten waarbij er geen drempel is. Dit percentage is laag maar gezien de grote bedragen van deze subsidieregeling gaat het om materieel aanzienlijke bedragen.

Artikel 5 lid 7.

Het TRF-deel van de BBAZ-vergoeding is bedoeld voor dbc-zorgproducten waarvoor de tarieven onvoldoende dekkend zijn. Aangezien voor unieke dbc-zorgproducten geldt dat de tarieven vrijwel volledig op de kostengegevens van de ontvangers gebaseerd zijn, worden deze kostendekkend verondersteld. Deze dbc-zorgproducten spelen daarmee ook geen rol in de verantwoording door de ontvangers. Deze dbc-zorgproducten dienen in de verantwoording te worden uitgesloten óf de meerkosten daarvan dienen op 0 te worden gesteld.

1. De verantwoording topreferentie en O&I mogen worden gesubstitueerd.

2. De verantwoording van het TRF-deel vindt plaats op basis van de gerealiseerde meerkosten.

3. Indien een ontvanger van de BBAZ door het gebruik van kostprijzen t-2 een verantwoordingsprobleem heeft, zal NZA in overleg met desbetreffende ontvanger treden, waarbij de kostprijzen t worden meegewogen om te beoordelen of aan verantwoording wordt voldaan.

Onderstaand wordt verder ingegaan op punt 2 en 3. Punt 1 (substitutie) wordt hieronder verder uitgewerkt.

Mocht er bij de verantwoording over het subsidiejaar blijken dat op basis van de systematiek een bepaalde instelling niet volledig kan verantwoorden dan zal de NZa dit op de eerste plaats casuïstisch benaderen. Mocht daarbij geconcludeerd worden dat de oorzaak ligt in een mismatch tussen de jaren waaruit de verantwoordinggegevens worden gehaald (t-2) en het jaar waar de verantwoording betrekking op heeft dan zal de NZa in afstemming met de NFU zoeken naar een methode om deze mismatch te verhelpen zodat voor het betreffende ziekenhuis gewerkt wordt met het juiste (verhoogde) kostenniveau.

Verantwoording substitutie

De BBAZ vormt juridisch gezien één dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Daarmee is bij de kostenverantwoording substitutie tussen de twee subonderdelen binnen de DAEB mogelijk. De voorbeelden zijn niet limitatief.

Cijfermatig voorbeeld van toepassing substitutie:

Bij een zorgaanbieder heeft in een bepaald jaar geen grote bijzondere gebeurtenis plaatsgevonden, maar door een samenspel van factoren doet de volgende situatie zich voor. Deze zorgaanbieder stelt een kostenverantwoording van de BBAZ op waarin € 58 mln TRF en € 30 mln O&I wordt verantwoord, terwijl de toegedeelde BBAZ is te splitsen in € 60 TRF en € 25 mln O&I. Dan heeft deze zorgaanbieder € 88 mln BBAZ verantwoord en ontvangt in deze situatie dus de toegedeelde € 85 mln BBAZ, hoewel bij het TRF-subonderdeel de kostenverantwoording onder de verdeling uitkomt.

Onderstaand is een tweetal specifieke op de praktijk gestoelde voorbeelden van substitutie nader uitgewerkt.

Voorbeeld 1: substitutie door innovatieproject 'Continue monitoring'

Dit is een project dat in 2017 is gestart in een pilot op 2 verpleegafdelingen (Interne geneeskunde en Heelkunde), waarbij patiënten 24/7 continue de vitale functies worden gemeten. Patiënten dragen gedurende de hele opname een klein apparaatje voor draadloze registratie van alle parameters. De winst van dit continue monitoren is vroeg signaleren van klinische achteruitgang en daar vroegtijdig op inspelen. Doorgaans meten verpleegkundigen handmatig drie maal per dag 5 vitale functies bij alle opgenomen patiënten. Hiermee wordt vastgesteld dat er een stabiele situatie is bij de patiënt, of gesignaleerd dat er een achteruitgang is opgetreden, waarvoor een behandeling moet worden gestart. Wanneer achteruitgang niet (op tijd) wordt herkend, kan dit nadelige gevolgen hebben voor de patiënt zoals ongeplande opname op de intensive care (IC), verlengde opnameduur, reanimatie of zelfs overlijden. In plaats van een aantal keren per dag meten, is het met nieuwe apparatuur mogelijk om continue te monitoren. Dit gebeurt met een klein kastje aan de pols van patiënten. Een computerprogramma berekent doorlopend of er een veilige situatie is, of dat er moet worden gealarmeerd aan de verpleegkundige. Zo kan een achteruitgang in de gezondheidstoestand van een opgenomen patiënt eerder worden gesignaleerd of voorspeld en kan behandeling eerder starten.

 

De kosten van een dergelijke innovatie en pilot worden niet gedekt uit de reguliere dbc-opbrengsten, maar worden in de pilotfase gedekt uit beschikbaar gestelde innovatiemiddelen en komen daarom in aanmerking voor verantwoording in het O&I-deel van BBAZ. De kosten maken in deze fase dus nog geen onderdeel uit van de profielen van zorgproducten.

Indien de uitkomsten van zo'n pilot succesvol zijn dan zal vanaf 2019 de verdere uitrol plaatsvinden op andere verpleegafdelingen in het ziekenhuis en zal het onderdeel gaan uitmaken van de reguliere zorg op verpleegafdelingen. Het kan dan heel goed zo zijn dat de kosten verbonden aan de toepassing van deze innovatie een structureler karakter krijgen en worden toegepast op 'academische patenten' die vallen in het TRF gedeelte van de kostenverantwoording en daarmee verschuiven deze kosten van het O&I-deel naar het TRF-gedeelte in de kostenverantwoording. Op dat moment maken de kosten immers onderdeel uit van de profielen van zorgproducten en betreft het meerkosten TRF. De oorspronkelijke dekking vanuit beschikbaar gestelde innovatiemiddelen (O&I) komt derhalve te vervallen.

Wanneer de toepassing van deze innovatie vervolgens 'standing-practice' wordt en verdisconteerd kan worden in de dbc-prijzen voor betreffende patiënten kunnen de kosten uiteindelijk ook weer uit de verantwoording van het TRF gedeelte vallen.

Voorbeeld 2: substitutie door niet vergoede zorg

Een van de O&I-categorieën betreft niet-vergoede zorg. Ontvangers van de bbaz 's voeren soms innovatieve behandelingen uit, die nog niet te declareren zijn bij de zorgverzekeraar. Dit komt omdat er nog geen dbc-code voor de behandeling bestaat. Er gaat vaak enige tijd overheen voordat een innovatieve behandeling vergoed wordt door de verzekeraar. Zolang er geen tarief voor dergelijke behandelingen is, betalen ontvangers van de bbaz's deze behandelingen uit de O&I-component. Zodra er een tarief bestaat, wordt de behandeling gedeclareerd aan de verzekeraar en worden eventuele meerkosten gefinancierd uit de TRF-component.

Artikel 5 lid 8 sub e.

Een mogelijk gevolg van de verlening en vaststelling op basis van verschillende jaarlagen is een groot verschil tussen verleningsbedragen en vaststellingsbedragen. Dit kan tot tweetal situaties leiden. De eerste betreft een beheers aspect voor een instelling. De tweede is het risico op onzekerheden in de jaarrekeningcontrole.

Om het risico op het beheers aspect van de organisatie te beperken geeft de NZa in het tweede kwartaal van 2024 inzicht in de labelscores per instelling met als basisjaar 2022.

Om de risico's voor de jaarrekeningcontrole te beperken bepaalt de NZa de labelscores per instelling op 1 maart 2025. Deze labelscores dienen gebruikt te worden voor de verantwoording en betreffen tevens de labelscores waar de vaststelling op gebaseerd zal worden. De NZa benadrukt dat het hier om een informatief product gaat dat wordt afgegeven ten behoeve van de beheersing van de O&I component en de jaarrekening controle. Dit betreft geen tussentijdse beschikking.

Artikel 6 lid 6 sub d

Met een juridische fusie wordt bedoeld een fusie zoals omschreven in artikel 2:309 Burgerlijk Wetboek.

Naar boven