Onderwerp: Bezoek-historie

38 Richtlijn voor de toepassing van artikel 15.8 van bijlage XIa v.h. SB1965, voorkomen v. lozingen op reddingsmiddelen
Geldigheid:01-05-1986 t/m 30-04-2000Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Richtlijn voor de toepassing van artikel 15.8 van bijlage XIa v.h. SB1965, voorkomen v. lozingen op reddingsmiddelen

A. Waterlozing op groepsreddingmiddelen moet voorkomen worden in een trapeziumvorming gebied begrensd door:

1. in geval van reddingboten
.1 de verbindingslijn van de koppen van de davits;
.2 twee lijnen die een hoek 10o maken met de vertikaal t.p.v. de davitskoppen, en
.3 het gedeelte waterlijn bij de geringste diepgang van het schip in zeewater, een slagzij van 20o naar de andere zijde en kop- of stuurlast van 10o, dat begrensd wordt door beide onder .2) genoemde lijnen.



2. in geval van vlotten van het strijkbare type
.1 een horizontale lijn van 3 meter aan weerszijden van de kop van de vlotkraan in de stand waarin het vlot te water gelaten wordt;
.2 twee lijnen die een hoek van 10o maken met de vertikaal t.p.v. de uiteinden van de lijn genoemd onder 2.1, en
.3 zie 1.3



3. in geval van werpvlotten
.1 het dek over een afstand van 3 meter aan weerszijden van het midden van de inschepingsplaats;
.2 twee lijnen die een hoek van 10o maken met de vertikaal t.p.v. de uiteinden van de lijn genoemd onder 3.1.;
.3 zie 1.3


A. In de praktijk betekenen de voorgaande bepalingen in veel gevallen dat op kleinere schepen waarbij accommodatie zich op de achterschepen bevindt, het gehele achterschip als het bedoelde gebied aangemerkt moet worden voor zover dit bij de geringste diepgang in zeewater, 20o slagzij en 10o trim boven water komt.

B. In bovenstaande gebieden moeten de werktuiglijk gedreven pompen die overboord kunnen spuien en die niet door het hoofdvoortstuwingswerktuig worden aangedreven, buiten werking kunnen worden gesteld
vanaf het dek waar de groepsreddingmiddelen worden bediend; of
vanaf een op dat dek gelegen controle station; of
vanaf de brug
Bij de bedieningsplaats van de groepsreddingmiddelen dient duidelijk te worden aangegeven op welke plaats deze pompen kunnen worden gestopt.

C. Voor een hulpverleningsboot die uitsluitend als zodanig dienst doet, is het gestelde niet voorgeschreven. Hierbij is uitgegaan van de gedachte dat men in geval van man-overboord nog de volledig kontrole heeft over schip en werktuigen en zonodig de overboord spuiende pompen ter plaatse buiten werking kan stellen. Teneinde het aan tal te verrichten handelingen bij man-over-boord zo gering mogelijk te houden verdient het echter aanbeveling bij het liezen van de opstellingsplaats van de boot rekening te houden met de plaatsen waar overboord kunnen spuien.

Naar boven