DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese
Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie
(1),
Gezien het advies van
het Europese Parlement ( 2 ),
Gezien het advies van het Economisch en sociaal Comité
( 3 ),
Overwegende dat het
voor de totstandbrenging en de werking van de interne markt noodzakelijk is
dat de technische belemmeringen voor de overdracht van schepen tussen
nationale registers worden weggenomen; dat maatregelen ter vergemakkelijking
van de overdracht van schepen binnen de Gemeenschap tevens noodzakelijk zijn
om de Europese reders niet langer te belasten met de kosten en
administratieve procedures die met de verandering van register binnen de
Gemeenschap verband houden, en om zo de exploitatie van het communautaire
zeevervoer en de concurrentiepositie van de vloot te verbeteren;
Overwegende dat daarbij tevens, in overeenstemming met
de verdragen, een hoog niveau van veiligheid van de schepen en van
bescherming van het milieu moet worden gewaarborgd;
Overwegende dat wanneer is vastgesteld dat een schip
dat de vlag van een Lid-Staat voert en aan de bepalingen van deze verdragen
voldoet, geen enkele technische belemmering de overdracht daarvan tussen de
registers van de Lid-Staten in de weg mag staan;
Overwegende dat de afgifte van de internationale
certificaten inzake veiligheid en voorkoming van verontreiniging, waarin bij
het verdrag van 1974 voor de beveiliging van Mensenlevens op zee (SOLAS
1974), het Verdrag van 1966 betreffende de uitwatering van schepen (LL
1966), het verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door schepen,
zoals gewijzigd bij het Protocol van 1978 (MARPOL 1973/1978) en bij de door
de Internationale Maritieme organisatie (IMO) aangenomen resoluties met een
dwingend karakter is voorzien, onder de verantwoordelijkheid van de Staten
valt; dat de afgifte van certificaten door particuliere instanties namens
een LidStaat, overeenkomstig de verdragen, ook geschiedt onder de
verantwoordelijkheid van de Lid-Staat, zoals bepaald in die verdragen;
Overwegende dat de verdragen enkele belangrijke punten
ter uitlegging overlaten aan de verdragsluitende Staten; dat de Regeringen
van de Lid-Staten, steunend op hun uitlegging van de verdragen, aan alle
schepen die onder hun vlag varen en aan de bepalingen van deze verdragen
onderworpen zijn, internationale certificaten verstrekken waaruit blijkt dat
die schepen inderdaad aan deze bepalingen voldoen; dat de Lid-Staten
nationale technische voorschriften toepassen waarvan sommige bepalingen
andere voorwaarden bevatten dan die welke in de verdragen en de bijbehorende
technische normen zijn vastgelegd: dat een passende procedure dient te
worden ingesteld voor het oplossen van verschillen in de uitlegging van
bestaande voorschriften welke zich kunnen voordoen in het geval van een
verzoek om overdracht van schepen en om rekening te houden met de Invoering
van nieuwe bepalingen in de verdragen;
Overwegende dat
deze verordening geenszins vooruitloopt op de uitwerking en uitlegging van
de verdragen van de Internationale maritieme organisatie (IMO);
Overwegende dat schepen die in aanmerking komen voor
de bepalingen van deze verordening, sedert ten minste zes maanden
geregistreerd moeten zijn en in actieve dienst zijn geweest onder de vlag
van een Lid-Staat, ten einde deze Staat voldoende tijd te geven om de staat
van de schepen te verifiëren;
Overwegende dat er een
Comité dient te worden ingesteld dat tot taak heeft de Commissie bij te
staan bij de toepassing en de uitlegging van deze verordening om het doel,
namelijk het vergemakkelijken van de overdracht van schepen binnen de
Gemeenschap te bereiken, terwijl er toch op wordt toegezien dat de normen
inzake veiligheid op zee en milieubescherming worden gehandhaafd,
1 PB nr. C 153
van 22.6.1999, blz. 14.
2
PB nr. C 19 van 28.1.1991.
3 PB nr. C 50 van
8.3.1991 Artikel 01
In deze verordening wordt verstaan onder:
a )
"verdragen" , het Internationaal Verdrag van 1974 voor
de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS 1974), het Internationaal
Verdrag van 1966 betreffende de uitwatering van schepen (LL 1966), en het
internationaal Verdrag van 1973 ter voorkoming van verontreiniging door
schepen (MARPOL 1973/1978) en de op de datum van aanneming van deze
verordening van kracht zijnde wijzigingen van deze verdragen, alsmede de in
verband daarmee door de Internationale Maritieme organisatie (IMO)
aangenomen resoluties net dwingend karakter.
Onverminderd de procedures tot wijziging van deze
verdragen, zal tot de toepassing, in het kader van deze verordening, van
latere in die verdragen aangebrachte en in werking getreden wijzigingen
worden besloten overeenkomstig de procedure van artikel 7;
b )
"voorschriften" : de in de verdragen vastgelegde voorschriften
inzake veiligheid en voorkoming van verontreiniging;
c )
"certificaten" : de door of namens een Lid-Staat, in
overeenstemming met de verdragen, afgegeven certificaten en eveneens de in
overeenstemming met de "Bulk Chemical code" (Resolutie A. 212 (VII) van de
IMO), respectievelijk de "Bulk Gas Carrier Code" (Resolutie A. 328 (IX) van
de IMO) voor chemicaliën -en gastankers die vóór 1 juli 1986 zijn gebouwd,
afgegeven certificaten.
Artikel 02
Deze verordening is van toepassing op vrachtschepen met
een bruto tonnage van 500 ton of meer die
a )
zijn gebouwd op of na 25 mei 1980 of vóór deze datum zijn gebouwd, doch
waarvoor door of namens een Lid-Staat een certificaat is afgegeven waaruit
blijkt dat het schip voldoet aan de reglementering - voor nieuwe schepen als
vervat in het SOLAS-Verdrag van 1974, en bovendien -voor chemicaliën - en
gastankers, als vervat In de in artikel 1 onder c ), vermelde Codes, voor
schepen die op of na 25 mei 1980 zijn gebouwd en
b ) onder de vlag varen van en zijn
geregistreerd in een Lid-Staat en reeds ten minste zes maanden onder die
vlag in actieve dienst zijn, en
c ) geldige
certificaten aan boord hebben.
Artikel 03
1 . De Lid-staten mogen, om
technische redenen die voortvloeien uit de verdragen, niet weigeren een
vrachtschip te registreren dat in een anders Lid-Staat is geregistreerd, aan
de voorschriften voldoet en de geldige certificaten aan boord heeft en dat
beschikt over uitrustingen voorzien van een goedkeuring of een
typegoedkeuring in het land van oorsprong van het vaartuig.
Indien de Lid-Staten op de datum van inwerkingtreding
van deze verordening gebonden zijn door regionale overeenkomsten inzake de
bescherming van het mariene milieu, mogen zij evenwel aanvullende eisen
stellen die in overeenstemming moeten zijn met de voorschriften van de
facultatieve bijlagen van de verdragen.
2. Bij de overdracht van het
schip geeft de Lid-Staat van ontvangst certificaten af onder dezelfde
voorwaarden als voor de vorige vlag.
3. Indien de certificaten
worden afgegeven door een instantie namens een Lid-Staat, moet deze
Lid-Staat erop toezien dat de betreffende instantie beschikt over de
kwalificaties, de technische ervaring en het personeel die haar in staat
moeten stellen om ter toepassing van de verdragen certificaten af te geven
welke een hoog beschermingsniveau garanderen.
De
instantie moet in staat zijn regels en voorschriften op te stellen en bij te
houden die de waarde van erkende technische normen hebben, en moet werken
met gekwalificeerde en ervaren inspecteurs om de staat van de schepen naar
behoren te kunnen vaststellen.
4.
Bij overdracht mag een schip evenwel door de Lid-Staat van ontvangst aan een
inspectie worden onderworpen om na te gaan of de feitelijke staat van het
schip en de uitrusting ervan met zijn certificaten en met de in artikel 2,
onder a ), bedoelde conformiteitscertificaten in overeenstemming zijn.
Artikel 04
Voor zover de voorschriften voor bestaande
schepen ongewijzigd zijn gebleven, mogen de Lid-Staten van ontvangst bij de
vernieuwing, verlenging of herziening van de krachtens artikel 3 afgegeven
certificaten geen andere voorwaarden stellen dan die welke voor de eerste
afgifte van niet-voorlopige certificaten waren gesteld.
Artikel 05
1 . De Lid-Staten stellen de
Commissie onverwijld in kennis van elke weigering om nieuwe certificaten af
te geven die gegrond is op verschillen in de uitlegging van de voorschriften
en de bepalingen die uit hoofde van de verdragen aan de partijen worden
overgelaten.
De Commissie neemt de nodige initiatieven
om een besluit te nemen volgens de procedure van artikel 7, tenzij haar
binnen een maand wordt medegedeeld dat de betrokken Lid-Staten tot een
akkoord zijn gekomen.
2 . Wanneer
een Lid-Staat van oordeel is dat een schip niet uit hoofde van artikel 3 kan
worden geregistreerd om redenen die verband houden met het feit dat het
schip een buiten het bestek van de certificaten vallend ernstig gevaar voor
de veiligheid of het milieu vormt, kan de registratie voor ten hoogste drie
traanden worden opgeschort en dient de Lid-Staat de Commissie daarvan met
opgaaf van de redenen onverwijld in kennis te stellen. De opschorting wordt
bevestigd of ingetrokken volgens de procedure van artikel 7.
Artikel 06
De commissie wordt bijgestaan door een Comité
bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de
vertegenwoordiger van de Commissie.
Artikel 07
In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in
dit artikel omschreven procedure, legt de vertegenwoordiger van de Commissie
het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt
advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan
vaststellen naar gelang van de urgentie van de kwestie . Het Comité spreekt
zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het
Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op
voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité
worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen
overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming
deel.
De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast
wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.
Wanneer de beoogde Maatregelen niet in overeenstemming
zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht,
dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te
nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van
stemmen.
Indien de Raad na verloop van een termijn van
acht weken te rekenen vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad geen
besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie
vastgesteld.
Artikel 08
Het Comité kan bovendien door de Commissie
worden geraadpleegd over elke aangelegenheid die met de toepassing en de
uitlegging van deze verordening verband houdt en, met name, om te waarborgen
dat de normen voor maritieme veiligheid en bescherming van het milieu niet
worden verlaagd.
Het Comité stelt zijn reglement van
orde vast.
Artikel 09
Deze verordening treedt in werking op 1 januari
1992. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is
rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.
Gedaan te
Brussel, 4 maart 1991.
Voor de Raad
De Voorzitter