Algemene bepalingen
Ingevolge het gestelde In artikel 9 van het Schepenbesluit 1965 moet elk
schip waarop de Schepenwet van toepassing is na voltooiing aan een hellingproef worden
onderworpen. Evenzo moet een schip aan een hellingproef worden onder- worpen Indien het
wijzigingen heeft ondergaan welke van enige invloed zijn op de eerder voor het schip
vastgestelde stabiliteitsgegevens, dan wel indien de nodige stabiliteitsgegevens niet kunnen
worden overgelegd of deze gegevens naar het oordeel van het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie onvoldoende betrouwbaar zijn.
Ingevolge het bepaalde
in het vierde lid van bovengenoemd artikel kan onder de navolgende voorwaarden bij de bouw
van zusterschepen vrijstelling worden verleend van het nemen van een hellingproef.
Indien een bouwopdracht meerdere schepen volgens hetzelfde ontwerp omvat en
de bouw gelijktijdig, dan wel direct aansluitend plaats vindt, kan voor schepen met een
lengte - als omschreven in het eerste lid van artikel 2 van bijlage I van het Schepenbesluit
1965 - van 100 meter of meer, op schriftelijk verzoek van de werf voor het tweede schip en
eventuele volgende schepen vrijstelling van het nemen van een hellingproef worden verleend.
Indien de bouwopdracht op verschillende werven wordt uitgevoerd geldt de
hiervoor genoemde procedure voor elke afzonderlijke werf. Voor schepen, met een lengte als
boven omschreven van minder dan 100 meter geldt dezelfde procedure, met dien verstande dat
voor het verlenen van een vrijstelling van het nemen van een hellingproef, over de
hellingproefgegevens van tenminste twee schepen (indien van toepassing wederom per werf) kan
worden beschikt en de berekeningsresultaten van de met de twee schepen uitgevoerde
hellingproeven voldoende overeenkomst vertonen. Voor schepen, waarvoor vrijstelling van het
nemen van een hellingproef wordt verleend, dient na voltooiing wel een diepgangscontrole ter
verificatie van het gewicht van het gereed ledige schip te worden uitgevoerd.
De diepgangscontrole dient evenals het nemen van een hellingproef te
geschieden onder toezicht van een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie.
Uitvoering
De hellingproef dient te worden uitgevoerd onder toezicht van een
ambtenaar van de Scheepvaartinspectie.
De hellingproef moet worden
gehouden in een zo laat mogelijk stadium van de afbouw waarbij zoveel mogelijk
gereedschappen, materialen e.d., welke niet tot de uitrusting van het schip behoren, van
boord moeten zijn verwijderd.
In het algemeen is het aanbevelenswaardig
dat reeds één of meerdere dagen vóór het uitvoeren van de hellingproef contact wordt gelegd
door de werf of de rederij met het betrokken kantoor van de Scheepvaartinspectie zodat de te
verwachten toestand van het schip bij de proef (meer en minder gewichten, toestand van de
tanks, de weersverwachting e.d.) kan worden besproken en eventuele wensen van de zijde van
de Scheepvaartinspectie kenbaar gemaakt kunnen worden. Bij het aanmelden van de geplande
datum voor de hellingproef dient daarmee rekening te worden gehouden.
Controle diepgangsmerken
Vóór de tewaterlating moeten de diepgangsmerken op het schip vóór en
achter en indien aanwezig op de halve lengte zijn gecontroleerd door het betreffende
klassebureau of door de Scheepvaartinspectie.
Waterdiepte
Vóór de hellingproef moet worden nagegaan of de
waterdiepte op de plaats van de proef voldoende is.
Vooral in kanalen met
schuine taluds kunnen problemen optreden. Zonodig voorzieningen laten treffen b.v. een
ponton tussen de wal en het schip of het schip laten verhalen.
Bij de bouw
van een groot schip aan een kanaal verdient het aanbeveling om voordat het schip te water
ligt de aanwezige waterdiepte van het kanaal te vergelijken met de te verwachten diepgangen
van het schip tijdens de hellingproef zodat vooraf kan worden bepaald of het houden van de
hellingproef ter plaatse acceptabel is. Maatstaf hierbij is dat het schip, getrimd en met
slagzij redelijk vrij blijft van de bodem, ca. 0,5 m.
Een hellingproef
waarbij het schip geheel of gedeeltelijk aan de grond zit kan niet worden geaccepteerd. l
Diepgangsmeting
De diepgangsmetingen moeten tenminste worden verricht aan SB- en BB-zijde
op de merken vóór en achter en op de halve lengte van het schip. Voor laatstgenoemde meting
kan gebruik gemaakt worden van het uitwateringsmerk.
In de meeste gevallen
kan voor het opmeten gebruik worden gemaakt van een duimstok.
Bij een
sterk golvend wateroppervlak kan het nodig zijn, dat een speciale diepgangsmeter wordt
gebezigd.
S.G. Buitenboordswater
Ter bepaling van het gewicht van de waterverplaatsing moet het tijdens de
proef optredende soortelijk gewicht van het water met behulp van een salinometer of door een
laboratoriumproef worden bepaald.
Indien het soortelijk gewicht van het
water aan de hand van een bij de proef genomen watermonster In een laboratorium wordt
bepaald moet tevens de bij de proef optredende watertemperatuur worden vastgesteld.
Toestand Tanks
In beginsel moeten alle tanks in het schip onder toezicht van een
ambtenaar van de Scheepvaartinspectie worden gepeild.
Voor grote schepen
kan tijdgebrek ertoe leiden dat genoegen kan worden genomen met een opgave van de werf en de
ambtenaar van de Scheepvaartinspectie zich beperkt tot een steekproefsgewijze controle.
Zowel het peilen als het naderhand doorspreken van de werf-opgave van de
peilingen en de controle daarop moeten geschieden aan de hand van een recent tankenplan of
andere geschikte tekening.
De tanks moeten in het algemeen of geheel
gevuld of leeg zijn.
Het overblijven van zgn. "restvloeistoffen" na het
leegzuigen van de tanks en de aanwezigheid van een normale hoeveelheid vloeistof In de
bilges van de motorkamer wordt als een normale bedrijfstoestand beschouwd en deze
vloeistoffen moeten dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
Indien
slacke tanks niet zijn te vermijden, zullen in het algemeen niet meer dan 2 slacke
verbruikstanks van halve scheepsbreedte worden aanvaard.
Deze tanks moeten
bij voorkeur ongeveer half vol of in ieder geval zodanig gevuld zijn dat de vorm van het
vrije vloeistof oppervlak tijdens het hellen nagenoeg niet van vorm veranderd.
Slacke ballasttanks kunnen niet worden aanvaard.
Een
beperkt aantal kleine verbruikstanks (dagtanks e.d.) kan als slack worden aanvaard.
Overige meer en minder gewichten
De aanwezigheid van niet tot het schip behorende gewichten bij de proef
dient zoveel mogelijk te worden beperkt. Bij de opgave van de meer en minder gewichten moet
ook de ligging van de bijbehorende zwaartepunten worden opgegeven.
Aantal mensen aan boord
In beginsel mogen alleen diegenen aan boord worden toegelaten, die bij de
proef betrokken zijn. Hiermee dient bij het vaststellen van het tijdstip van de hellingproef
rekening te worden gehouden.
Indien een beperkt aantal andere personen aan
boord is, dan moeten deze personen tijdens de proef op dezelfde plaats blijven.
De aanwezigheid aan boord van bij de proef overbodige personen wordt
naarmate het schip kleiner is steeds minder aanvaardbaar.
Hellingproefgewichten
Bij voorkeur moeten standaard-gewichten 'Worden gebruikt waarvan het
gewicht nauwkeurig bekend is.
In alle andere gevallen moet de grootte van
het te gebruiken hellingproefgewicht in aanwezigheid van de toezichthoudend ambtenaar steeds
door weging worden vastgesteld.
Het berekenen van gewichten van
bijvoorbeeld staalplaten of van met water gevulde bakken kan niet altijd voldoende
nauwkeurig geschieden en moet worden vermeden.
Het hellingproefgewicht
moet zodanig worden gekozen dat bij de verplaatsing ervan een slagzij tussen 1º en 2º naar
weerszijden kan worden verkregen.
Slinger(s)
Afhankelijk van de grootte van het schip moeten een of twee slingers
worden opgehangen.
Bij de aanwezigheid van twee slingers moeten de
uitslagen van de ene slinger onafhankelijk van die van de andere slinger worden afgelezen.
De lengte van de slinger moet zodanig worden gekozen dat bij de gewenste
hellingshoek 1º en 2º de slingeruitslag ten minste 10 cm bedraagt.
Het
gewicht aan de slinger behoort in principe te zijn voorzien van vinnen, waardoor bij het
bewegen van het gewicht door een bak gevuld met water een zekere demping van de
slingerbeweging wordt verkregen.
Indien de slinger na het verplaatsen van
het hellingproefgewicht in belangrijke mate in beweging blijft kan dit veroorzaakt worden
doordat de slingerperiode van de slinger overeenkomt met die van het schip of door het
bewegen van het water in de bak. Remedies tegen deze verschijnselen zijn respectievelijk het
wijzigen van de slingerlengte of het gebruik van het slingergewicht met een andere vorm, het
aanbrengen van remribben in de waterbak of het gebruiken van een zeer korte bak, bijv. een
emmer die meegeschoven wordt dan wel het gebruik van een hoogvisceuze vloeistof,
bijvoorbeeld cardanolie.
Andere boekmeters
In plaats van de slinger kan voor het bepalen van de hellingshoek ook
gebruik worden gemaakt van een zelfschrijvend meetinstrument waarvan de betrouwbaarheid is
gebleken.
Een dergelijk instrument moet regelmatig worden geijkt. Een
bewijs van ijking moet zo nodig door de werf kunnen worden overgelegd.
Aantal slingeringen van het schip
Er moet een zodanig aantal verplaatsingen met het hellingproefgewicht
worden uitgevoerd, dat ten minste tweemaal de uiterste slagzijhoek naar SB-zijde en tweemaal
de uiterste slagzijhoek naar BBzijde kan worden genoteerd.
Bij het begin
van de hellingproef moet de middenstand van het schip worden opgenomen, zodat de
hellingshoeken naar SB- en naar BB-zijde met elkaar kunnen worden vergeleken en kan worden
nagegaan of het schip niet naar SB- of BB-zijde in haar bewegingen wordt belemmerd.
Bij het gebruik van een hellingproefgewicht kan de middenstand eventueel
worden bepaald op een moment dat het gewicht van het schip is verwijderd (bijv. in de kraan
hangt).
Trossen
Aan de trossen moet zoveel mogelijk slack worden gegeven zodat het schip
zo ver mogelijk uit de wal kan liggen. Zo nodig moeten op aanwijzing van de ambtenaar
tijdens de proef de trossen nog worden opgeslackt.
Controle tijdens de proef dan de hand van te tekenen diagram
Reeds tijdens de proef moet een diagram worden samengesteld waarin de
hellingshoek wordt uitgezet tegen het hellend moment.
Dit diagram kan
reeds tijdens de proef een indicatie geven van de orde van grootte van mogelijke verstorende
faktoren.
Indien aanzienlijke afwijkingen van het verwachte regelmatige
beeld geconstateerd worden moet de oorzaak worden opgespoord en moet de hellingproef worden
voortgezet ter verkrijging van een re gelmatig beeld op het diagram.
Slechts indien tijdens de proef steeds een constant gewicht over eenzelfde afstand wordt
verplaatst waarbij de slingeruitslagen naar SB en BB vrijwel gelijk blijken te zijn, kan het
samenstellen van het diagram achterwege blijven.
`s-Gravenhage, 23 mei 1977.
Beschrijving
13 Hellingproeven voor schepen zijnde geen vissersvaartuigen
Informatietype en toegang
- Informatietype
- Informatie voor uitvoering
- Documentsoort
- Technische richtlijn
- Toegangsrechten
- Extern
Identificatie, datum en versie
- Identificatie
- PUC_1318_14
- Versie
- 1
- Datum beschikbaarheid
- 13-10-2003
-
Geldigheid van
- 01-05-1979
-
tot en met
- 30-04-2000
- Wijzigingsdatum
- 24-11-2016
Versie informatie document
Publicatie op Netherlands Regulatory Framework (NeRF) – Maritime:
Huidige versie: 1
Datum beschikbaarheid huidige versie: 13-10-2003 (vanaf dit moment beschikbaar op Netherlands Regulatory Framework (NeRF) – Maritime)
Datum document: