Algemeen
In deze beleidsregel worden de bevoegdheden van de NZa concreet uitgewerkt in beleid. Deze beleidsregel bindt om deze redenen alleen de NZa. De NZa maakt hiermee het beleid toetsbaar en transparant voor belanghebbende partijen en verplicht zichzelf te handelen volgens deze regels.
Deze beleidsregel beschrijft de dbc-systematiek binnen de medisch-specialistische zorg. Naast een onderverdeling in producten (dbc-zorgproducten, overige zorgproducten en onderlinge dienstverlening) beschrijft deze beleidsregel ook hoe de NZa tarieven berekent.
Op basis van de uitgangspunten beschreven in deze beleidsregel stelt de NZa prestaties en tarieven vast. Deze prestaties en tarieven worden vastgesteld in de ‘Prestatie- en tariefbeschikking medisch-specialistische zorg 2017’. In deze beschikking kunnen nadere voorwaarden, voorschriften en beperkingen worden gesteld aan de declaratie van bepaalde prestaties en tarieven.
De ‘Regeling medisch-specialistische zorg’ beschrijft algemene registratie-, declaratie- en informatieverplichtingen die bindend zijn voor alle zorgaanbieders van medisch-specialistische zorg.
Onderstaande artikelsgewijze toelichting bevat een nadere uitleg van een aantal specifieke artikelen uit deze regeling.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In dit artikel is aangegeven welke zorgaanbieders onder de werkingssfeer van deze beleidsregel vallen. Daarmee is de reikwijdte van deze beleidsregel afgebakend. In lijn met de systematiek van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) is die reikwijdte functioneel omschreven, dat wil zeggen: niet de
aanbieder, maar het type zorg dat de aanbieder levert, is hierbij leidend.
Artikel 3
Onderdeel l en m: Onder afhandelen wordt ook verstaan het overdragen van de patiënt naar een andere zorgverlener (niet zijnde een interne overdracht).
Onderdeel s: In het kader van deze regeling worden onder instellingen voor medisch-specialistische zorg verstaan; (algemene en categorale) ziekenhuizen, universitaire medische centra, zelfstandige behandelcentra, epilepsie instellingen, instellingen voor revalidatie, radiotherapeutische centra, longrevalidatie-instellingen, dialysecentra en (huisartsen)laboratoria voor zover deze werkzaamheden verrichten ten behoeve van de in dit artikel genoemde instellingen.
Onderdeel v: VWS stelt voor de geriatrische revalidatiezorg een apart macrokader vast.
Onderdeel bb: Tandarts-specialisten voor mondziekten en kaakchirurgie kunnen ook een poortfunctie hebben, maar declareren alleen overige zorgproducten
In sommige gevallen kan een poortspecialist ook als ondersteunend specialist werken (bijvoorbeeld internist die (diagnostische) scopie uitvoert).
Onderdeel rr: Met de invoering van integrale tarieven per 1 januari 2015 is het declaratierecht van dbc-zorgproducten en overige zorgproducten voorbehouden aan twee soorten zorgaanbieders, te weten: instellingen en solisten. In de regels van de NZa worden instellingen en solisten samengevoegd onder de noemer, respectievelijk het verzamelbegrip, ‘zorgverlener’.
Artikel 5
De zorgactiviteiten, zoals vastgelegd in bijlage 3 van de ‘Regeling medisch-specialistische zorg’, zijn de bouwstenen van het dbc-zorgproduct en vormen gezamenlijk het profiel van een dbc-zorgproduct. Zorgactiviteiten bepalen in combinatie met het geregistreerde subtraject welke prestatie is geleverd en welk dbc-zorgproduct kan worden gedeclareerd. Daarnaast vormt de onderverdeling in zorgactiviteiten de basis voor overige zorgproducten.
Lid 6: Bij de ontwikkeling van de productstructuur is gebleken dat niet alle zorg in te delen is in ICD-10-hoofdstukken. Een aantal dbc-zorgproductgroepen zijn daarom niet ingedeeld op basis van ICD-10. Deze worden ook wel de Pre-MDC-zorgproductgroepen genoemd. Zodra mogelijk zullen de Pre-MDC-zorgproductgroepen ondergebracht worden in de ICD-10-hoofdstukken.
Lid 7: De declaratiecode behorend bij het dbc-zorgproduct staat vermeld in de zorgproductentabel.
Artikel 6
Lid 2 onderdeel b: De component ‘zorgvraag’ in een subtraject dient niet verward te worden met de zorgvraag van de patiënt.
Lid 2 onderdeel c: De component diagnose wordt door de hoofdbehandelaar getypeerd met de diagnose die de geleverde zorg over de periode van het subtraject het beste typeert. Als op basis van veranderd inzicht de diagnose voor de patiënt in de loop van de behandeling anders wordt, dan kan dit leiden tot een gewijzigde diagnose in een lopend subtraject. De diagnose kan per subtraject verschillen.
Artikel 7a
Lid 1 onderdeel a onder i: Zorgtrajecten met zorgtype 51 en 52 bestaan uit één subtraject. Het zorgtype 51 kan tevens gebruikt worden voor het koppelen van zorgactiviteiten van ondersteuners (zowel anesthesist als poortspecialist in de rol van ondersteuner) aan het zorgtraject van de hoofdbehandelaar.
Lid 4 onderdeel b: In de beleidsregel ‘Bijzondere tandheelkunde instellingen’ zijn de prestatiecodes 199800, 198801 en 1998802 weergegeven als respectievelijk X731, X611 en X631.
Artikel 8
De invoering van integrale tarieven per 2015 heeft geleid tot aanpassing van de tot dan toe geldende definitie van ‘onderlinge dienstverlening’. De reikwijdte van het begrip onderlinge dienstverlener is ruimer geworden, onder andere omdat het tot 1 januari 2015 bestaande zelfstandig declaratierecht van de vrijgevestigd medisch specialist niet meer bestaat. Zorg geleverd door een vrijgevestigd medisch specialist ten behoeve van een zorgverlener valt per 2015 onder de definitie van onderlinge dienstverlening. Met onderlinge dienstverlening is het voor zorgaanbieders mogelijk om zelf te kiezen voor een vorm van vergoeding voor over en weer verleende diensten en geleverde prestaties.
Artikel 11
Lid 3 onder b: De formulieren voor het indienen van een aanvraag voor een add-ongeneesmiddel of een ozp-stollingsfactor kunt u vinden op de website van de NZa (zie https://www.nza.nl/zorgonderwerpen/zorgonderwerpen/ziekenhuiszorg/ Add-on-geneesmiddelen-en-stollingsfactoren/).
Artikel 15
Lid 3: Volgens het add-on beleid dat tot 2017 gold, werd per combinatie van werkzame stof, indicatie en toedieningsvorm een add-on prestatie vastgesteld. Het kwam vaak voor dat geneesmiddelen meerdere indicaties hadden, waarvan er sommige de add-on status hadden en andere niet. Dergelijke geneesmiddelen werden dus ook verstrekt bij indicaties die niet op de add-on lijst voorkwamen.
Vanaf 1 januari 2017 worden add-ongeneesmiddelen vastgesteld op het niveau van het consumentenartikel. Dit betekent dat, ongeacht de indicatie waarvoor het wordt ingezet, het geneesmiddel altijd als add-on moet worden gedeclareerd. Vanaf 2017 zijn er dus geen add-ongeneesmiddelen meer waarvan sommige indicaties worden bekostigd uit de gereguleerde tarieven voor dbc-zorgproducten. Ook mogen zorgaanbieders deze kosten vanaf boekjaar 2017 niet langer verwerken in de kostprijsaanleveringen aan de NZa. Indien de NZa de tarieven van dbc-zorgproducten die zijn gerelateerd aan add-ongeneesmiddelen niet zou hebben gecorrigeerd, zou sprake zijn van dubbele bekostiging.
Artikel 16
In de Regeling ‘Medisch-specialistische zorg’ staan de voorwaarden genoemd waaraan solisten moeten voldoen om daadwerkelijk een integraal tarief voor geleverde dbc-zorgproducten en overige zorgproducten bij zorgverzekeraars of patiënten in rekening te brengen.