Onderwerp: Bezoek-historie

Regeling - Dbbc's, zzp's en extramurale parameters forensische zorg - NR/REG-2119a
Geldigheid:01-09-2021 t/m 31-12-2021Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Gelet op artikel 36, 37, 38, 62 en 68 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bevoegd tot het stellen van regels op het gebied van de forensische zorg.

Leeswijzer

In Hoofdstuk 3 van deze nadere regel zijn de regels met betrekking tot de diagnose-behandel-beveiligingscombinaties (dbbc’s) weergegeven. In hoofdstuk 4 staan de bepalingen met betrekking tot de zorgzwaartepakketten (zzp’s) genoemd. Meer uitgebreide informatie over het hele registratieproces (registreren-valideren-afleiden), voorbeelden, nadere toelichting en stroomschema’s staan vermeld in Bijlage 1: Toelichting op de nadere regel.

Sinds 2017 wordt voor nieuwe zorgtrajecten de diagnose geclassificeerd in DSM-5. De DSM-5 diagnose wordt geconverteerd naar een bijbehorende DSM-IV diagnose. De registratie en bekostiging vinden nog conform DSM-IV plaats.

De bijlagen maken integraal onderdeel uit van deze nadere regel.

1 Inleiding

1.1 Reikwijdte

Deze nadere regel is van toepassing op zorgaanbieders die forensische zorg in strafrechtelijk kader, als omschreven bij of krachtens artikel 1.1, tweede lid, van de Wet forensische zorg, verlenen.

1.2 Doel van de nadere regel

Het doel van deze nadere regel is het stellen van voorschriften voor de forensische zorg (fz) op het gebied van registratie, validatie, declaratie en informatie, die zorgaanbieders in acht moeten nemen bij én voorafgaand aan het declareren van dbbc’s, zzp’s, extramurale parameters fz en overige zorgproducten. 

1.3 Begripsbepalingen

In deze nadere regel wordt verstaan onder:

a.     afwezigheidsdagen: dagen waarop een patiënt die verblijft bij een instelling op basis van dbbc, zzp-c of zzp-vg afwezig is;

b.    AGB-code: unieke code die aan een zorgaanbieder is toegekend. Met deze code kan de zorgaanbieder en de praktijk of de instelling worden geïdentificeerd;

c.     algemeen indirecte tijd: patiëntgebonden tijd, niet zijnde 24-uurs continuïteitszorg, en niet zijnde direct patiëntgebonden tijd, indirect patiëntgebonden tijd of indirect patiëntgebonden reistijd. Algemeen indirecte tijd wordt geregistreerd bij een multidisciplinair overleg of bij de eindverslaglegging van een behandeltraject;

d.    audit-trail: zodanige vastlegging van gegevens dat het spoor van basisgegeven naar eindgegeven en omgekeerd achteraf door een externe accountant of, afhankelijk van de aard van gegevens, door de medisch adviseur kan worden gevolgd en gecontroleerd;

e.    behandelaar dbbc: behandelaar die op de beroepentabel voorkomt en activiteiten, verrichtingen en deelprestaties verblijf kan registreren. Een behandelaar kan tevens een hoofdbehandelaar zijn;

f.      dagbesteding: het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid van de patiënt. Dagbesteding vindt altijd plaats in het kader van de (psychiatrische) behandeling en is terug te vinden in het behandelplan van de patiënt.

g.    dbbc: diagnose-behandel-beveiligingscombinatie. Een dbbc omvat het traject dat een patiënt doorloopt als hij zorg nodig heeft voor een specifieke diagnose, vanaf het eerste contact bij een forensische zorgaanbieder tot en met de behandeling die hier uit volgt. De dbbc vormt de basis voor de declaratie van deze geleverde zorg;

h.    dbbc-dataset: de gegevens die verzameld en aangeleverd moeten worden conform de nadere regel ‘Verplichte informatieverstrekking zorgaanbieders van forensische zorg’;

i.      dbbc-prestatiecode: de twaalfcijferige code, die het afgesloten en gevalideerde dbbc-traject beschrijft;

j.      dbbc-tarief: het bedrag dat voor een dbbc in rekening wordt gebracht conform de algemene tariefbeschikking prestaties in de forensische zorg;

k.     dbbc-traject: de periode waarin alle activiteiten (openen, typeren, registreren en sluiten) in het kader van de behandeling van de patiënt worden uitgevoerd;

l.      declaratie: de tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar overeengekomen wijze waarop de door de zorgaanbieder verrichte of te verrichten zorgprestatie bij de zorgverzekeraar in rekening wordt gebracht.

m.   declaratiecode: de zescijferige code waaraan het bedrag van het dbbc-tarief is gekoppeld;

n.    direct patiëntgebonden tijd: de tijd waarin een behandelaar, in het kader van de diagnostiek en/of activiteiten uit het behandelplan en niet zijnde 24-uurs continuïteitszorg, contact heeft met de patiënt of met familieleden, gezinsleden, ouders, partner of andere naasten (het systeem) van de patiënt.

o.    extramurale parameters fz: de extramurale parameters als opgenomen in de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven forensische zorg’ zijn de vastgestelde prestaties extramurale parameters fz.

p.    forensisch psychiatrisch toezicht (fpt): een instrument om tbs-patiënten (terbeschikkingstelling) op een verantwoorde manier terug te laten keren in de samenleving. Tijdens de fasen transmuraal verlof, proefverlof of voorwaardelijke beëindiging verblijft de patiënt buiten het forensisch psychiatrisch centrum (fpc) en wordt op afstand begeleid voor een goede terugkeer in de samenleving. Het toezicht tijdens deze fasen gebeurt in de vorm van de fpt, uitgevoerd door de reclassering;

q.    hoofdbehandelaar: zorgverlener, al dan niet in dienst van een rechtspersoon als bedoeld onder (ii) die, in reactie op de zorgvraag van een patiënt, bij die patiënt de diagnose stelt en onder wiens verantwoordelijkheid het dbbc-traject van die patiënt wordt doorlopen. Uitsluitend zorgverleners met een beroep dat is opgenomen in het BIG-register en die bevoegd en bekwaam zijn om patiënten te classificeren volgens de systematiek van de DSM-5 kunnen als hoofdbehandelaar worden aangemerkt;

r.     hoofdgroepen: DSM-IV diagnosetyperingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen. Er zijn voor de fz in totaal 8 hoofdgroepen;

s.     indirect patiëntgebonden reistijd: de tijd die de behandelaar, in het kader van diagnostiek en/of activiteiten uit het behandelplan en niet zijnde 24-uurs continuïteitszorg, besteedt aan het reizen van en naar de patiënt die buiten de instelling behandeling, begeleiding of verpleging ontvangt;

t.     indirect patiëntgebonden tijd: de tijd die de behandelaar, in het kader van diagnostiek en/of activiteiten uit het behandelplan en niet zijnde 24-uurs continuïteitszorg, besteedt aan zaken rondom een contactmoment (de direct patiëntgebonden tijd in het kader van de diagnostiek of behandeling), maar waarbij de patiënt (of het systeem van de patiënt) zelf niet aanwezig is. Onder indirect patiëntgebonden tijd valt bijvoorbeeld: het voorbereiden van een activiteit, verslaglegging in het kader van een activiteit of hersteltijd na een intensieve behandelsessie. Puur administratieve taken (zoals het maken van een afspraak) vallen niet onder indirect patiëntgebonden tijd;

u.    initiële dbbc: een dbbc die wordt geopend voor een eerste of nieuwe primaire zorgvraag van een patiënt. De initiële dbbc is altijd de eerste dbbc binnen een zorgtraject;

v.     minimale dataset (mds): via de minimale dataset leveren zorgaanbieders gegevens uit de basisregistratie aan, die inzicht geven in de geleverde en gedeclareerde zorg. In de mds staan data die verplicht moeten worden aangeleverd. De mds wordt vastgesteld door de NZa;

w.    nevendiagnose: als overige stoornissen zorgverzwarend werken kunnen deze worden geregistreerd als nevendiagnoses;

x.     niet-patiëntgebonden activiteiten: activiteiten zoals scholing, algemene vergaderingen, intervisies over het functioneren van collega’s, productontwikkeling en het lezen van vakliteratuur;

y.     onderlinge dienstverlening: fz als bedoeld in de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven forensische zorg’, die een zorgaanbieder verleent als onderdeel van een door een andere zorgaanbieder uit te voeren prestatie. De eerstgenoemde zorgaanbieder duidt de NZa als ‘uitvoerende zorgaanbieder’. De laatstgenoemde zorgaanbieder duidt de NZa als de ‘opdrachtgevende zorgaanbieder’;

z.     opeenvolgende zorgtrajecten: er is sprake van verschillende diagnoses waarvan één diagnose het meest dringend is. Er is dan sprake van één primaire diagnose en meerdere nevendiagnoses in een opeenvolgend zorgtraject.

aa.  overige deelprestatie: overige deelprestaties betreffen specifieke elementen van zorg die niet passen binnen de dbbc-productstructuur.

bb.  overige zorgproducten (ozp): ): overige zorgproducten betreffen vormen van zorg die onder de reikwijdte van de Wmg vallen, maar die zich (nog) niet lenen voor onderbrenging in de reguliere dbbc-productstructuur. In de fz bestaat twee overig zorgproducten: Toeslag evbg (extreem vlucht- en beheersgevaarlijk) en Spravato neusspray 28 mg;

cc.  parallelle zorgtrajecten: hiervan is sprake als er verschillende diagnoses zijn met een gelijkwaardig belang waarbij een hoofdbehandelaar substantieel verschillende behandelingen in moet zetten.

dd.  patiëntgebonden activiteiten: activiteiten die een behandelaar uitvoert in het kader van de diagnostiek en behandeling van een patiënt;

ee.  prestatiebeschrijving: een prestatiebeschrijving is een gedetailleerde beschrijving van de prestatie die geleverd wordt. De prestatiebeschrijvingen van de dbbc’s, zzp-c, zzp-vg, extramurale parameters fz en ozp’s zijn opgenomen in de bijlage van de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven forensische zorg’;

ff.    primaire diagnose: de hoofdbehandelaar geeft per dbbc aan welke van de geregistreerde stoornissen op as I en/of as II de reden voor behandeling is. Dit wordt de primaire diagnose genoemd;

gg.  verblijfsdag dbbc: hierbij gaat het om een ‘kale verblijfsdag’. In het tarief van de deelprestatie verblijf is wel de verpleging en verzorging meegenomen, maar niet de behandeling;

hh.  vervolg-dbbc: een dbbc die volgt op een initiële dbbc of een voorgaande vervolg-dbbc. Een vervolg-dbbc heeft altijd dezelfde primaire diagnose als de eerder afgesloten initiële dbbc of vervolg-dbbc;

ii.     zorgaanbieder: een zorginstelling forensische zorg als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel o van de Wet forensische zorg.

jj.    zorgtraject: een zorgtraject omvat de totale zorg die wordt geleverd in het kader van de behandeling van één primaire diagnose. Een initiële dbbc met eventueel één of meerdere vervolg-dbbc’s, vormen samen het zorgtraject.

kk.  zorgtype: het zorgtype beschrijft de reden van het (eerste) contact tussen de zorgaanbieder en de patiënt;

ll.     zorgverzekeraar: waar in deze nadere regel gesproken wordt over de zorgverzekeraar wordt de Divisie Forensische zorg/Justitiële Jeugdinrichtingen (ForZo/JJI) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), onderdeel van het ministerie van JenV, bedoeld. In de fz is ForZo/JJI verantwoordelijk voor het inkopen van fz. Daarom wordt op grond artikel 4 Wet forensische zorg, van artikel 1, derde lid, van de Wet Marktordening Gezondheidszorg ForZo/JJI gelijkgesteld aan een ziektekostenverzekeraar;

mm. zzp: Een zorgzwaartepakket (ZZP) is een volledig pakket van intramurale geestelijke gezondheidszorg dat aansluit op de kenmerken van een patiënt. In de forensische zorg wordt het zzp-c gehanteerd bij verblijf met begeleiding zonder behandeling. Daarnaast wordt de zzp-vg reeks gehanteerd voor zorg aan verstandelijk beperkten, met uitzondering van de zorg die is gericht op de behandeling van een gedragsstoornis, verslaving of psychiatrische problematiek.

nn.  zzp-declaratieperiode: een periode van vier weken of een kalendermaand waarover de zorgaanbieders de geleverde zorg in het kader van de zzp-c of zzp-vg declareren, overeenkomstig de daartoe gemaakte afspraken met de zorgverzekeraar.

oo.  tijd die niet afleidt naar een dbbc: direct patiëntgebonden tijd, indirect patiëntgebonden reistijd, indirect patiëntgebonden tijd of algemeen indirecte tijd, die geschreven wordt door beroepen die in de beroepentabel staan, waarvan conform de kolom ‘tijd leidt af’ de geschreven tijd niet afleidt naar een dbbc.

pp.  Behandelplan: een plan waarin een beschrijving en het doel van de behandeling staan.

qq.  24-uurscontinuïteitszorg: de 24-uurscontinuïteitszorg is de basiszorg die op klinische afdelingen van een instelling 24 uur per dag voor de patiënt beschikbaar is.

rr.    vov-personeel: verzorgend, opvoedkundig en verplegend personeel.

 

1.4 Opbouw nadere regel

In de fz bestaan de volgende typen zorgprestaties:

  • diagnose-behandel-beveiligingscombinaties (dbbc's)

  • zorgzwaartepakketten (zzp's)

  • extramurale parameters fz

  • overige zorgproducten

  • onderlinge dienstverlening

 

Deze nadere regel beschrijft welke voorschriften gelden voor de bovenstaande zorgprestaties. In hoofdstuk 2: Algemene bepalingen wordt de samenloop en afbakening tussen de verschillende typen prestaties in de fz beschreven. In daarop volgende hoofdstukken 3 en 4 staan de voorschriften die voor bovenstaande zorgprestaties gelden.

2 Algemene bepalingen

2.1 Onderscheid dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters fz

De fz kent naast de dbbc-systematiek ook zzp’s en extramurale parameters voor de forensische zorg (fz). Voor de afbakening tussen de dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters fz geldt het volgende:

  • Voor zorg in het kader van de behandeling van de patiënt (zowel met als zonder verblijf) geldt de dbbc-systematiek. Hieronder valt ook de behandeling aan sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten (sglvg). Voorwaarde hiervoor is dat deze zorg met behandeling geïndiceerd is.
  • De zzp’s en extramurale parameters fz gelden voor alle doelgroepen bij de volgende zorgvormen:
    • Verblijf met begeleiding zonder behandeling (zzp-c)
    • Verstandelijk beperkten, met uitzondering van de zorg die is gericht op de behandeling van een gedragsstoornis, verslaving of psychiatrische problematiek (zzp-vg)
    • Ambulante begeleiding (extramurale parameters fz)

 

Deze nadere regel is van toepassing op dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters in de fz.

2.2 Samenloop dbbc en zzp

Een dbbc wordt gedeclareerd als er sprake is van zorg die wordt geleverd in het kader van de behandeling van de cliënt. Zzp’s en extramurale parameters worden gedeclareerd als er sprake is van begeleidingszorg.

Een zorgaanbieder kan tegelijkertijd een ambulante dbbc en zzp in rekening brengen voor één en dezelfde patiënt als er sprake is van een zzp in combinatie met ambulante dbbc behandelzorg.

2.3 Samenloop fz en gespecialiseerde ggz

Het is mogelijk om een dbc voor de gespecialiseerde ggz te declareren naast een dbbc voor fz. Voorwaarde is dat aan de afzonderlijke regelgeving voor dbc- en dbbc-registratie wordt voldaan. Ggz die geen onderdeel uitmaakt van het door de rechter opgelegde vonnis, komt ten laste van de Zvw als de patiënt op de openingsdatum van de dbc een geldige zorgverzekering heeft.

3 Diagnose-behandel-beveiligingscombinaties (dbbc’s)

3.1 Registratieproces

In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens de algemene registratiebepalingen, het openen, het typeren, het registreren en het sluiten van een dbbc besproken.

Meer uitgebreide informatie over het hele proces (registreren-valideren-afleiden), voorbeelden, nadere toelichting en stroomschema’s staan vermeld in Bijlage 1: Toelichting op de nadere regel.

3.1.1  Algemene registratiebepalingen

  1. De registratie van de geleverde zorg in de administratie van de zorgaanbieder is volledig, juist en actueel.

  2. De hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor de vastlegging van de daadwerkelijk verleende zorg in door de NZa vastgestelde activiteiten en voor de juistheid van het hele dbbc-traject.

  3. Voordat er een dbbc geregistreerd kan worden moet er eerst een zorgtraject geopend worden. De registratie van het zorgtraject start op het moment dat een patiënt wordt geplaatst bij een zorgaanbieder. Het zorgtraject bestaat altijd uit één initiële dbbc en mogelijke vervolg-dbbc’s.

  4. Onder voorwaarden kunnen bij één zorgaanbieder maximaal drie zorgtrajecten per patiënt open staan. Dit kan als er sprake is van meerdere primaire diagnoses waarvoor gelijktijdig substantieel verschillende behandelingen moeten worden ingezet.

3.1.2  Openen

  1. Het openen van een dbbc is een administratieve handeling. Iedereen kan onder verantwoordelijkheid van de hoofdbehandelaar een initiële dbbc en een vervolg-dbbc openen.

     

    De openingsdatum van een initiële dbbc is gelijk aan de datum waarop de eerste directe of indirecte patiëntgebonden activiteit, uitgevoerd door een beroep waarvan de tijd afleidt naar een prestatie, plaatsvindt. Bij voortgezette behandeling is de openingsdatum van de vervolg-dbbc de dag na het afsluiten van de voorgaande dbbc. Voor een initiële dbbc met zorgtype fpt proefverlof en fpt voorwaardelijke beëindiging geldt in uitzondering op voorgaande dat de openingsdatum gelijk is aan de datum van de eerste verrichting fpt.

  2. Er moet een initiële dbbc geopend worden als:
    • een nieuwe patiënt wordt aangemeld bij de zorgaanbieder;
    • een bekende patiënt voor een andere primaire diagnose in zorg komt, ook als de strafrechtelijke titel gelijk blijft. Voor de toegestane parallelle zorgtrajecten zie 3.1.3 artikel 9;
    • van een bekende patiënt de strafrechtelijke titel verandert;
    • een bekende patiënt in zorg is in het kader van een voorgenomen indicatiestelling en een strafrechtelijke titel krijgt opgelegd. Voor meer informatie zie het onderdeel 3.1.2.3 Wanneer een initiële dbbc openen in bijlage 1.

  3. Heropenen (initiële of vervolg-) dbbc 

    Als de patiënt binnen 35 dagen na het afsluiten van de dbbc terugkomt in zorg voor dezelfde diagnose, tenzij de doorlooptijd van de dbbc meer dan 365 dagen wordt, moet de voorafgaande dbbc heropend worden.

    Als de patiënt terugkomt in zorg en een nieuw plaatsingsnummer krijgt, wordt de dbbc niet heropend, maar wordt een nieuwe dbbc geopend. 
     
  4. Openen vervolg-dbbc
    • een (initiële of vervolg-)dbbc 365 dagen openstaat en de behandeling nog niet afgerond is;
    • een patiënt weer terug in zorg komt voor dezelfde diagnose binnen 365 dagen na afsluiting van de voorgaande dbbc. Echter, als een patiënt binnen 35 dagen terug komt met dezelfde diagnose móet, tenzij de doorlooptijd van de dbbc meer dan 365 dagen wordt, de voorgaande dbbc heropend worden;
    • als een zorgaanbieder de behandeling van een patiënt overneemt van een andere zorgaanbieder, nadat de eerstgenoemde zorgaanbieder een second opinion heeft uitgevoerd.
       
  5. Voor vervolg dbbc’s in verband met fpt geldt dat de voorgaande dbbc niet altijd 365 dagen open moet hebben gestaan:
    • Als een patiënt overgaat naar de fase proefverlof, moet de voorgaande dbbc gesloten worden en een vervolg-dbbc met het zorgtype ‘fpt proefverlof’ worden geopend.
    • Als de patiënt tijdens het proefverlof in een time-out vervalt, moet de dbbc met zorgtype ‘fpt proefverlof’ gesloten worden en een vervolg-dbbc met het zorgtype ‘tbs met proefverlof’ worden geopend.
    • Als een patiënt overgaat naar de fase voorwaardelijke beëindiging, wordt de voorgaande dbbc gesloten en een vervolg-dbbc met het zorgtype ‘fpt voorwaardelijke beëindiging’ geopend.
    • Als de patiënt tijdens de fase voorwaardelijke beëindiging in een time-out terugvalt, moet de dbbc met zorgtype ‘voorwaardelijke beëindiging’ gesloten worden en een vervolg-dbbc met het zorgtype ‘fpt voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege (art. 38 g Sr)’ geopend worden.

        Zie voor meer informatie het onderdeel 3.1.2.3. Heropenen in bijlage 1.

3.1.3 Typeren

Het typeren van een dbbc bestaat uit het vastleggen van de volgende informatie:

  • de identificatiegegevens van de patiënt

  • het zorgtype

  • de aard en mate van gevaar

  • de aard van het delict

  • de (primaire) diagnose van de patiënt
     

  1. Uitsluitend de hoofdbehandelaar mag typeren. De dbbc moet bij het sluiten volledig en juist getypeerd zijn.

Onderdeel I - Vastleggen identificatiegegevens van de patiënt

  1. De gegevens die de zorgaanbieder in ieder geval moet invullen staan vermeld in de minimale dataset. De volgende gegevens moeten in ieder geval vastgelegd worden De identificatiegegevens zijn gebaseerd op de nadere regel ‘verplichte aanlevering minimale dataset forensische zorg’. Hierin staat opgenomen welke informatie gepseudonimiseerd moet worden.2
  • identificatie zorgaanbieder (AGB-code)

  • identificatie zorgverzekeraar (UZOVI-code)

  • strafrechtsketennummer (skn)

  • burgerservicenummer

  • naam cliënt

  • adres cliënt

  • geboortedatum

  • geslacht

  • postcode

  • landcode

  • circuit

  • startdatum dbbc

  • einddatum dbbc

  • startdatum strafrechtelijke titel

  • einddatum strafrechtelijke titel

Onderdeel II - Vastleggen van het zorgtype

  1. De hoofdbehandelaar noteert het zorgtype dat het beste de aanleiding tot zorg beschrijft.

    Zie het onderdeel 3.1.3.3 Vastleggen zorgtype in bijlage 1 bijlage 1 en Bijlage 2: Zorgtypen voor de wijze van vastleggen en een overzicht van alle zorgtypen.
  2. Als er sprake is van een maatregel volgens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) en deze wordt toegevoegd aan de strafrechtelijke titel, wijzigt hiermee niet het zorgtype. Als de strafrechtelijke titel afloopt terwijl de Bopz-maatregel blijft gelden, dan wordt de dbbc afgesloten en wordt een dbc volgens de GGZ-systematiek geopend.

Onderdeel III – Vastleggen van aard en mate van het gevaar

  1. Het gevaar dat de patiënt vormt moet in drie categorieën getypeerd worden:
    • acuut fysiek gevaar
    • vluchtgevaar
    • recidivegevaar

    Zie onderdeel 3.1.3.5 Vastleggen aard en mate van gevaar in bijlage 1 voor nadere richtlijnen op dit punt.

Onderdeel IV – Vastleggen van de aard van het delict

  1. De classificatie van de aard van het delict gebeurt aan de hand van tien clusters die zijn benoemd in het BooG-instrument3. Het is mogelijk meer dan één aard delict te registreren.

    Zie Bijlage 3: Vastleggen aard van delict voor een overzicht van de delict classificaties.

Onderdeel V – Classificeren en vastleggen van de diagnose van de patiënt

  1. De hoofdbehandelaar voert de diagnoseclassificatie uit volgens DSM-5. Ten behoeve van de registratie en bekostiging moet de DSM-5 diagnose vertaald worden naar een DSM-IV-TR diagnose.
    De hoofdbehandelaar registreert de geclassificeerde DSM-5 diagnose en de diagnose van de patiënt volgens DSM-IV-TR5. De diagnose moet geregistreerd worden op vijf assen.
    Zie voor uitgebreide toelichting 3.1.3.7 Vastleggen diagnose van de 3.1.3.7 Vastleggen diagnose van de patiënt in Bijlage 1.

Registreren van primaire diagnose

  1. Nadat de diagnose op alle assen is geregistreerd kan worden aangegeven wat de primaire diagnose is. De primaire diagnose is de belangrijkste reden voor behandeling. De primaire diagnose kan alleen uit een diagnose van As 1 of As 2 worden geselecteerd. Niet alle diagnoses op die assen kunnen gekozen worden als primaire diagnose:

    • code ‘799.9 Diagnose/aandoening uitgesteld’ kan niet de primaire diagnose zijn.

    • code ‘V71.09 Geen diagnose of aandoening op As 2 aanwezig’ kan niet de primaire diagnose zijn.
      Er geldt hierop een uitzondering als er bij een diagnose op As 2 ‘trekken van ..’ wordt gescoord. In dat geval kan deze wel dienen als primaire diagnose.

    • de code op As 2 voor zwakzinnigheid of zwakbegaafdheid kan niet als primaire diagnose geregistreerd worden (hieronder vallen ook de codes voor stoornissen in de kindertijd op As 2).

       Zie ook het onderdeel 3.1.3.8 Registreren primaire diagnose in Bijlage 1.

 

Meerdere (primaire) diagnoses

  1. Er kan sprake zijn van meerdere (primaire) diagnoses. Dit kan leiden tot parallelle of seriële zorgtrajecten.

    1. Parallelle zorgtrajecten
      Voorwaarde hiervoor is dat de verschillende diagnoses apart benoemd worden in de tabel met mogelijke parallelle hoofdgroepen fz, zie hiervoor de 3.1.3.9 Omgaan met meerdere primaire diagnoses in Bijlage 1. Ook moet te verantwoorden zijn dat gelijktijdig substantieel verschillende behandelingen worden ingezet.

      In het geval van een fpt en een gelijktijdig openstaand regulier zorgtraject is het niet noodzakelijk dat de primaire diagnose van beide zorgtrajecten verschilt.

      Bij ambulante behandeling tijdens de fasen proefverlof en voorwaardelijke beëindiging, gelijktijdig met het fpt of een time-out, geldt dat een apart zorgtraject geopend moet worden waarop de ambulante behandeling moet worden geregistreerd. De ambulante behandeling moet worden geregistreerd op een dbbc met het zorgtype ’tbs met proefverlof’ of zorgtype ’Voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege��.

      Voor behandeling met elektroconvulsie therapie (ect) geldt een uitzondering op de genoemde voorwaarden voor parallelle trajecten. Als er sprake is van een behandeling in combinatie met ect, is het toegestaan om twee zorgtrajecten met dezelfde diagnosehoofdgroep (zoals opgenomen in tabel 6, bijlage 1: 3.1.3.9) te declareren. Voorwaarde hierbij is dat de zorgtrajecten worden uitgevoerd door twee verschillende zorgaanbieders.

      Daarnaast blijft het mogelijk om behandeling in combinatie met ect te leveren en declareren via onderlinge dienstverlening.

    2. Seriële zorgtrajecten
      Hiervan is sprake als er verschillende diagnoses zijn waarvan één het meest dringend is (comorbiditeit) en het eerst behandeld wordt. De voorwaarde voor opeenvolgende dbbc’s en bijbehorende zorgtrajecten is dat de primaire diagnoses van elkaar verschillen.

         Meer gedetailleerde richtlijnen staan in het onderdeel 3.1.3.9 Omgaan  met meerdere primaire diagnoses in bijlage 1.

3.1.4  Registreren

Zodra een dbbc geopend is kunnen activiteiten op verschillende categorieën geregistreerd worden: diagnostiek en behandeling, dagbesteding, verblijf en verrichtingen. De codelijsten waarvan één van de twee gebruikt moet worden zijn te vinden in Bijlage 4: Activiteiten en verrichtingen en Bijlage 4A: Verkorte lijst Activiteiten en verrichtingen. Daarin staan ook de definities van de activiteiten en verrichtingen. Voor meer informatie zie ook het onderdeel 3.1.4 Registreren in Bijlage 1.

 

  1. Iedere initiële dbbc moet directe tijd van een hoofdbehandelaar bevatten.
  2. Alleen behandelaren van wie het beroep op de openingsdatum van de dbbc is opgenomen in de dbbc-beroepentabel mogen op een dbbc registreren (Bijlage 5: Dbbc-beroepentabel).
  3. Behandelaren moeten bij het registreren gebruik maken van de codes die op de registratiedatum geldig zijn, zoals vermeld in de activiteiten- en verrichtingenlijst onder bijlage 4 en bijlage 4a. Daarnaast moeten behandelaren aangeven of het om direct of indirect patiëntgebonden (reis-)tijd gaat. In de activiteiten-en verrichtingenlijst staat per activiteit aangegeven welke vormen van tijd geregistreerd mogen worden. Niet-patiëntgebonden activiteiten, zoals scholing, het lezen van vakliteratuur, algemene vergaderingen en intervisiebijeenkomsten, mag de hoofdbehandelaar niet op een dbbc registreren.
  4. Een behandelaar mag alleen de patiëntgebonden tijd in het kader van diagnostiek of behandeling, registreren die hij daadwerkelijk heeft besteed aan die activiteit. Niet-patiëntgebonden activiteiten mag de (hoofd)behandelaar niet op een dbbc registreren.
  5. De behandelaar mag alleen reistijd registreren als de reistijd in het teken staat van direct patiëntgebonden activiteiten. Als de patiënt niet verschijnt (no-show), dan mag de behandelaar de reistijd alsnog registreren. De tijd van het ingepland contact mag in geval van een no-show niet worden geregistreerd. Er mag géén reistijd geregistreerd worden als er gereisd moet worden naar een andere locatie binnen de eigen organisatie (AGB-code).
  6. Wanneer de behandelaar in het kader van diagnostiek of behandeling van de patiënt tijd besteedt aan het ‘systeem van de patiënt’ (familieleden, gezinsleden, ouders, partner of andere naasten), moet hij deze tijd registreren op de dbbc van de betreffende patiënt.
  7. De behandelaar verdeelt, in geval van meerdere behandelvormen tijdens één sessie, de bestede tijd naar verhouding over deze behandelvormen.
  8. Als een patiënt groepstherapie krijgt waarbij meerdere patiënten tegelijkertijd behandeld worden, deelt de behandelaar zijn bestede tijd door het aantal deelnemende patiënten. Het maakt daarbij niet uit op grond van welke bekostiging (fz, Zvw, Wlz, Jeugdwet, etc.) de behandelingen worden gefinancierd.
  9. Zorgaanbieders mogen op hun eigen manier invulling geven aan het registreren van de werkelijk bestede tijd. Het is ook toegestaan om standaardtijden of normtijden 4 per activiteit vast te stellen.
  10. In geval van onderlinge dienstverlening registreert de opdracht-gevende zorgaanbieder de activiteiten die de opdrachtnemende zorgaanbieder heeft uitgevoerd als onderdeel van de behandeling van de opdrachtgever, op de bestaande dbbc. De registratievereisten uit deze nadere regel zijn voor de opdrachtgevende zorgaanbieder onverkort van toepassing op activiteiten in het kader van onderlinge dienstverlening. De opdrachtgever betaalt de opdrachtnemer buiten de dbbc-systematiek om. Als een zorgaanbieder een deel van de zorg uitbesteedt voor een patiënt met een lopend zorgtraject, blijft de opdrachtgevende zorgaanbieder verantwoordelijk voor de verlening en declaratie van deze zorg. 

    Zie ook het onderdeel 3.1.4.10 Onderlinge dienstverlening in Bijlage 1.

Categorie I - Diagnostiek en behandeling

  1. Alleen behandelaren waarvan het beroep op de openingsdatum van de dbbc is opgenomen in Bijlage 5: Dbbc-beroepentabel mogen op de dbbc diagnostiek en behandeling registreren.

     

    • In het kader van een behandeling moeten beroepen die onder het beroepencluster ‘somatische beroepen’ vallen, hun tijd registreren op basis van Bijlage 4: Activiteiten en verrichtingen en Bijlage 4A: Verkorte lijst Activiteiten en verrichtingen, onder de activiteit die het beste past bij de behandeling;

    • Als behandelaren nog in vervolgopleiding zijn registreren zij onder het beroep van de opleiding die zij op het moment van behandelen hebben afgerond (als dat beroep voorkomt in de beroepentabel). Er mag niet geregistreerd worden op een beroep waarvoor iemand nog in opleiding is;

    • Beroepen die 24-uurscontinuïteitszorg leveren, registreren hun bestede tijd tijdens het verblijf van een patiënt niet, omdat deze tijd versleuteld zit in het tarief voor verblijf.

Categorie II - Dagbesteding

  1. Iedereen, onder verantwoordelijkheid van de hoofdbehandelaar, kan binnen de dbbc dagbesteding registreren. 
  2. Er zijn vijf vormen van dagbesteding te onderscheiden. Deze staan beschreven in het onderdeel 3.1.4.12 Wat registreren bij dagbesteding in bijlage 1. Zie voor de te gebruiken codes (Bijlage 4: Activiteiten en verrichtingen en Bijlage 4A: Verkorte lijst Activiteiten en verrichtingen).
  3. Er zijn voor elk type dagbesteding twee activiteitencodes beschikbaar: één als de dagbesteding in ambulante setting plaatsvindt (dagbesteding laag), en één voor als de dagbesteding plaatsvindt in een klinische setting (dagbesteding midden, hoog en zeer hoog).
  4. Er geldt een aantal voorwaarden voor het registreren van dagbesteding:
    • Dagbesteding is in het kader van de (psychiatrische) behandeling;
    • Dagbesteding is terug te vinden in het behandelplan;
    • De patiënt is daadwerkelijk aanwezig.
  5. Tijdens dagbesteding kan de behandelaar géén direct patiëntgebonden behandelactiviteiten registreren.
  6. Onder dagbesteding wordt niet verstaan:
    • reguliere dagstructurering in de woon-verblijfssituatie;
    • welzijnsactiviteiten, zoals zang, bingo en uitstapjes.
  7. Dagbesteding wordt geregistreerd in uren en mag tegelijkertijd geregistreerd worden met verblijfsdagen.

     Voor een nadere toelichting zie het onderdeel 3.1.4.11 – 3.1.4.17 Dagbesteding registreren in bijlage 1.

Categorie III - Verblijf

Er wordt binnen de dbbc-systematiek onderscheid gemaakt tussen het registreren van behandelactiviteiten en van verblijf. Bij de registratie van een deelprestatie verblijf gaat het om een ’kale verblijfsdag’. Verblijf wordt geregistreerd op basis van dagen aanwezigheid door middel van een deelprestatie verblijf.

  1. Iedereen onder verantwoordelijkheid van de hoofdbehandelaar mag deelprestaties verblijf registreren.

  2. De aanbieder moet in het behandeldossier vastleggen welke keuzes er gemaakt zijn rondom het inschalen van de patiënt op één van de prestaties van verblijf, rondom het al dan niet afschalen van de patiënt bij een gewijzigde zorgvraag, rondom het al dan niet met verlof gaan en rondom het al dan niet beëindigen van het verblijf van de patiënt.

  3. Een verblijfsdag kan alleen geregistreerd worden als een patiënt de dag en de daaropvolgende nacht aanwezig is geweest in de instelling. De dag van opname en de daarop volgende nacht gelden als één verblijfsdag. Alleen als de patiënt op zijn laatst om 20:00 uur is opgenomen en ’s nachts in de instelling verblijft, mag voor die dag nog een verblijfsdag worden geregistreerd. De dag waarop de patiënt ontslagen wordt en dus niet de daaropvolgende nacht in de kliniek verblijft, geldt niet als verblijfsdag. De kapitaallasten bij verblijf (nhc) zijn integraal onderdeel van de deelprestaties verblijf.
  4. Op basis van het voor de patiënt benodigde beveiligingsniveau wordt een keuze gemaakt uit de beveiligingsniveaus.

Voor de keuze van de deelprestatie van verblijf is de zorgvraag van de patiënt leidend. Op basis van de zorgvraag van de patiënt wordt bepaald wat de vereiste intensiteit (A t/m G) en beveiligingsniveau (1 t/m 4) van de deelprestatie verblijf is. Dit resulteert in één van de 28 deelprestaties verblijf die het meest overeenkomt met de beschreven verblijfszorg. Zie ook Bijlage 7: Deelprestaties verblijf en Bijlage 8: Dbbc-beveiligingsniveaus.

  1. In de volgende gevallen mogen de dagen dat de patiënt niet aanwezig is, geregistreerd worden als een deelprestatie verblijf:
    • ziekenhuisopname;

    • onbegeleid, transmuraal of begeleid verlof;

    • time-out tbs-gestelde;

    • kortdurende terugplaatsing gedetineerden vanuit ggz naar penitentiaire inrichting (pi);

    • no-show klinisch;

    • onttrekking.

  2. Als er sprake is van ‘fpt-proefverlof’ en ‘fpt-voorwaardelijke beëindiging’ geldt het volgende:
    • Als de patiënt buiten het fpc verblijft en er geen sprake is van een time-out, kunnen er geen verblijfsdagen geregistreerd worden door de fpc.
    • Wanneer de patiënt wordt teruggeplaatst binnen het fpc vanwege een time-out, mogen er wel verblijfsdagen geregistreerd worden. Tijdens de fase proefverlof gebeurt dat op een nieuw te openen dbbc ’tbs met proefverlof’ en tijdens de fase voorwaardelijke beëindiging op een nieuw te openen dbbc met het zorgtype ’Voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege’.
  3. Elke verblijfsdag moet een unieke registratiedatum hebben. Het is dus niet toegestaan om aan het einde van de looptijd van de dbbc het totale aantal verblijfsdagen van meerdere opnameperiodes onder één code en datum te registreren.

Voor meer informatie zie onderdelen 3.1.4.18 – 3.1.4.23 Verblijf registreren in bijlage 1 en Bijlage 7: Deelprestaties verblijf.

Categorie IV - Overige deelprestaties

Binnen de zorgcategorie overige deelprestaties wordt een onderscheid gemaakt tussen elektroconvulsie therapie (ect), ambulante methadon verstrekking (amv), forensisch psychiatrisch toezicht (fpt) en dagbesteding.

  1. De overige deelprestaties ect, amv en fpt mogen alleen geregistreerd worden door behandelaren van wie het beroep op de openingsdatum van de dbbc is opgenomen in de dbbc-beroepentabel.
  2. Bij ect moet de behandelaar de tijd én het aantal behandelingen ect registreren. Voor de exacte wijze van registreren van ect zie 3.1.4.25 Elektroconvulsietherapie in Bijlage 1.
  3. Bij de verstrekking van methadon aan ambulante patiënten moet de behandelaar de tijd én het aantal verstrekkingen van methadon per kalendermaand registreren. Voor de exacte wijze van registreren van amv zie 3.1.4.26 Ambulante verstrekking in Bijlage 1.
  4. Op een vervolg-dbbc met het zorgtype ‘fpt proefverlof’ en ‘fpt voorwaardelijke beëindiging’ mogen activiteiten geregistreerd worden die in verband staan met de begeleiding tijdens het fpt.
    De behandelaar moet steeds twee zaken registreren: de verrichting fpt (per dag) én de activiteiten en verrichtingen in het kader van fpt. Als er tijdens de fasen proefverlof en voorwaardelijke beëindiging een time-out optreedt, mogen geen verrichtingen fpt geregistreerd worden.
  5. Voor de registratie van de toeslag tolk gebarentaal / communicatiespecialist geldt als vereiste dat deze toeslag alleen mag worden gedeclareerd als er zorg geleverd wordt aan patiënten met een auditieve beperking en waarvoor de inzet van een tolk gebarentaal / communicatiespecialist noodzakelijk is. De verrichting mag maar één keer per dbbc geregistreerd worden. Het gaat hierbij om vroegdoven, plots- en laatdoven, slechthorenden, doofblinden en patiënten met een gehoorstoornis tinnitus, hypoacousis, ziekte van ménière of auditieve verwerkingsproblemen. Deze toeslag wordt altijd in combinatie met een dbbc-zorgproduct voor behandeling in rekening gebracht.

Voor meer informatie over de registratie vereisten van de overige deelprestaties zie onderdeel 3.1.4.24- 3.1.4.28 Overige deelprestaties in bijlage 1.

3.1.5 Sluiten

  1. De hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor het sluiten van de dbbc. De hoofdbehandelaar (of diegene die onder zijn of haar verantwoordelijkheid valt) controleert daarbij de volgende punten:
    • de dbbc is ingevuld conform deze nadere regel
    • de dbbc bevat de juiste informatie
    • de typering is juist en volledig ingevuld
    • de diagnose is juist ingevuld5

    • de GAF-score is ingevuld

  2. Als één of meer van bovenstaande punten niet of niet juist is ingevoerd, mag de dbbc niet worden afgesloten.
  3. Bij het sluiten van een dbbc moet één van de volgende acht redenen worden geregistreerd:
Code Beschrijving
1 Reden voor afsluiten bij patiënt / niet bij behandelaar
2 Reden voor afsluiten bij behandelaar / om inhoudelijke redenen
3 In onderling overleg beëindigd zorgtraject / patiënt uitbehandeld
4 Afsluiten dbbc vanwege openen vervolg-dbbc
5 Afsluiting na alleen pre-intake / intake / diagnostiek / crisisopvang
6 Reden voor afsluiten door beëindigen strafrechtelijke titel
7 Reden voor afsluiten door onvoorziene beëindiging strafrechtelijke titel
8 Time-out

3.2 Bepalingen validatie

  1. De administratieve organisatie is zodanig ingericht dat een audit-trail mogelijk is. De NZa en de zorgverzekeraar moeten altijd de mogelijkheid hebben om dbbc-registratie op juistheid te controleren.
  2. De zorgaanbieder neemt voor de dbbc-registratie en declaratie van dbbc’s in hun registratie- en declaratiesoftware en validatiemodule op. Het document ‘Toelichting validatieregels fz ’ bevat de specificaties waaraan de validatiemodule moet voldoen. Dit document maakt integraal deel uit van deze nadere regel en is te downloaden van de website van de NZa (www.nza.nl). De validatiemodule moet zodanig zijn ingericht dat alleen dbbc’s in rekening kunnen worden gebracht die niet strijdig zijn met de inhoud van deze nadere regel.
  3. De zorgaanbieder hanteert de validatiemodule als instrument om de betrouwbaarheid van dbbc's te toetsen en de juistheid van de registratie te verifiëren. Verificatie gebeurt op basis van gegevens in bronbestanden.

3.3 Declaratiebepalingen

Deze nadere regel stelt voorschriften, voorwaarden of beperkingen met betrekking tot het declaratieproces in de fz. 

Te declareren dbbc-tarief

  1. Voor het leveren van zorg aan een patiënt kan de zorgaanbieder een bij deze zorg behorend dbbc-tarief declareren als voldaan is aan de volgende voorwaarden: 
    • Het gehele dbbc-traject is afgesloten overeenkomstig deze nadere regel.
    • De stappen die het dbbc-traject omvatten, te weten: openen, typeren, registreren, sluiten en valideren zijn volledig doorlopen.
    • De hierboven genoemde stappen, met uitzondering van valideren, vinden plaats door of onder verantwoordelijkheid van de hoofdbehandelaar.
    • De dbbc bevat altijd directe tijd, met uitzondering van de dbbc met zorgtype forensisch psychiatrisch toezicht (fpt).
    • Het aantal geleverde minuten direct patiëntgebonden tijd is geregistreerd op een zodanige manier dat effectieve controle door de zorgverzekeraar en de NZa mogelijk is.
  2. Het dbbc-tarief kan in rekening worden gebracht voor alle dbbc’s die zijn afgesloten en zijn gevalideerd door de zorgaanbieder door middel van een validatiemodule. Het dbbc-tarief dat wordt gedeclareerd is het tarief dat van toepassing was op het moment van openen van de dbbc.

  3. Het dbbc-tarief wordt gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Om voor bekostiging in aanmerking te komen moet sprake zijn van een fz-titel en een plaatsingsbesluit dat ten grondslag ligt aan de toekenning van fz. In geval van misdrijven tegen de veiligheid van de Staat, conform artikel 96 van het Wetboek van Strafrecht, is geen sprake van een indicatiestelling fz. Dan volstaat een Bevel Observatie getekend door de Rechter-commissaris als bekostigingsgrondslag.

Overige zorgproducten

  1. De overige zorgproducten hebben geen directe relatie met het dbbc-traject van een patiënt. De integrale tarieven voor de overige zorgproducten kunnen afzonderlijk gedeclareerd worden bij de zorgverzekeraar. De fz kent twee overig zorgproducten, de Toeslag evbg (extreem vlucht- en beheersgevaarlijk) en Spravato neusspray 28 mg. In de tariefbeschikking zal de NZa opnemen dat deze toeslag alleen gedeclareerd mag worden als de indicatie is vastgelegd waarvoor Spravato is toegediend.

       Voor meer informatie over ozp��s wordt verwezen naar de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven forensische zorg’.

Onderlinge dienstverlening

  1. Als er sprake is van onderlinge dienstverlening kan de uitvoerende zorgaanbieder de vergoeding daarvoor alleen in rekening brengen aan de zorgaanbieder die de prestatie bij de uitvoerder heeft aangevraagd. Er mag door de uitvoerende zorgaanbieder geen dbbc gedeclareerd worden. 

    Het is niet toegestaan om voor onderlinge dienstverlening in het kader van een dbbc, prestaties en tarieven ten aanzien van een zzp of extramurale parameters in rekening te brengen. Voor meer informatie over onderlinge dienstverlening wordt verwezen naar de beleidsregel ‘prestaties en tarieven forensische zorg’.

3.4 Informatiebepalingen

Elke factuur moet in ieder geval de volgende gegevens bevatten als onderdeel van de prestatiebeschrijving:

  1. Dbbc-traject startdatum

    Bij initiële dbbc’s is dit de datum waarop de eerste (direct of indirect) patiëntgebonden activiteit, uitgevoerd door een beroep waarvan de tijd afleidt naar een prestatie, plaatsvindt. 

  2. Dbbc-traject einddatum

    Het dbbc-traject eindigt zodra de laatste activiteit (direct of indirect patiëntgebonden) voor een patiënt is geleverd of wanneer de forensische zorgtitel is afgelopen. 

  3. Strafrechtelijke titel

    De forensische zorgtitel (strafrechtelijke titel, voorgenomen indicatiestelling, fpt of verdiepingsdiagnostiek).

  4. Startdatum strafrechtelijke titel

    De datum waarop de strafrechtelijke titel, voorgenomen indicatiestelling, fpt of verdiepingsdiagnostiek start, die ten grondslag ligt aan de geleverde fz.

  5. Einddatum strafrechtelijke titel

    De werkelijke datum waarop de strafrechtelijke titel, voorgenomen indicatiestelling, fpt of verdiepingsdiagnostiek, die ten grondslag ligt aan de geleverde fz, is/wordt beëindigd. Deze datum moet worden opgenomen als de datum bekend is. De datum kan in de toekomst liggen.

  6. Dbbc-declaratiecode

    De declaratiecode is de 6 cijferige code die gekoppeld is aan de productgroepen voor behandeling en de verblijfssoorten. Aan de declaratiecode is het tarief gekoppeld. Het betreffende tarief staat in een tariefbeschikking.

  7. Gedeclareerde tarief

    Op de factuur wordt het afgesproken dbbc-tarief vermeld. 

  8. AGB-code

    Voor instellingen: de AGB-instellingscode en - als dat van toepassing is de AGB zorgverlenerscode.

  9. Dbbc-prestatiecode

    De specificatie van het geleverde zorgproduct. De dbbc-prestatiecode wordt afgeleid van de gevalideerde dbbc-dataset. Deze code bestaat uit 12 alfanumerieke posities, gevuld volgens vier 3-cijferige dbbc-componenten en in onderstaande volgorde:

    • zorgtype;

    • diagnoseclassificatie;

    • verblijf (altijd 000 omdat de deelprestaties verblijf apart vermeld worden);

    • productgroep voor behandeling van de dbbc-dataset.

  10. Strafrechtketennummer (skn)

    Het strafrechtketennummer is van belang voor de betrouwbare vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden in de strafrechtketen. Het SKN wordt door zorgaanbieders bij de facturatie van fz bij de zorgverzekeraar gemeld. Zo kan de zorgverzekeraar controleren in hoeverre de zorg rechtmatig verleend is. De zorgaanbieder ontvangt het skn van de indicerende/verwijzende organisatie.

  11. Plaatsingsbesluitnummer

    Het plaatsingsbesluitnummer is een uniek nummer dat aan het plaatsingsbesluit gekoppeld is. Dit nummer krijgt de zorgaanbieder van de plaatsende instantie. Het nummer is van belang om voor het ministerie van JenV de keten tussen indicatie, plaatsing en geleverde zorg inzichtelijk te krijgen. Met het plaatsingsbesluitnummer kan het ministerie nagaan of de zorgaanbieder een verzoek tot zorg heeft ontvangen/gekregen.

  12. Verblijfssoorten

    De verblijfssoorten zijn opgebouwd uit een combinatie van de intensiteit van het verblijf en het niveau van beveiliging. Er zijn 7 verschillende verblijfsintensiteiten (A t/m G) en 4 beveiligingsniveaus (1 t/m 4). De verblijfssoorten worden per dag afgerekend en in combinatie met de productgroep voor behandeling afgerekend. Op de factuur wordt per type verblijfssoort het aantal dagen voor de betreffende verblijfssoort vermeld.

  13. Overige deelprestaties

    De volgende deelprestaties worden onderscheiden:

    • elektroconvulsietherapie (ect);

    • ambulante methadon verstrekking (amv)

    • forensisch psychiatrisch toezicht (fpt)

    • dagbesteding

    • toeslag tolk gebarentaal/communicatiespecialist (ttgc)

4 Zzp’s en extramurale parameters fz

In dit hoofdstuk worden de registratie- en declaratiebepalingen van zzp’s en extramurale parameters fz in de fz beschreven. Deze prestaties gelden voor verblijf met begeleiding (zzp-C), fz aan verstandelijk beperkten (zzp-VG) en ambulante begeleiding (extramurale parameters fz).

Met prestaties wordt in dit hoofdstuk bedoeld:

  • zzp-c 1 t/m 6, inclusief of exclusief dagbesteding

  • zzp-vg 1 t/m 7, inclusief of exclusief dagbesteding

  • extramurale parameters fz

  • onderlinge dienstverlening

 

4.1 Algemene registratiebepalingen

  1. De registratie van de prestaties en toeslagen in de administratie van de zorgaanbieder is volledig, juist en actueel.
  2. Als sprake is van extramurale parameters fz gedurende een deel van een uur, wordt het in rekening te brengen tarief naar evenredigheid berekend. Voor zover de zorgverzekeraar en zorgaanbieders geen bestendige gedragslijn hebben over de afronding van de geleverde prestatie, wordt de zorg afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van vijf minuten.
  3. De registratie van prestaties en toeslagen eindigt wanneer de patiënt niet langer verblijft in de instelling.
  4. In uitzondering op artikel 4.1.3 geldt dat de zorgaanbieder, in verband met het beschikbaar houden van de verblijfsplaats, gedurende de tijdelijke afwezigheid van de patiënt het zzp mag blijven registreren dat ook geregistreerd wordt bij aanwezigheid. Voor registratie van afwezigheid geldt een maximum van 49 dagen per keer, tellend vanaf de eerste dag na vertrek van de instelling.
  5. Er kunnen niet meerdere zzp’s voor één patiënt voor dezelfde datum worden geregistreerd.
  6. De administratieve organisatie is zodanig ingericht dat een audit-trail mogelijk is. De NZa en de zorgverzekeraar moeten altijd de mogelijkheid hebben om vastlegging van de uitgevoerde behandeltrajecten op juistheid te controleren. De normatieve huisvestingscomponent (nhc) en normatieve inventariscomponent (nic) maken integraal onderdeel uit van de zzp.

4.2 Declaratiebepalingen

  1. De zorgaanbieder declareert in geval van een zzp de prestatie met het profiel dat overeenkomt met het profiel van de patiënt zoals beschreven in de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven forensische zorg’. De declaratie vindt plaats op patiëntniveau.
  2. De declaratieperiode voor de prestaties is een kalendermaand. Wanneer er een verandering in de zorgvraag van de patiënt optreedt, kan een andere (hoger of lager) zzp worden gedeclareerd.
  3. De declaratie bestaat uit het aan de patiënt geleverde aantal zzp dagen en eventuele toeslagen binnen de declaratieperiode, met inbegrip van het gestelde in 4.2.3.
  4. Zorgaanbieders declareren de prestaties voor zover deze daadwerkelijk zijn geleverd. Voor cliënten die zijn aangewezen op VG zzp 1 t/m 7 of ggz zzp C 1t/m 6 geldt de volgende uitzondering in geval van afwezigheid. Gedurende tijdelijke afwezigheid van een cliënt declareert de zorgaanbieder tegen het afgesproken tarief dat tevens gedeclareerd wordt bij aanwezigheid in de instelling.

Onderlinge dienstverlening zzp’s en extramurale parameters fz

  1. Als er sprake is van onderlinge dienstverlening kan de uitvoerende zorgaanbieder de vergoeding daarvoor uitsluitend in rekening brengen aan de opdrachtgevende zorgaanbieder die de prestatie bij de uitvoerende zorgaanbieder heeft aangevraagd. Er mag door de uitvoerende zorgaanbieder geen zzp en ook geen extramurale prestatie gedeclareerd worden. Het is niet toegestaan om voor onderlinge dienstverlening in het kader van een zzp, prestaties en tarieven ten aanzien van een extramurale parameter of dbbc-zorg in rekening te brengen. Dit geldt ook andersom voor de dbbc's of extramurale parameters.

Voor meer informatie over onderlinge dienstverlening wordt verwezen naar de beleidsregel ‘Prestaties en tarieven forensische zorg’.

4.3 Informatiebepalingen

Elke factuur moet in ieder geval onderstaande gegevens bevatten als onderdeel van de factuur voor zzp’s en extramurale parameters fz.

  1. Strafrechtelijke titel

    De forensische zorgtitel (strafrechtelijke titel, voorgenomen indicatiestelling, fpt of verdiepingsdiagnostiek).

  2. Startdatum strafrechtelijke titel

    De datum waarop de strafrechtelijke titel, voorgenomen indicatiestelling, fpt of verdiepingsdiagnostiek start, die ten grondslag ligt aan de geleverde fz.

  3. Einddatum strafrechtelijke titel

    De werkelijke datum waarop de strafrechtelijke titel, voorgenomen indicatiestelling, fpt of verdiepingsdiagnostiek, die ten grondslag ligt aan de geleverde fz, is/wordt beëindigd. Deze datum moet worden opgenomen als de datum bekend is. De datum kan in de toekomst liggen.

  4. Gedeclareerde tarief

    Op de factuur wordt het afgesproken tarief vermeld.

  5. AGB-code

    Voor instellingen: de AGB-instellingscode en - als dat van toepassing is- AGB zorgverlenerscode.

  6. Zzp-code en/of code voor extramurale parameters

    De specificatie van de geleverde zorgprestatie. Het gaat hier om de in rekening te brengen zzp’s ggz. Het moet duidelijk zijn welk(e) zzp’s ggz gedeclareerd (prestatiecode) worden en in welk aantal.

  7. Prestatiecode

    De specificatie van de geleverde zzp of extramurale parameter fz. Op basis van de prestatiecode is duidelijk welk(e) zzp’s gedeclareerd worden. Zzp-c heeft geen aparte prestatiecode in de tariefbeschikking, de zzp-vg heeft wel een aparte prestatiecode.

  8. Strafrechtketennummer (skn)

    Het strafrechtketennummer is van belang voor de betrouwbare vaststelling van de identiteit van verdachten en veroordeelden in de strafrechtketen. Het skn wordt bij de facturatie van fz gemeld door zorgaanbieders bij de zorgverzekeraar. Zo kan de zorgverzekeraar controleren in hoeverre de zorg rechtmatig verleend is. De zorgaanbieder ontvangt het skn van de indicerende/ verwijzende organisatie.

  9. Plaatsingsbesluitnummer

    Het plaatsingsbesluitnummer is een uniek nummer dat aan het plaatsingsbesluit gekoppeld is. Dit nummer krijgt de zorgaanbieder van de plaatsende instantie. Het nummer is van belang om voor het ministerie van JenV de keten tussen indicatie, plaatsing en geleverde zorg inzichtelijk te krijgen. Met het plaatsingsbesluitnummer kan het ministerie nagaan of de zorgaanbieder een verzoek tot zorg heeft ontvangen/gekregen.

5 Intrekking oude regeling(en)

Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze regeling wordt de nadere regel ‘Dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters forensische zorg’, met kenmerk NR/REG-2119, ingetrokken.

6 Overgangsbepaling

De nadere regel ‘Dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters forensische zorg’, met kenmerk NR/REG-2119, blijft van toepassing op gedragingen (handelen en nalaten) van zorgaanbieders die onder de werkingssfeer van die regeling vielen en die zijn aangevangen - en al dan niet beëindigd - in de periode dat die regeling gold. Dit betekent dat voor overlopende dbbc’s (dbbc’s geopend in 2020 en doorlopend in 2021) de op het moment van opening van de dbbc geldende nadere regels van toepassing zijn.

7 Inwerkingtreding en citeerregel

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2021. Deze regeling wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant op grond van artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg).

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters forensische zorg.

 

Nederlandse Zorgautoriteit,

 

 

 

 

Dr. M.J. Kaljouw

voorzitter Raad van Bestuur

 

Naar boven