Ingangsdatum: 18-06-1998
Deze Richtlijn is bijgewerkt a.d.h.v.
Richtlijn
2002/84/EGDE RAAD
VAN DE EUROPESE UNIE,Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
inzonderheid op artikel 84, lid 2,
Gezien het voorstel van de
Commissie
(1),
Gezien het advies van het
Economisch en Sociaal Comité
(2),
Overeenkomstig de procedure van artikel 189 C van het Verdrag
(3),
(1)
Overwegende dat er in het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid meer maatregelen
moeten worden genomen om de veiligheid van het zeevervoer te verhogen;
(2) Overwegende dat de Gemeenschap ernstig
bezorgd is over ongevallen met passagiersschepen waarbij veel mensen het leven verloren,
vooral over de rampen met de "Herald of Free Enterprise" en de "Estonia"; dat personen
die in de Gemeenschap van passagiersschepen en hogesnelheidsvaartuigen gebruik maken,
mogen verwachten en erop vertrouwen dat deze vaartuigen veilig zijn en dat er een goed
informatiesysteem bestaat dat opsporingsen reddingsoperaties en een efficiânte
afhandeling van de gevolgen van eventuele ongevallen zal vergemakkelijken;
(3) Overwegende dat ervoor gezorgd moet
worden dat het aantal passagiers aan boord van een passagiersschip niet het aantal
overschrijdt waarvoor het schip en de veiligheidsuitrusting gecertificeerd zijn; dat
maatschappijen in staat zouden moeten zijn de opsporings- en reddingsdiensten te
informeren over het aantal personen dat bij een ongeval betrokken is;
(4) Overwegende dat vaststelling van gegevens
over passagiers en bemanning noodzakelijk is ter vergemakkel ijking van opsporings- en
reddingsoperaties en de efficiânte afhandeling van de gevolgen van een ongeval, d.w.z.
het identificeren van de betrokken personen, het verschaffen van meer duidelijkheid over
desbetreffende juridische kwesties en het bijdragen tot doeltreffender medische zorg
voor geredde personen; dat deze informatie de onnodige bezorgdheid kan wegnemen van
familieleden en andere personen die zich bekommeren over opvarenden van
passagiersschepen in wateren waarvoor de lidstaten krachtens het Internationaal Verdrag
inzake opsporing en redding op zee van 1979 verantwoordelijkheid dragen (SAR);
(5) Overwegende dat passagiers derhalve voor
het vertrek van het schip zouden moeten worden geteld en geregistreerd;
(6) Overwegende dat de voorschriften van
hoofdstuk III van het Solas-Verdrag bepalen dat alle opvarenden van alle
passagiersschepen die internationale reizen maken moeten worden geteld en geregistreerd,
per 1 juli 1997 respectievelijk per 1 januari 1999, maar dat de overheid
passagiersschepen die in beschutte wateren varen, mag vrijstellen van deze vereisten,
alsmede van het registratievereiste indien de dienstregelingen van die schepen het voor
hen ondoenlijk maken zulke gegevensbestanden bij te houden; dat dit hoofdstuk van het
Solas-Verdrag niet van toepassing is op binnenlandse reizen en de interpretatie van
belangrijke punten aan het oordeel van de lidstaten wordt overgelaten;
(7) Overwegende dat deze richtlijn strookt
met het recht van de lidstaten om aan passagiersschepen die vanuit of naar hun havens
varen bepaalde strengere eisen te stellen dan in het Solas-Verdrag zijn voorgeschreven;
(8) Overwegende dat, met name gezien de
omvang van de interne markt voor passagiersvervoer over zee, maatregelen op communautair
niveau het meest efficiânte middel zijn om tot vaststelling van een voor schepen in de
gehele Gemeenschap geldend veiligheidsniveau te komen;
(9) Overwegende dat, gelet op het
evenredigheidsbeginsel, een richtlijn van de Raad het passende rechtsinstrument is
aangezien deze een kader biedt voor de eenvormige en verplichte toepassing van
veiligheidsnormen door de lidstaten waarbij het aan elke lidstaat wordt overgelaten te
besluiten welke toepassingsbepalingen het beste in zijn binnenlandse systeem passen;
(10) Overwegende dat lidstaten kunnen zorgen
voor de naleving van de toepasselijke veiligheidsvoorschriften door de passagiersschepen
die onder hun vlag varen en de maatschappijen die ze exploiteren; dat deze regels niet
zouden mogen worden opgelegd aan schepen die tussen havens in derde landen opereren; dat
de Solas-voorschriften op deze reizen van toepassing zijn;
(11) Overwegende dat de enige manier waarop
de lidstaten de veiligheid en de efficiânte afhandeling van de gevolgen van mogelijke
ongevallen kunnen waarborgen van alle passagiersschepen die vanuit hun havens opereren
of wensen te opereren, ongeacht onder welke vlag zij varen, is dat zij daadwerkelijke
naleving van de desbetreffende veiligheidsvoorschriften eisen als voorwaarde om vanuit
hun havens te mogen opereren; dat het verlenen van vrijstelling van deze regels niet
alleen aan de vlaggenstaat mag worden overgelaten, aangezien alleen de havenstaat in de
positie verkeert om te bepalen wat de vereisten zijn voor de best mogelijke zoek- en
reddingsoperaties voor passagiersschepen die vanuit of naar een haven varen;
(12) Overwegende dat met het oog op de
harmonisatie van de gezondheidsbescherming en het vermijden van concurrentievervalsing,
lidstaten voor reizen die in EG-havens beginnen of eindigen geen vrijstelling of
ontheffing mogen verlenen van de desbetreffende Solas-bepalingen inzake
"passagiersgegevens " om andere dan de in deze richtlijn genoemde redenen;
(13) Overwegende dat om redenen in verband
met uitvoerbaarheid en het vermijden van concurrentievervalsing een uniforme aanpak moet
worden ingesteld wat betreft het bepalen voor welke reizen de registratie van opvarenden
verplicht zou moeten zijn; dat de 20-mijlsgrens er is gekomen door met door alle
lidstaten onderschreven algemene beginselen en specifieke belangen rekening te houden;
(14) Overwegende dat om bepaalde redenen in
verband met de exploitatie, het tellen van opvarenden van schepen die de Straat van
Messina oversteken gedurende een korte periode op een eenvoudiger manier mag worden
verricht dan door individuele telling; dat de lidstaten de bepaling dat
passagiersschepen die korte geregelde diensten uitsluitend in beschutte zeegebieden
onderhouden, het aantal opvarenden moeten doorgeven aan de wal, zoals omschreven in de
richtlijn, enigszins moeten kunnen versoepelen; dat passagiersschepen die uitsluitend in
beschutte zeegebieden varen minder risico opleveren en daarom voor vrijstelling in
aanmerking komen; dat het in bepaalde omstandigheden voor scheepvaartmaatschappijen
uiterst moeilijk uitvoerbaar is opvarenden te registreren en dat dus in bepaalde
omstandigheden en onder welbepaalde voorwaarden een afwijking van de
registratieverplichting zou kunnen worden toegestaan;
(15) Overwegende dat de verzameling en
verwerking van gegevens over met name genoemde personen moet worden uitgevoerd
overeenkomstig de in Richtlijn 95/46/EG
(4) vastgelegde
beginselen inzake gegevensbescherming; dat met name personen, wanneer hun gegevens
worden verzameld, duidelijk moet worden verteld voor welk doel de verlangde gegevens
bestemd zijn, en dat de gegevens slechts zeer korte tijd en in geen geval langer dan
nodig is voor de toepassing van deze richtlijn bewaard mogen worden;
(16) Overwegende dat een comité bestaande uit
vertegenwoordigers van de lidstaten de Commissie moet bijstaan bij de werkelijke
toepassing van de richtlijn; dat het bij artikel 12 van Richtlijn 93/ 75/EEG
(5) opgerichte comité deze taak op zich kan nemen;
(17) Overwegende dat sommige bepalingen van
de richtlijn door dit comité kunnen worden aangepast om rekening te houden met in
werking getreden toekomstige wijzigingen van het Solas-Verdrag,
(1) PB C 31 van 31. 1. 1997, blz. 5 en PB C 275 van 11.
9. 1997, blz. 7.
(2) PB C 206 van 7. 7. 1997, blz.
111.
(3) Advies van het Europees Parlement van 29
mei 1997 PB C 138 van 16. 6. 1998, blz. 31, gemeenschappelijk standpunt van de Raad
van 11 december 1997 PB C 23 van 23. 1. 1998, blz. 17, en besluit van het Europees
Parlement van 11 maart 1998 PB C 104 van 6. 4. 1998.
(4) PB L 281 van 23. 11. 1995, blz. 31.
(5) PB L 247 van 5. 10. 1993, blz.
19.