Onderwerp: Bezoek-historie

1993/75 Minimumeisen voor schepen die gevaarlijke goederen vervoeren
Geldigheid:21-08-1998 t/m 01-11-1998Versie:vergelijk Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

RICHTLIJN 93/75/EEG VAN DE RAAD van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen


DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat het vervoer van gevaarlijke of verontreinigende goederen over zee voortdurend in omvang toeneemt, waardoor de kans steeds groter wordt dat er zich ernstige ongevallen blijven voordoen;
Overwegende dat het noodzakelijk blijkt alle passende maatregelen te nemen om omstandigheden te voorkomen waardoor dergelijke ongevallen kunnen gebeuren en om de schade als gevolg van dergelijke ongevallen te beperken; dat de schepen die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen met het oog daarop aan minimumeisen moeten voldoen;
Overwegende dat betere voorlichting ertoe kan bijdragen dat ongevallen worden voorkomen en tot een minimum worden beperkt; dat de bevoegde instanties dank zij betere voorlichting ook in staat zullen zijn de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen ten aanzien van schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen;
Overwegende dat, overeenkomstig het Solas- en het Marpol-Verdrag, aan de bevoegde instanties gegevens moeten worden verstrekt over de aard en de plaats van de gevaarlijke of verontreinigende goederen aan boord van schepen;
Overwegende dat sommige geregelde lijndiensten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om dergelijke gegevens te verstrekken;
Overwegende dat het passend is bepaalde scheepvaartregels te benadrukken om de kans op ongevallen te verkleinen;
Overwegende dat IMO-Resolutie A 648(16) de aangesloten Regeringen aanspoort ervoor te zorgen dat de meldsystemen en -voorschriften voor schepen zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de in de bijlage bij de resolutie omschreven algemene beginselen;
Overwegende dat de bevoegde instanties daartoe, in geval van een incident of omstandigheden op zee die een bedreiging vormen voor hun kust of daarmee samenhangende belangen, door de kapitein van het schip rechtstreeks geïnformeerd moeten worden over het incident en over het feit dat er gevaarlijke of verontreinigende goederen aan boord zijn, zodat die autoriteiten alle nodige maatregelen kunnen treffen;
Overwegende dat in deze richtlijn bovendien gememoreerd wordt welke maatregelen de Lid-Staten uit hoofde van het internationaal recht kunnen nemen;
Overwegende dat het Solas- en het Marpol-Verdrag schepen verplichten om de andere schepen en de kustinstanties op de hoogte te stellen van gevaar voor het schip zelf, voor andere schepen en voor de scheepvaart, alsook van niet-toegestane of niet-normale lozingen van verontreinigende goederen die plaatsvinden of waarschijnlijk zullen plaatsvinden; dat het passend lijkt dat de betrokken autoriteiten zo nodig via de radio melding maken van de informatie die bij hen is binnengekomen;
Overwegende dat elke Lid-Staat de nodige maatregelen dient te treffen om deze informatie ten volle te benutten;
Overwegende dat voor die uitwisseling van informatie passende samenwerking vereist is tussen de autoriteiten in alle landen van de Gemeenschap, scheepsbevrachters, exploitanten van schepen, kapiteins en loodsen;
Overwegende dat er voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn bepaalde wijzigingen nodig kunnen zijn die door de Commissie, bijgestaan door een comité, of, in voorkomend geval, door de Raad zelf worden goedgekeurd;
Overwegende dat de Commissie nieuwe voorstellen moet opstellen ter aanvulling van het in deze richtlijn vastgestelde systeem;
Overwegende dat deze richtlijn in de plaats komt van Richtlijn 79/116/EEG van de Raad van 21 december 1978 inzake de minimumeisen waaraan bepaalde tankers moeten voldoen bij het in- en uitvaren van de zeehavens van de Gemeenschap (4);
Overwegende dat deze richtlijn het recht van de Lid-Staten onverlet laat om voor schepen bijkomende eisen te stellen,


(1) PB nr. C 147 van 14. 6. 1989, blz. 3. PB nr. C 294 van 24. 11. 1990, blz. 12.
(2) PB nr. C 175 van 16. 7. 1990, blz. 41. PB nr. C 255 van 20. 9. 1993.
(3) PB nr. C 329 van 20. 12. 1989, blz. 20.
(4) PB nr. L 33 van 8. 2. 1979, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 79/1034/EEG (PB nr. L 315 van 11. 12. 1979, blz. 16).



HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Ingangsdatum: 13-09-1994
RICHTLIJN 93/75/EEG VAN DE RAAD van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen


DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat het vervoer van gevaarlijke of verontreinigende goederen over zee voortdurend in omvang toeneemt, waardoor de kans steeds groter wordt dat er zich ernstige ongevallen blijven voordoen;
Overwegende dat het noodzakelijk blijkt alle passende maatregelen te nemen om omstandigheden te voorkomen waardoor dergelijke ongevallen kunnen gebeuren en om de schade als gevolg van dergelijke ongevallen te beperken; dat de schepen die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen met het oog daarop aan minimumeisen moeten voldoen;
Overwegende dat betere voorlichting ertoe kan bijdragen dat ongevallen worden voorkomen en tot een minimum worden beperkt; dat de bevoegde instanties dank zij betere voorlichting ook in staat zullen zijn de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen ten aanzien van schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen;
Overwegende dat, overeenkomstig het Solas- en het Marpol-Verdrag, aan de bevoegde instanties gegevens moeten worden verstrekt over de aard en de plaats van de gevaarlijke of verontreinigende goederen aan boord van schepen;
Overwegende dat sommige geregelde lijndiensten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om dergelijke gegevens te verstrekken;
Overwegende dat het passend is bepaalde scheepvaartregels te benadrukken om de kans op ongevallen te verkleinen;
Overwegende dat IMO-Resolutie A 648(16) de aangesloten Regeringen aanspoort ervoor te zorgen dat de meldsystemen en -voorschriften voor schepen zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de in de bijlage bij de resolutie omschreven algemene beginselen;
Overwegende dat de bevoegde instanties daartoe, in geval van een incident of omstandigheden op zee die een bedreiging vormen voor hun kust of daarmee samenhangende belangen, door de kapitein van het schip rechtstreeks geïnformeerd moeten worden over het incident en over het feit dat er gevaarlijke of verontreinigende goederen aan boord zijn, zodat die autoriteiten alle nodige maatregelen kunnen treffen;
Overwegende dat in deze richtlijn bovendien gememoreerd wordt welke maatregelen de Lid-Staten uit hoofde van het internationaal recht kunnen nemen;
Overwegende dat het Solas- en het Marpol-Verdrag schepen verplichten om de andere schepen en de kustinstanties op de hoogte te stellen van gevaar voor het schip zelf, voor andere schepen en voor de scheepvaart, alsook van niet-toegestane of niet-normale lozingen van verontreinigende goederen die plaatsvinden of waarschijnlijk zullen plaatsvinden; dat het passend lijkt dat de betrokken autoriteiten zo nodig via de radio melding maken van de informatie die bij hen is binnengekomen;
Overwegende dat elke Lid-Staat de nodige maatregelen dient te treffen om deze informatie ten volle te benutten;
Overwegende dat voor die uitwisseling van informatie passende samenwerking vereist is tussen de autoriteiten in alle landen van de Gemeenschap, scheepsbevrachters, exploitanten van schepen, kapiteins en loodsen;
Overwegende dat er voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn bepaalde wijzigingen nodig kunnen zijn die door de Commissie, bijgestaan door een comité, of, in voorkomend geval, door de Raad zelf worden goedgekeurd;
Overwegende dat de Commissie nieuwe voorstellen moet opstellen ter aanvulling van het in deze richtlijn vastgestelde systeem;
Overwegende dat deze richtlijn in de plaats komt van Richtlijn 79/116/EEG van de Raad van 21 december 1978 inzake de minimumeisen waaraan bepaalde tankers moeten voldoen bij het in- en uitvaren van de zeehavens van de Gemeenschap (4);
Overwegende dat deze richtlijn het recht van de Lid-Staten onverlet laat om voor schepen bijkomende eisen te stellen,


(1) PB nr. C 147 van 14. 6. 1989, blz. 3. PB nr. C 294 van 24. 11. 1990, blz. 12.
(2) PB nr. C 175 van 16. 7. 1990, blz. 41. PB nr. C 255 van 20. 9. 1993.
(3) PB nr. C 329 van 20. 12. 1989, blz. 20.
(4) PB nr. L 33 van 8. 2. 1979, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 79/1034/EEG (PB nr. L 315 van 11. 12. 1979, blz. 16).



HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

01 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

1. De Lid-Staten nemen alle nodige en passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kapiteins of exploitanten van schepen die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen en die in bulk of in verpakte vorm gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren, alsmede de bevrachters van dergelijke schepen voldoen aan de minimumeisen die hun bij deze richtlijn worden opgelegd.

2. De bepalingen van deze richtlijn zijn niet van toepassing op:
a) oorlogsschepen en andere schepen van de overheid die voor niet-commerciële doeleinden worden gebruikt;
b) bunkers, proviand en scheepsuitrusting voor gebruik aan boord.

02 Artikel


In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) "exploitanten": ook de reders, charteraars, beheerders of agenten van het schip;
b) "schepen": alle vrachtschepen, olie-, chemicaliën- of gastankers of passagierschepen die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen en die in bulk of in verpakte vorm gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren;
c) "gevaarlijke goederen": goederen als omschreven in de IMDG-code, in hoofdstuk 17 van de IBC-code en in hoofdstuk 19 van de IGC-code;
d) "verontreinigende goederen":
- oliën als omschreven in het Marpol-Verdrag, bijlage 1,
- schadelijke vloeistoffen als omschreven in het Marpol-Verdrag, bijlage 2,
- schadelijke stoffen als omschreven in het Marpol-Verdrag, bijlage 3;
e) "Marpol": het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 en het bijbehorende Protocol van 1978, zoals dat geldt bij de aanneming van deze richtlijn;
f) "IMDG-code": de internationale code voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee, zoals die geldt bij de aanneming van deze richtlijn;
g) "IBC-code": de internationale IMO-code voor de bouw en de uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren, zoals die geldt bij de aanneming van deze richtlijn;
h) "IGC-code": de internationale IMO-code voor de bouw en de uitrusting van schepen die vloeibaar gas in bulk vervoeren, zoals die geldt bij de aanneming van deze richtlijn;
i) "IMO-Resolutie A 648(16)": Resolutie 648(16) van de Internationale Maritieme Organisatie, aangenomen door de vergadering tijdens haar zestiende zitting op 19 oktober 1989 met als titel "General Principles for Ship Reporting Systems and Ship Reporting Requirements, including Guidelines for Reporting Incidents involving Dangerous Goods, Harmful Substances and/or Marine Pollutants", zoals die geldt bij de aanneming van deze richtlijn;
j) "bevoegde instanties": de door de Lid-Staten overeenkomstig artikel 3 aangewezen instanties en organisaties;
k) "scheepsbevrachter": iedere persoon door wie of in wiens naam of ten behoeve van wie een overeenkomst voor het vervoer van goederen over zee is gesloten met een vervoerder.

Ingangsdatum: 21-08-1998
Geldig tot en met: 01-11-1998

In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) "exploitanten": ook de reders, charteraars, beheerders of agenten van het schip;
b) "schepen": alle vrachtschepen, olie-, chemicaliën- of gastankers of passagierschepen die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen en die in bulk of in verpakte vorm gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren;
c) "gevaarlijke goederen": goederen als omschreven in de IMDG-code, en radioactieve stoffen als omschreven in de INF-code, in hoofdstuk 17 van de IBC-code en in hoofdstuk 19 van de IGC-code;
d) "verontreinigende goederen":
- oliën als omschreven in het Marpol-Verdrag, bijlage 1,
- schadelijke vloeistoffen als omschreven in het Marpol-Verdrag, bijlage 2,
- schadelijke stoffen als omschreven in het Marpol-Verdrag, bijlage 3;
e) "Marpol": het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 1973 en het bijbehorende Protocol van 1978, zoals dat geldt op 1 januari 1996;
f) "IMDG-code": de internationale code voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over zee, zoals die geldt op 1 januari 1997;
g) "IBC-code": de internationale IMO-code voor de bouw en de uitrusting van schepen die gevaarlijke chemicaliën in bulk vervoeren, zoals die geldt op 1 januari 1996;
h) "IGC-code": de internationale IMO-code voor de bouw en de uitrusting van schepen die vloeibaar gas in bulk vervoeren, zoals die geldt op 1 januari 1996;
i) "INF-code": de IMO-code van veiligheidsvoorschriften voor het vervoer van bestraalde splijtstoffen, plutonium en hoogradioactieve afvalstoffen in vaten aan boord van een schip, zoals die geldt op 1 januari 1998;
j) "IMO-Resolutie A 648(16)": Resolutie 648(16) van de Internationale Maritieme Organisatie, aangenomen door de vergadering tijdens haar zestiende zitting op 19 oktober 1989 met als titel "General Principles for Ship Reporting Systems and Ship Reporting Requirements, including Guidelines for Reporting Incidents involving Dangerous Goods, Harmful Substances and/or Marine Pollutants", zoals die geldt bij de aanneming van deze richtlijn;
k) "bevoegde instanties": de door de Lid-Staten overeenkomstig artikel 3 aangewezen instanties en organisaties;
l) "scheepsbevrachter": iedere persoon door wie of in wiens naam of ten behoeve van wie een overeenkomst voor het vervoer van goederen over zee is gesloten met een vervoerder.

03 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

Iedere Lid-Staat wijst de bevoegde instanties aan tot wie de in deze richtlijn vastgestelde gegevens en kennisgevingen moeten worden gericht, en brengt de Commissie daarvan op de hoogte.
De Commissie publiceert de lijst van de door de Lid-Staten aangewezen bevoegde instanties en hun communicatiekanalen.

04 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

Gevaarlijke of verontreinigende goederen mogen slechts worden aangeboden voor vervoer of aan boord worden genomen van een schip wanneer aan de kapitein of de exploitant een aangifte is verstrekt met de correcte technische benamingen van de gevaarlijke of verontreinigende goederen, de identificatienummers van de Verenigde Naties (UN), indien van toepassing, de IMO-gevarenklassen overeenkomstig de IMDG-, IBC- en IGC-codes, de hoeveelheden van die goederen en, wanneer zij in transporttanks of vrachtcontainers worden vervoerd, de identificatiemerktekens daarvan.
De scheepsbevrachter dient de bij deze richtlijn voorgeschreven aangifte te verstrekken aan de kapitein of de exploitant en ervoor te zorgen dat de voor vervoer aangeboden vracht werkelijk die is welke overeenkomstig de vorige alinea is aangegeven.

05 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

1. Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen om de in de volgende leden omschreven vereisten op alle schepen toe te passen.

2. De exploitant van een schip dat een in een Lid-Staat gelegen haven uitvaart, deelt vóór de afvaart van het schip alle gegevens van bijlage I mee aan de bevoegde instantie van die Lid-Staat.

3. De exploitant van een schip dat van een buiten de Gemeenschap gelegen haven komt en op weg is naar een in de Gemeenschap gelegen haven of naar een ankerplaats in de territoriale wateren van een Lid-Staat deelt, als voorwaarde voor het binnenvaren van die haven of die ankerplaats, bij de afvaart uit de haven van bevrachting alle gegevens van bijlage I mee aan de bevoegde instantie van de Lid-Staat waar de eerste haven van bestemming of ankerplaats is gelegen.

4. De Lid-Staten kunnen afzien van de toepassing van de leden 2 en 3 op geregelde lijndiensten waarvan het traject minder dan één uur duurt. Op verzoek van een Lid-Staat kan de Commissie instemmen met een redelijke verlenging van deze duur. In dit geval moet de exploitant de in bijlage I genoemde gegevens te allen tijde ter beschikking stellen op verzoek van de autoriteiten van de Lid-Staten van vertrek of bestemming.

5. Schepen die een in een Lid-Staat gelegen haven in- of uitvaren, dienen overeenkomstig de nationale voorschriften van die Staat:
a) gebruik te maken van de diensten van de plaatselijke verkeersbegeleiding (VTS) indien deze voorhanden is;
b) gebruik te maken van loodsen.

06 Artikel


1. Elke Lid-Staat bepaalt dat bij incidenten of omstandigheden op zee die een bedreiging vormen voor zijn kust of daarmee samenhangende belangen, door de kapitein van het betrokken schip aan de bevoegde instantie van de betrokken Lid-Staat ten minste onverwijld informatie over de bijzonderheden van het incident alsmede de in bijlage I genoemde informatie moet worden verstrekt.
De bevoegde instantie kan de meldingsverplichting ten aanzien van de gegevens van bijlage I als nagekomen beschouwen, indien het schip meedeelt welke bevoegde instantie binnen de Gemeenschap de krachtens artikel 5 vereiste gegevens bewaart.

2. De in lid 1 bedoelde kennisgeving geschiedt overeenkomstig IMO-Resolutie A 648(16) en vindt ten minste onder alle in die resolutie beschreven omstandigheden plaats.

3. In bijlage III staat welke maatregelen de Lid-Staten uit hoofde van het internationaal recht kunnen nemen.

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 02-11-1998

1. Elke Lid-Staat bepaalt dat bij incidenten of omstandigheden op zee die een bedreiging vormen voor zijn kust of daarmee samenhangende belangen, door de kapitein van het betrokken schip aan de bevoegde instantie van de betrokken Lid-Staat ten minste onverwijld informatie over de bijzonderheden van het incident alsmede de in bijlage I genoemde informatie moet worden verstrekt.
De bevoegde instantie kan de meldingsverplichting ten aanzien van de gegevens van bijlage I als nagekomen beschouwen, indien het schip meedeelt welke bevoegde instantie binnen de Gemeenschap de krachtens artikel 5 vereiste gegevens bewaart.

2. De in lid 1 bedoelde kennisgeving geschiedt overeenkomstig IMO-Resolutie A 648(16) en vindt ten minste onder alle in die resolutie beschreven omstandigheden plaats.

3. In bijlage III staat welke maatregelen de Lid-Staten uit hoofde van het internationaal recht kunnen nemen.

07 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

De artikelen 5 en 6 laten de bestaande voorschriften uit hoofde van internationale overeenkomsten en nationale regelingen inzake rapportering aan havens onverlet.

08 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

1. De kapiteins van de schepen vullen de in bijlage II van deze richtlijn opgenomen checklist waarheidsgetrouw en nauwkeurig in en stellen deze voor informatie ter beschikking van de loods en, indien deze daarom verzoekt, van de bevoegde instantie.

2. Loodsen die een schip bij het aanleggen, het afvaren of het manoeuvreren begeleiden, lichten de bevoegde instantie onverwijld in, wanneer zij gebreken constateren die de veilige vaart van het schip in gevaar kunnen brengen.

09 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

In voorkomend geval meldt de bevoegde instantie van de betrokken Lid-Staat via de radio in de relevante gebieden elk incident waarvan krachtens artikel 6, lid 1, kennis is gegeven en verstrekt zij inlichtingen over schepen die een bedreiging vormen voor de scheepvaart.

10 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

De bevoegde instanties die de overeenkomstig de artikelen 5 en 6, lid 1, meegedeelde gegevens bezitten, treffen de nodige maatregelen om die gegevens te allen tijde te doen toekomen aan de bevoegde instantie van een andere Lid-Staat die daarom uit veiligheidsoverwegingen verzoekt.
Een Lid-Staat waarvan de bevoegde instanties overeenkomstig deze richtlijn of op een andere wijze in kennis worden gesteld van feiten die een risico of een verhoogd risico voor bepaalde zee- en kustgebieden van een andere Lid-Staat met zich brengen, neemt de nodige maatregelen om de betrokken Lid-Staat hiervan zo spoedig mogelijk in kennis te stellen.
Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen om ten volle gebruik te maken van de rapporten die de schepen hem moeten overleggen ingeval een incident plaatsvindt dat zeer grote schade kan veroorzaken.

11 Artikel


Deze richtlijn kan overeenkomstig de procedure van artikel 12 worden gewijzigd met het oog op:
- de toepassing, in het kader van deze richtlijn, van latere wijzigingen die van kracht zijn geworden, op het Internationaal Verdrag, de internationale codes en resolutie als vermeld in artikel 2, onder e), f), g), h) en i);
- de aanpassing van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, zonder dat het toepassingsgebied wordt verruimd.

Ingangsdatum: 21-08-1998
Geldig tot en met: 22-11-2003

Deze richtlijn kan overeenkomstig de procedure van artikel 12 worden gewijzigd met het oog op:
- de toepassing, in het kader van deze richtlijn, van latere wijzigingen die van kracht zijn geworden, op het Internationaal Verdrag, de internationale codes en resolutie als vermeld in artikel 2, onder e), f), g), h), i) en j);
- de aanpassing van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, zonder dat het toepassingsgebied wordt verruimd.
- de wijziging van de bijlagen overeenkomstig de relevante latere wijzigingen in internationale verdragen, codes en resoluties op het gebied van maritieme veiligheid en bescherming van het mariene milieu die in werking zijn getreden, zonder dat het toepassingsgebied wordt verruimd.

12 Artikel


1. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.
b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
Indien de Raad acht weken na de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 22-11-2003

1. De Commissie wordt bijgestaan door een Comité bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.
b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
Indien de Raad acht weken na de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

13 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

1. De Commissie dient uiterlijk op 31 december 1995 bij de Raad een verslag in, zo nodig vergezeld van voorstellen, over de uitvoering van deze richtlijn.

2. De Commissie stelt ook zo spoedig mogelijk en in elke geval uiterlijk op 31 december 1993 nieuwe voorstellen op voor een vollediger meldingssysteem voor de Gemeenschap. Deze voorstellen kunnen betrekking hebben op schepen die langs de kusten van de Lid-Staten varen, alsmede op elektronische systemen voor de uitwisseling van gegevens tussen schepen en installaties aan land.

14 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

1. De Lid-Staten nemen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen aan om uiterlijk twaalf maanden na de aanneming van deze richtlijn aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

3. De uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen worden 24 maanden na de aanneming van deze richtlijn van kracht.

4. De Lid-Staten delen de Commissie uiterlijk twaalf maanden na aanneming van de richtlijn de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Deze bepalingen worden via de nationale waarschuwings- en informatiediensten aan de maritieme sector meegedeeld.

15 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

Richtlijn 79/116/EEG wordt 24 maanden na de aanneming van deze richtlijn ingetrokken.

16 Artikel

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 13 september 1993.
Voor de Raad
De Voorzitter

Ph. MAYSTADT

1993/75

Ingangsdatum: 13-09-1994

RICHTLIJN 93/75/EEG VAN DE RAAD
van 13 september 1993

betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen

 

  dd-mm-jjjj = inwerking treding
DocumentRichtlijn 1993/75/EG13-09-1994
Gewijzigd doorRichtlijn 1996/39/EG 27-08-1996
Gewijzigd doorRichtlijn 1997/34/EG07-07-1997
Gewijzigd doorRichtlijn 1998/55/EG21-08-1998
Gewijzigd doorRichtlijn 1998/74/EG02-11-1998
Gewijzigd doorRichtlijn 2002/84/EG29-11-1998
Ingetrokken doorRichtlijn 2002/59/EG05-02-2004

Bijlage I Gegevens betreffende de schepen die gevaarlijk of verontreinigende goederen vervoeren

(Artikel 5)


1. Naam en roepnaam van het schip
2. Nationaliteit van het schip
3. Lengte en diepgang van het schip
4. Haven van bestemming
5. Vermoedelijke tijd van aankomst in de haven van bestemming of het loodsstation, zoals vereist door de bevoegde instantie
6. Vermoedelijke afvaarttijd
7. Geplande vaarroute
8. De correcte technische benamingen van de gevaarlijke of verontreinigende goederen, de identificatienummers van de Verenigde Naties (UN), indien van toepassing, de IMO-gevarenklasse overeenkomstig de IMDG-, IBC- en IGC-codes, de hoeveelheden van die goederen en hun plaats aan boord en, wanneer zij zich in transporttanks of vrachtcontainers bevinden, de identificatiemerktekens daarvan
9. Bevestiging dat zich aan boord een lijst of een manifest of een passend ladingsplan bevindt met een precieze opgave van de vervoerde gevaarlijke en verontreinigende goederen en hun plaats in het schip.

Ingangsdatum: 21-08-1998
Geldig tot en met: 05-02-2004
(Artikel 5)


1. Naam en roepnaam van het schip en, eventueel, IMO-identificatienummer
2. Nationaliteit van het schip
3. Lengte en diepgang van het schip
4. Haven van bestemming
5. Vermoedelijke tijd van aankomst in de haven van bestemming of het loodsstation, zoals vereist door de bevoegde instantie
6. Vermoedelijke afvaarttijd
7. Geplande vaarroute
8. De correcte technische benamingen van de gevaarlijke of verontreinigende goederen, de identificatienummers van de Verenigde Naties (UN), indien van toepassing, de IMO-gevarenklasse overeenkomstig de IMDG-, IBC- en IGC-codes en, in voorkomend geval, de klasse van het schip als omschreven in de INF-code, de hoeveelheden van die goederen en hun plaats aan boord en, wanneer zij zich in transporttanks of vrachtcontainers bevinden, de identificatiemerktekens daarvan
9. Bevestiging dat zich aan boord een lijst of een manifest of een passend ladingsplan bevindt met een precieze opgave van de vervoerde gevaarlijke en verontreinigende goederen en hun plaats in het schip
10. Aantal bemanningsleden aan boord.

Bijlage II Checklist voor schepen

(Artikel 6, lid 3, artikel 8 en bijlage III)



Ingangsdatum: 21-08-1998
Geldig tot en met: 05-02-2004
(Artikel 6, lid 3, artikel 8 en bijlage III)

Bijlage III Maatregelen die de Lid-Staten uit hoofde van het internationaal recht kunnen nemen

Ingangsdatum: 13-09-1994
Geldig tot en met: 05-02-2004
(Artikel 6, lid 3)


Wanneer het naar aanleiding van incidenten of van omstandigheden als omschreven in artikel 6, leden 1 en 2, met betrekking tot een schip dat onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt, door de bevoegde instantie van de betrokken Lid-Staat, in het kader van het internationaal recht (1), noodzakelijk wordt geacht een ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn kust of daarmee samenhangende belangen, voor de veiligheid van andere schepen of voor de veiligheid van bemanning, passagiers of personen aan de wal te voorkomen, af te zwakken of weg te nemen dan wel het mariene milieu te beschermen, kan die instantie met name:
- de beweging van het schip beperken of het verplichten een bepaalde route te volgen. Deze eis laat de verantwoordelijkheid van de kapitein voor het veilig besturen van zijn schip onverlet;
- de kapitein verzoeken de ter zake doende inlichtingen van de checklist in bijlage II van deze richtlijn over te leggen en te bevestigen dat aan boord een kopie van de lijst of het manifest of het passende ladingsplan als bedoeld in punt 9 van bijlage I beschikbaar is.


(1) - Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos), 1983, artikel 221;
- Internationaal Verdrag inzake optreden in volle zee bij ongevallen die verontreiniging door olie kunnen veroorzaken, 1969, artikelen I, II, III en V;
- Protocol inzake het optreden in volle zee in gevallen van verontreiniging door andere stoffen dan olie, 1973, artikelen I en II.

Naar boven