Ingangsdatum: 26-04-1999
Deze Richtlijn is bijgewerkt a.d.h.v.
Richtlijn
93/12/EEGDE RAAD
VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot
oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie
(1),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal
Comité
(2),
Volgens de procedure van
artikel 189 C van het Verdrag
(3),
(1) Overwegende dat de doelstellingen en de
beginselen van het milieubeleid van de Gemeenschap, zoals vervat in de op de beginselen
van artikel 130 R van het Verdrag gebaseerde milieuactieprogramma's, met name het vijfde
milieuactieprogramma
(4), er voornamelijk op gericht zijn alle
burgers doeltreffend te beschermen tegen de erkende risico's van zwaveldioxide-emissies
en het milieu te beschermen door voorkoming van overschrijdingen van kritische
zwavelbelastingen en -niveaus;
(2) Overwegende
dat de bescherming van de volksgezondheid overeenkomstig artikel 129 van het Verdrag een
integrerend bestanddeel van het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden vormt; dat het
optreden van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 3, onder o), van het Verdrag een
bijdrage dient te omvatten tot de verwezenlijking van een hoog niveau van bescherming
van de gezondheid;
(3) Overwegende dat de
uitstoot van zwaveldioxide aanmerkelijk bijdraagt tot het probleem van verzuring in de
Europese Gemeenschap en dat zwaveldioxide ook een rechtstreekse uitwerking op de
volksgezondheid en het milieu heeft;
(4)
Overwegende dat verzuring en zwaveldioxide in de atmosfeer gevoelige ecosystemen
beschadigen, de biodiversiteit doen afnemen, afbreuk doen aan de leefbaarheid van het
milieu en een negatieve uitwerking hebben op de groei van gewassen en bossen; dat zure
regen in de steden aanzienlijke schade aan gebouwen en aan het architectonische erfgoed
kan toebrengen; dat zwaveldioxideverontreiniging ook een belangrijk effect op de
volksgezondheid kan hebben, met name bij mensen die aan ademhalingsziekten lijden;
(5) Overwegende dat verzuring een
grensoverschrijdend verschijnsel is waarvoor zowel communautaire als nationale of lokale
maatregelen vereist zijn;
(6) Overwegende dat
de uitstoot van zwaveldioxide tot de vorming van deeltjes in de atmosfeer bijdraagt;
(7) Overwegende dat de Gemeenschap en de
afzonderlijke lidstaten verdragsluitende partijen zijn bij het Verdrag betreffende
grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand van de VN-ECE; dat het
tweede protocol betreffende grensoverschrijdende verontreiniging door zwaveldioxide van
de VN-ECE bepaalt dat de verdragsluitende partijen de emissie van zwaveldioxide met de
in het eerste protocol vastgelegde 30 % of met nog meer moeten verminderen en dat het
tweede protocol van de VN-ECE uitgaat van de veronderstelling dat de kritische
milieubelastings- en emissieniveaus in sommige kwetsbare gebieden nog steeds zullen
worden overschreden; dat er nog verdere maatregelen ter vermindering van de
zwaveldioxide-emissies nodig zullen zijn om te voldoen aan de doelstellingen van het
vijfde milieuactieprogramma; dat de verdragsluitende partijen derhalve de emissie van
zwaveldioxide aanmerkelijk verder dienen te verminderen;
(8) Overwegende dat het reeds tientallen
jaren bekend is dat de kleine hoeveelheden zwavel die van nature in aardolie en in kolen
voorkomen de belangrijkste bron zijn van de uitstoot van zwaveldioxide, die een van de
hoofdoorzaken van "zure regen" en een van de belangrijkste oorzaken van de
luchtverontreiniging in veel stedelijke en industriële gebieden is;
(9) Overwegende dat de Commissie ter
bestrijding van verzuring in de Gemeenschap onlangs een mededeling heeft gepubliceerd
betreffende een kosteneffectieve strategie; dat de vermindering van de
zwaveldioxide-uitstoot uit de verbranding van bepaalde vloeibare brandstoffen een
integrerend onderdeel van deze kosteneffectieve strategie is; dat de Gemeenschap de
noodzaak van maatregelen voor alle andere brandstoffen erkent;
(10) Overwegende dat uit onderzoek is
gebleken dat de voordelen van een vermindering van de zwavelemissie door verlaging van
het zwavelgehalte van brandstoffen vaak aanzienlijk zwaarder zullen wegen dan de
geraamde kosten voor de industrie en dat de technische middelen voor het verminderen van
het zwavelgehalte van vloeibare brandstoffen bestaan en ruim beschikbaar zijn;
(11) Overwegende dat, in overeenstemming met
het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel als bedoeld in artikel 3 B van
het Verdrag, de doelstelling van vermindering van de emissies van zwaveldioxide uit de
verbranding van bepaalde soorten vloeibare brandstoffen door de lidstaten afzonderlijk
niet doeltreffend kan worden verwezenlijkt; dat ongecoördineerde maatregelen niet kunnen
waarborgen dat die doelstelling wordt verwezenlijkt, eventueel contraproductief kunnen
zijn en in grote onzekerheid op de markt van de betrokken brandstoffen zullen
resulteren; dat het derhalve, gezien de noodzaak de zwaveldioxide-emissies in de gehele
Gemeenschap te verminderen, doeltreffender is maatregelen op het niveau van de
Gemeenschap te nemen; dat deze richtlijn niet verder gaat dan hetgeen minimaal nodig is
om de gewenste doelstelling te verwezenlijken;
(12) Overwegende dat de Commissie in
Richtlijn 93/12/EEG van de Raad van 23 maart 1993 betreffende het zwavelgehalte van
bepaalde vloeibare brandstoffen
(5) is verzocht bij de Raad een
voorstel in te dienen met lagere grenswaarden voor het zwavelgehalte van gasolie en
nieuwe grenswaarden voor vliegtuigkerosine en dat het wenselijk is daarbij grenswaarden
vast te stellen voor het zwavelgehalte van andere vloeibare brandstoffen, met name zware
stookolie, bunkerolie, gasolie voor de zeescheepvaart en gasolie, op basis van
kosten/batenstudies;
(13) Overwegende dat deze
richtlijn een lidstaat overeenkomstig artikel 130 T van het Verdrag niet belet
verdergaande beschermingsmaatregelen te handhaven of te treffen; dat dergelijke
maatregelen verenigbaar moeten zijn met het Verdrag en ter kennis van de Commissie
dienen te worden gebracht;
(14) Overwegende dat
een lidstaat, alvorens nieuwe, verdergaande beschermingsmaatregelen in te voeren, de
Commissie in kennis moet stellen van de ontwerpmaatregelen overeenkomstig Richtlijn
83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het
gebied van normen en technische voorschriften
(6);
(15) Overwegende dat voor de grenswaarde van
het zwavelgehalte van zware stookolie voorzien dient te worden in afwijkingen voor
lidstaten of gebieden van lidstaten waar de toestand van het milieu dat toelaat;
(16) Overwegende dat voor de grenswaarde van
het zwavelgehalte van zware stookolie tevens voorzien dient te worden in afwijkingen
voor het gebruik daarvan in stookinstallaties die voldoen aan de emissiegrenswaarden van
Richtlijn 88/609/EEG van de Raad van 24 november 1988 inzake de beperking van de
emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door grote
stookinstallaties
(7); dat het in het kader van de komende
herziening van Richtlijn 88/609/EEG noodzakelijk kan zijn sommige bepalingen van de
onderhavige richtlijn opnieuw te bezien en zo nodig te wijzigen;
(17) Overwegende dat de gemiddelde
zwaveldioxide-emissie van de stookinstallaties van een raffinaderij die niet onder
artikel 3, lid 3, onder i), punt c), vallen de in Richtlijn 88/609/EEG of toekomstige
herzieningen van die richtlijn vastgestelde grenswaarden niet mag overschrijden; dat de
lidstaten bij de toepassing van deze richtlijn in aanmerking dienen te nemen dat
vervangende brandstoffen die niet in artikel 2 worden genoemd geen grotere emissie van
verzuring veroorzakende verontreinigende stoffen teweeg mogen brengen;
(18) Overwegende dat bij Richtlijn 93/12/EEG
reeds een grenswaarde van 0,2 % voor het zwavelgehalte van gasolie is vastgesteld; dat
die grenswaarde per 1 januari 2008 in 0,1 % moet worden gewijzigd;
(19) Overwegende dat overeenkomstig de Akte
van Toetreding van 1994 voor Oostenrijk en Finland gedurende een periode van vier jaar
vanaf de datum van toetreding wat betreft Richtlijn 93/12/EEG een afwijking voor het
zwavelgehalte van gasolie geldt;
(20)
Overwegende dat er technische en economische problemen verbonden kunnen zijn aan de
grenswaarde van 0,2 % (vanaf 2000) en van 0,1 % (vanaf 2008) voor het zwavelgehalte van
gasolie voor de zeescheepvaart in Griekenland op zijn hele grondgebied, Spanje wat de
Canarische Eilanden betreft, Frankrijk wat de Franse overzeese departementen betreft, en
Portugal wat de archipels van Madeira en de Azoren betreft; dat een ontheffing voor
Griekenland, de Canarische Eilanden, de Franse overzeese departementen en de archipels
van Madeira en de Azoren geen negatief effect mag hebben op de markt voor gasolie voor
de zeescheepvaart en dat de uitvoer van gasolie voor de zeescheepvaart uit Griekenland,
de Canarische Eilanden, de Franse overzeese departementen en de archipels van Madeira en
de Azoren naar de andere lidstaten moet stroken met de geldende voorschriften in de
lidstaat van invoer; dat derhalve een ontheffing van de grenswaarden van zwavel in
gewichtprocent voor gasolie voor de zeescheepvaart moet worden verleend aan Griekenland,
de Canarische Eilanden, de Franse overzeese departementen en de archipels van Madeira en
de Azoren;
(21) Overwegende dat de
zwavelemissie van de scheepvaart uit de verbranding van bunkerolie met een hoog
zwavelgehalte bijdraagt tot de verontreiniging met zwaveldioxide en de
verzuringsproblemen; dat de Gemeenschap bij de huidige en toekomstige onderhandelingen
over het Marpol-verdrag in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) zal pleiten
voor een doeltreffender bescherming van gebieden die gevoelig zijn voor SOx-emissies en
een verlaging van de normale grenswaarde voor bunkerolie (die nu 4,5 % bedraagt); dat
voortgegaan moet worden met de initiatieven van de Gemeenschap om de Noordzee en de
Kanaalzone tot een bijzonder SOx-emissiebepalingsgebied uit te roepen;
(22) Overwegende dat er nader onderzoek moet
worden verricht naar de effecten van de verzuring op ecosystemen en het menselijk
lichaam; dat de Europese Gemeenschap dergelijk onderzoek met het vijfde kaderprogramma
voor onderzoek
(8) steunt;
(23) Overwegende dat de Commissie in het
geval van verstoring van de voorziening met ruwe aardolie, olieproducten of andere
koolwaterstoffen kan toestaan dat op het grondgebied van een lidstaat een hogere
grenswaarde wordt gehanteerd;
(24) Overwegende
dat de lidstaten geschikte regelingen voor toezicht op de naleving van de bepalingen van
deze richtlijn dienen te treffen; dat aan de Commissie verslag dient te worden
uitgebracht over het zwavelgehalte van vloeibare brandstoffen;
(25) Overwegende dat Richtlijn 93/12/EEG
duidelijkheidshalve dient te worden gewijzigd,
1 PB C 190 van 21.6.1997, blz. 9, en PB C 259
van 18.8.1998, blz. 5.
2 PB C 355 van 21.11.1997,
blz. 1.
3 Advies van het Europees Parlement van 13
mei 1998 PB C 167 van 1.6.1998, blz. 111, gemeenschappelijk standpunt van de Raad van
6 oktober 1998 PB C 364 van 25.11.1998, blz. 20 en besluit van het Europees Parlement
van 9 februari 1999 nog niet verschenen in het Publicatieblad.
4 PB C 138 van 17.5.1993, blz. 5.
5 PB L 74 van 27.3.1993, blz. 81.
6 PB L 109 van 26.4.1983, blz. 8. Richtlijn
laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 96/139/EG van de Commissie PB L 32 van
10.2.1996, blz. 31.
7 PB L 336 van 7.12.1988, blz.
1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/66/EG PB L 337 van 24.12.1994,
blz. 83.
8 PB L 26 van 1.2.1999, blz.
1.