Ingangsdatum: 13-09-1994
RICHTLIJN 93/75/EEG VAN DE RAAD van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of
verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens
van de Gemeenschap varenDE RAAD VAN DE
EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de
Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie (
1),
Gezien het advies
van het Europees Parlement (
2),
Gezien het advies van het
Economisch en Sociaal Comité (
3),
Overwegende dat het vervoer
van gevaarlijke of verontreinigende goederen over zee voortdurend in omvang toeneemt,
waardoor de kans steeds groter wordt dat er zich ernstige ongevallen blijven voordoen;
Overwegende dat het noodzakelijk blijkt alle passende maatregelen te nemen
om omstandigheden te voorkomen waardoor dergelijke ongevallen kunnen gebeuren en om de
schade als gevolg van dergelijke ongevallen te beperken; dat de schepen die naar of uit de
zeehavens van de Gemeenschap varen met het oog daarop aan minimumeisen moeten voldoen;
Overwegende dat betere voorlichting ertoe kan bijdragen dat ongevallen
worden voorkomen en tot een minimum worden beperkt; dat de bevoegde instanties dank zij
betere voorlichting ook in staat zullen zijn de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen ten
aanzien van schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of
uit de zeehavens van de Gemeenschap varen;
Overwegende dat,
overeenkomstig het Solas- en het Marpol-Verdrag, aan de bevoegde instanties gegevens
moeten worden verstrekt over de aard en de plaats van de gevaarlijke of verontreinigende
goederen aan boord van schepen;
Overwegende dat sommige geregelde
lijndiensten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om dergelijke gegevens te
verstrekken;
Overwegende dat het passend is bepaalde scheepvaartregels
te benadrukken om de kans op ongevallen te verkleinen;
Overwegende dat
IMO-Resolutie A 648(16) de aangesloten Regeringen aanspoort ervoor te zorgen dat de
meldsystemen en -voorschriften voor schepen zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de
in de bijlage bij de resolutie omschreven algemene beginselen;
Overwegende dat de bevoegde instanties daartoe, in geval van een incident of
omstandigheden op zee die een bedreiging vormen voor hun kust of daarmee samenhangende
belangen, door de kapitein van het schip rechtstreeks geïnformeerd moeten worden over het
incident en over het feit dat er gevaarlijke of verontreinigende goederen aan boord zijn,
zodat die autoriteiten alle nodige maatregelen kunnen treffen;
Overwegende dat in deze richtlijn bovendien gememoreerd wordt welke maatregelen de
Lid-Staten uit hoofde van het internationaal recht kunnen nemen;
Overwegende dat het Solas- en het Marpol-Verdrag schepen verplichten om de andere
schepen en de kustinstanties op de hoogte te stellen van gevaar voor het schip zelf, voor
andere schepen en voor de scheepvaart, alsook van niet-toegestane of niet-normale lozingen
van verontreinigende goederen die plaatsvinden of waarschijnlijk zullen plaatsvinden; dat
het passend lijkt dat de betrokken autoriteiten zo nodig via de radio melding maken van de
informatie die bij hen is binnengekomen;
Overwegende dat elke Lid-Staat
de nodige maatregelen dient te treffen om deze informatie ten volle te benutten;
Overwegende dat voor die uitwisseling van informatie passende samenwerking
vereist is tussen de autoriteiten in alle landen van de Gemeenschap, scheepsbevrachters,
exploitanten van schepen, kapiteins en loodsen;
Overwegende dat er voor
de tenuitvoerlegging van deze richtlijn bepaalde wijzigingen nodig kunnen zijn die door de
Commissie, bijgestaan door een comité, of, in voorkomend geval, door de Raad zelf worden
goedgekeurd;
Overwegende dat de Commissie nieuwe voorstellen moet
opstellen ter aanvulling van het in deze richtlijn vastgestelde systeem;
Overwegende dat deze richtlijn in de plaats komt van Richtlijn 79/116/EEG van de Raad
van 21 december 1978 inzake de minimumeisen waaraan bepaalde tankers moeten voldoen bij
het in- en uitvaren van de zeehavens van de Gemeenschap (
4);
Overwegende dat deze richtlijn het recht van de Lid-Staten onverlet laat om voor schepen
bijkomende eisen te stellen,
(1) PB nr. C 147 van 14. 6. 1989, blz. 3. PB nr. C 294 van 24. 11. 1990, blz. 12.
(2) PB nr. C 175 van 16. 7. 1990, blz. 41. PB nr. C 255 van 20. 9. 1993.
(3) PB nr. C 329 van 20. 12. 1989, blz. 20.
(4) PB
nr. L 33 van 8. 2. 1979, blz. 33. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 79/1034/EEG (PB nr.
L 315 van 11. 12. 1979, blz. 16).
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: