Onderwerp: Bezoek-historie

Wet Pleziervaartuigen (oude versie van voor wetten.nl)
Geldigheid:01-01-1998 t/m 17-02-1999Versie:vergelijk
Vergelijk versie 2 met:
Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Ingangsdatum: 01-01-1997

Wetstechnische informatie

Ingangsdatum: 01-01-1997


Gedelegeerde regelgeving:
  • Regeling keuringsinstanties Wet pleziervaartuigen

Aanhef

Ingangsdatum: 01-01-1997

Wet van 29 november 1996, houdende regels met betrekking tot de veiligheid van pleziervaartuigen Wet pleziervaartuigen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op richtlijn nr. 94/25/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen (PbEG L 164), noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot de veiligheid van pleziervaartuigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1995/96, 24 689.
Handelingen II 1996/97, blz. 247.
Kamerstukken I 1996/97, 24 689 20, 20a.
Handelingen I 1996/97, zie vergadering d.d. 26 november 1996.

Hoofdstuk 01 Inleidende bepalingen

Ingangsdatum: 01-01-1997

Artikel 1

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. pleziervaartuig: een schip dat is bestemd voor sportbeoefening of vrijetijdsbesteding, met een romplengte van minimaal 2,5 meter en maximaal 24 meter;
b. richtlijn: richtlijn nr. 94/25/EG van het Europees Parlement en van de Raad van de Europese Unie van 16 juni 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten met betrekking tot pleziervaartuigen (PbEG L 164);
c. CE-markering van overeenstemming: de aanduiding op een pleziervaartuig ten teken dat het voldoet aan alle verplichtingen krachtens de regelingen ter uitvoering van de toepasselijke communautaire richtlijnen die in het aanbrengen ervan voorzien;
d. onderdelen van pleziervaartuigen: onderdelen van of voor pleziervaartuigen als bedoeld in bijlage II van de richtlijn;
e. overeenstemmingsbeoordeling: het onderzoek naar het voldoen van ontwerp en bouw van pleziervaartuigen aan de desbetreffende essentiële veiligheidseisen;
f. keuringsinstantie: een ingevolge artikel 8, eerste lid, aangewezen dienst, instelling, onderzoekingsbureau of onderneming, dan wel een door een andere lid-staat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instantie, die als zodanig is belast met het verrichten van een of meer van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde taken;
g. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een pleziervaartuig mede verstaan een als zodanig in de handel gebracht schip dat wordt gebruikt bij de instructie ten behoeve van de uitoefening van de pleziervaart.

3. De romplengte van een pleziervaartuig wordt gemeten volgens de desbetreffende aangewezen normen, bedoeld in artikel 4, eerste lid.

Artikel 2

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

Deze wet is niet van toepassing op:

a. schepen, gebouwd of bestemd voor het bedrijfsmatig vervoer van personen, buiten de bemanning;
b. wedstrijdboten;
c. kano's, kajaks, gondels en waterfietsen;
d. boten voor roei-instructie, die als zodanig door de fabrikant zijn aangemerkt;
e. zeilplanken;
f. motorzeilplanken, waterscooters en soortgelijke schepen;
g. historische schepen die vóór 1950 zijn gebouwd, alsmede individuele replica’s van zulke schepen, indien zij hoofdzakelijk met de oorspronkelijke materialen zijn gebouwd en als zodanig door de fabrikant zijn aangemerkt;
h. experimentele schepen, voor zover zij niet op de gemeenschappelijke markt worden gebracht;
i. voor persoonlijk gebruik gebouwde schepen, voor zover zij gedurende een periode van vijf jaar na de bouw niet op de gemeenschappelijke markt worden gebracht;
j. onderzeeboten;
k. luchtkussenvoertuigen; en
l. draagvleugelboten.

Hoofdstuk 02 Algemene verplichtingen

Ingangsdatum: 01-01-1997

Artikel 3

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. Pleziervaartuigen worden slechts in de handel gebracht of als zodanig in bedrijf gesteld, indien zij bij gebruik volgens hun bestemming geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van personen, goederen of het milieu wanneer zij op correcte wijze zijn gebouwd en worden onderhouden, en zij zijn voorzien van een CE-markering van overeenstemming, overeenkomstig bijlage IV van de richtlijn.

2. Pleziervaartuigen voldoen aan de in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële veiligheidseisen met betrekking tot ontwerp en bouw.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op pleziervaartuigen die nog niet zijn afgebouwd en op onderdelen van pleziervaartuigen.

Artikel 4

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. Pleziervaartuigen die overeenstemmen met de bij ministeriële regeling aangewezen normen, die overeenkomen met de geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 5 van de richtlijn, worden vermoed te voldoen aan artikel 3, tweede lid.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op pleziervaartuigen die nog niet zijn afgebouwd en op onderdelen van pleziervaartuigen.

Hoofdstuk 03 De procedure van overeenstemmingsbeoordeling

Ingangsdatum: 01-01-1997

Paragraaf 1 Verplichtingen van de fabrikant of diens gemachtigde

Ingangsdatum: 01-01-1997

Artikel 5

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. De fabrikant volgt een voor het desbetreffende, in artikel 3, eerste of derde lid, bedoelde produkt geldende procedure van overeenstemmingsbeoordeling.

2. Indien de fabrikant niet aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, heeft voldaan, rust deze verplichting op de gemachtigde van de fabrikant of op de persoon die het produkt in de handel brengt. Zodra de gemachtigde van de fabrikant of de persoon die het produkt in de handel brengt aan deze verplichting heeft voldaan, is de verplichting voor de ander opgeheven.

3. De procedure van overeenstemmingsbeoordeling wordt voor zover mogelijk gevolgd voordat het desbetreffende produkt in produktie wordt genomen. Deze procedure wordt in elk geval gevolgd voordat het desbetreffende produkt in de handel wordt gebracht.

4. De procedure van overeenstemmingsbeoordeling is voor de categorieën scheepsontwerpen A en B, bedoeld in bijlage I, onderdeel 1, van de richtlijn:
a. voor schepen met een romplengte van minder dan 12 meter: de interne fabricagecontrole met proeven, zoals opgenomen in bijlage VI van de richtlijn;
b. voor schepen met een romplengte van 12 meter of meer:
1°. het EG-typeonderzoek, zoals opgenomen in bijlage VII van de richtlijn, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type, zoals opgenomen in bijlage VIII van de richtlijn;
2°. het EG-typeonderzoek, zoals opgenomen in bijlage VII van de richtlijn, aangevuld met de procedure van produktkwaliteitsborging, zoals opgenomen in bijlage IX van de richtlijn;
3°. het EG-typeonderzoek, zoals opgenomen in bijlage VII van de richtlijn, aangevuld met de produktkeuring, zoals opgenomen in bijlage X van de richtlijn;
4°. de eenheidskeuring, zoals opgenomen in bijlage XI van de richtlijn; of
5°. de procedure van volledige kwaliteitsborging, zoals opgenomen in bijlage XII van de richtlijn.

5. De procedure van overeenstemmingsbeoordeling is voor de categorie scheepsontwerp C, bedoeld in bijlage I, onderdeel 1, van de richtlijn:
a. voor schepen met een romplengte van minder dan 12 meter:
1°. indien er overeenstemming is met de bij ministeriële regeling aangewezen normen, die overeenkomen met de geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 5 van de richtlijn, betreffende de onderdelen 3.2 en 3.3 van bijlage I van de richtlijn: de interne fabricagecontrole, zoals opgenomen in bijlage V van de richtlijn;
2°. indien er geen overeenstemming is met de bij ministeriële regeling aangewezen normen, die overeenkomen met de geharmoniseerde normen, bedoeld in artikel 5 van de richtlijn, betreffende de onderdelen 3.2 en 3.3 van bijlage I van de richtlijn: de interne fabricagecontrole met proeven, zoals opgenomen in bijlage VI van de richtlijn;
b. voor schepen met een romplengte van 12 meter of meer:
1°. het EG-typeonderzoek, zoals opgenomen in bijlage VII van de richtlijn, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type, zoals opgenomen in bijlage VIII van de richtlijn;
2°. het EG-typeonderzoek, zoals opgenomen in bijlage VII van de richtlijn, aangevuld met de procedure van produktkwaliteitsborging, zoals opgenomen in bijlage IX van de richtlijn;
3°. het EG-typeonderzoek, zoals opgenomen in bijlage VII van de richtlijn, aangevuld met de produktkeuring, zoals opgenomen in bijlage X van de richtlijn;
4°. de eenheidskeuring, zoals opgenomen in bijlage XI van de richtlijn; of
5°. de procedure van volledige kwaliteitsborging, zoals opgenomen in bijlage XII van de richtlijn.

6. De procedure van overeenstemmingsbeoordeling is voor de categorie scheepsontwerp D, bedoeld in bijlage I, onderdeel 1, van de richtlijn: de interne fabricagecontrole, zoals opgenomen in bijlage V van de richtlijn.

7. De procedure van overeenstemmingsbeoordeling is voor onderdelen van pleziervaartuigen:
a. het EG-typeonderzoek, zoals opgenomen in bijlage VII van de richtlijn, aangevuld met de procedure van overeenstemming met het type, zoals opgenomen in bijlage VIII van de richtlijn;
b. het EG-typeonderzoek, zoals opgenomen in bijlage VII van de richtlijn, aangevuld met de procedure van produktkwaliteitsborging, zoals opgenomen in bijlage IX van de richtlijn;
c. het EG-typeonderzoek, zoals opgenomen in bijlage VII van de richtlijn, aangevuld met de produktkeuring, zoals opgenomen in bijlage X van de richtlijn;
d. de eenheidskeuring, zoals opgenomen in bijlage XI van de richtlijn; of
e. de procedure van volledige kwaliteitsborging, zoals opgenomen in bijlage XII van de richtlijn.

Artikel 6

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. De fabrikant voegt de verklaring van overeenstemming, bedoeld in de procedures van overeenstemmingsbeoordeling, zoals opgenomen in de bijlagen V, VI, VIII, IX, X, XI of XII van de richtlijn, gesteld in de officiële taal of talen van de lid-staat waar het produkt in de handel wordt gebracht, bij de handleiding bij het produkt, bedoeld in bijlage I, onderdeel 2.5, van de richtlijn.

2. Indien de fabrikant niet aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, heeft voldaan, rust deze verplichting op de gemachtigde van de fabrikant of op de persoon die het produkt in de handel brengt. Zodra de gemachtigde van de fabrikant of de persoon die het produkt in de handel brengt aan deze verplichting heeft voldaan, is de verplichting voor de ander opgeheven.

Artikel 7

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. Onverminderd het derde lid brengt de fabrikant de CE-markering van overeenstemming aan, indien een pleziervaartuig wordt vermoed te voldoen aan artikel 3, tweede lid.

2. Indien de fabrikant niet aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, heeft voldaan, rust deze verplichting op de gemachtigde van de fabrikant of op de persoon die het produkt in de handel brengt. Zodra de gemachtigde van de fabrikant of de persoon die het produkt in de handel brengt aan deze verplichting heeft voldaan, is de verplichting voor de ander opgeheven.

3. De CE-markering van overeenstemming wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar aangebracht op het pleziervaartuig, overeenkomstig de bijlagen I, onderdeel 2.2, en IV van de richtlijn, en gaat, uitgezonderd de gevallen waarin uitsluitend de procedure zoals bedoeld in bijlage V van de richtlijn van toepassing is, vergezeld van het identificatienummer van de desbetreffende keuringsinstantie.

4. De CE-markering van overeenstemming geeft tevens aan, dat het pleziervaartuig voldoet aan alle andere regelingen ter uitvoering van communautaire richtlijnen. Indien echter in een of meer van deze andere regelingen ter uitvoering van communautaire richtlijnen gedurende een overgangsperiode de fabrikant de keuze heeft van de toe te passen regeling, geeft de CE-markering slechts aan dat aan de voorschriften van de door de fabrikant toegepaste regeling is voldaan. In dat geval worden de in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de toegepaste communautaire richtlijnen vermeld op de in die richtlijnen voorgeschreven bescheiden, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij het pleziervaartuig zijn gevoegd.

5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op pleziervaartuigen die nog niet zijn afgebouwd en op onderdelen van pleziervaartuigen, met dien verstande, dat de CE-markering van overeenstemming wordt aangebracht op de verpakking van een onderdeel, indien aanbrenging op het onderdeel zelf niet mogelijk is.

Artikel 7a

Artikel 7b

Paragraaf 2 De keuringsinstanties

Ingangsdatum: 01-01-1997

Artikel 08

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. Onze Minister wijst, met inachtneming van bijlage XIV van de richtlijn, de instanties aan die met betrekking tot de door hem te bepalen categorieën pleziervaartuigen, dan wel onderdelen van pleziervaartuigen, belast zijn met door hem aan te geven taken als het verrichten van keuringen, de afgifte van certificaten van EG-typeonderzoek, de afgifte van certificaten van overeenstemming of het verrichten van controles, dan wel andere taken in het kader van de procedures van overeenstemmingsbeoordeling, zoals opgenomen in de bijlagen VI, VII, en IX tot en met XII van de richtlijn. Aan een dergelijke aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden, die mede betrekking kunnen hebben op de door de keuringsinstanties in rekening te brengen tarieven.

2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven betreffende de criteria voor de beoordeling van instanties die in aanmerking wensen te komen voor een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, de wijze van beoordeling, het op deze instanties uit te oefenen toezicht en de door deze instanties verschuldigde vergoeding voor de kosten van de beoordeling en de uitoefening van het toezicht.

3. Een ingevolge het eerste lid aangewezen instantie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van de zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

4. Onze Minister trekt de aanwijzing in, indien hij van oordeel is dat de desbetreffende instantie niet meer voldoet aan de criteria van bijlage XIV van de richtlijn of de criteria voor de beoordeling van instanties, opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het tweede lid, dan wel indien de desbetreffende instantie de aan de aanwijzing verbonden voorschriften niet naleeft.

Artikel 09

Ingangsdatum: 01-01-1997

Onze Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de andere lid-staten van de Europese Unie en de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte in kennis van een aanwijzing of een intrekking ingevolge artikel 8 en vermeldt in geval van een aanwijzing de aan de desbetreffende instantie toegekende taken en het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen aan die instantie toegekende identificatienummer.

Artikel 10

Ingangsdatum: 01-01-1997

Een keuringsinstantie, aangewezen ingevolge artikel 8, eerste lid, is bevoegd om met inachtneming van bij ministeriële regeling gegeven voorschriften, beproevingen en controles door anderen te doen verrichten

Artikel 11

Ingangsdatum: 01-01-1997

1. Indien de keuringsinstantie die een EG-typeonderzoekverklaring heeft afgegeven, vermoedt dat het model niet meer voldoet aan de geldende essentiële veiligheidseisen van bijlage I van de richtlijn, stelt zij daarnaar een onderzoek in.

2. Een EG-typeonderzoekverklaring wordt door de keuringsinstantie ingetrokken, indien het in het eerste lid bedoelde onderzoek uitwijst dat het model niet meer aan de gewijzigde eisen voldoet.

Artikel 12

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. Op verzoek van de fabrikant bepaalt Onze Minister de door de fabrikant te hanteren fabriekscode, bedoeld in bijlage I, onderdeel 2.1, van de richtlijn.

2. Onze Minister kan een dienst, instelling of onderneming aanwijzen die bevoegd is tot de bepaling van de fabriekscode.

3. Aan een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen voorschriften worden verbonden.

Paragraaf 3 Bijzondere verplichtingen

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

Artikel 13

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. De fabrikant verleent een keuringsinstantie of de door deze ingevolge artikel 10 aangewezen persoon of personen alle medewerking voor zover dat noodzakelijk is ten behoeve van de uitvoering van de desbetreffende procedure van overeenstemmingsbeoordeling en de uitoefening van andere in deze wet bedoelde taken.

2. Een gelijke verplichting als bedoeld in het eerste lid rust op de gemachtigde van de fabrikant of op de persoon die het produkt in de handel brengt.

Artikel 14

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. De door de fabrikant ingevolge een toegepaste procedure van overeenstemmingsbeoordeling geleverde technische documentatie voldoet aan bijlage XIII van de richtlijn.

2. De fabrikant bewaart de in het eerste lid bedoelde technische documentatie en:
a. indien de procedure van overeenstemmingsbeoordeling, zoals opgenomen in bijlage V, VI, VIII of X van de richtlijn, is toegepast: een afschrift van de verklaring van overeenstemming;
b. indien het EG-typeonderzoek, zoals opgenomen in bijlage VII van de richtlijn, is toegepast: een afschrift van het certificaat van EG-typeonderzoek en van de eventuele aanvullingen daarop;
c. indien de procedure van kwaliteitsborging, zoals opgenomen in bijlage IX, of van volledige kwaliteitsborging, zoals opgenomen in bijlage XII van de richtlijn, is toegepast: de in bijlage IX, onderdeel 5, onderscheidenlijk bijlage XII, onderdeel 5, van de richtlijn bedoelde documenten en gegevens.

3. De bewaring vindt gedurende een periode van ten minste tien jaren plaats.

4. Indien de fabrikant niet aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste of tweede lid, voldoet, rusten deze verplichtingen op de gemachtigde van de fabrikant of op de persoon die het produkt in de handel brengt. Zodra de gemachtigde van de fabrikant of de persoon die het produkt in de handel brengt aan deze verplichting heeft voldaan, is de verplichting voor de ander opgeheven.

Paragraaf 3 Bijzondere bepalingen

Artikel 13
Artikel 14

Hoofdstuk 04 Bijzondere bepalingen inzake het vrije verkeer van pleziervaartuigen

Ingangsdatum: 01-01-1997

Artikel 15

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. In afwijking van artikel 3, derde lid, mag de fabrikant, zijn gemachtigde of, indien de fabrikant en zijn gemachtigde niet zijn gevestigd in een van de gebieden waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, gedeeltelijk afgebouwde pleziervaartuigen die niet zijn voorzien van de CE-markering van overeenstemming, in de handel brengen, indien zij zijn bestemd om door anderen te worden afgebouwd.

2. In een geval als bedoeld in het eerste lid dient een daartoe strekkende verklaring van de fabrikant, zijn gemachtigde of, indien de fabrikant en zijn gemachtigde niet zijn gevestigd in een van de gebieden waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is, de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, met de in bijlage III, onderdeel a, van de richtlijn genoemde gegevens voorhanden te zijn.

3. In afwijking van artikel 3, eerste en derde lid, mogen pleziervaartuigen, al dan niet afgebouwd, en onderdelen van pleziervaartuigen, die niet zijn voorzien van de CE-markering van overeenstemming, worden getoond op beurzen en tentoonstellingen en bij demonstraties, mits met een duidelijk zichtbaar teken is aangegeven dat deze produkten noch in de handel kunnen worden gebracht, noch in bedrijf kunnen worden gesteld, voordat zij met deze wet in overeenstemming zijn gebracht.

Artikel 16

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. Indien Onze Minister van oordeel is dat een van een CE-markering van overeenstemming voorzien pleziervaartuig in geval van een juiste constructie, montage, correct onderhoud en gebruik volgens hun bestemming, gevaar kan opleveren voor de veiligheid en de gezondheid van personen, goederen of het milieu, neemt hij alle dienstige voorlopige maatregelen om dat pleziervaartuig uit de handel te nemen. Zo nodig kan hij het in bedrijf stellen ervan verbieden of daaraan beperkingen opleggen.

2. Indien Onze Minister van oordeel is dat de CE-markering van overeenstemming ten onrechte is aangebracht, neemt hij de nodige maatregelen om dat pleziervaartuig uit de handel te nemen. Zo nodig kan hij het in bedrijf stellen ervan verbieden of daaraan beperkingen opleggen.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op pleziervaartuigen die nog niet zijn afgebouwd en op onderdelen van pleziervaartuigen.

4. De fabrikant, zijn gemachtigde of de persoon die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, verleent alle noodzakelijke medewerking aan de uitvoering van een maatregel als bedoeld in het eerste of tweede lid.

5. Onze Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen onmiddellijk onder opgave van redenen in kennis van een maatregel als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Hoofdstuk 05 Verbodsbepalingen

Ingangsdatum: 01-01-1997

Artikel 17

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. Het is verboden een pleziervaartuig, al dan niet afgebouwd, of een onderdeel van een pleziervaartuig als bedoeld in artikel 3, derde lid, in de handel te brengen of als zodanig in bedrijf te stellen, indien het niet voldoet aan de desbetreffende in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële eisen met betrekking tot ontwerp en bouw.

2. Het is verboden een pleziervaartuig, al dan niet afgebouwd, of een onderdeel van een pleziervaartuig als bedoeld in artikel 3, derde lid, in de handel te brengen of als zodanig in bedrijf te stellen, indien het pleziervaartuig of het onderdeel, dan wel de verpakking ervan, niet op deugdelijke wijze is voorzien van de vereiste CE-markering van overeenstemming.

3. Het is verboden een CE-markering van overeenstemming aan te brengen, indien niet een van toepassing zijnde procedure van overeenstemmingsbeoordeling is gevolgd of het desbetreffende pleziervaartuig, al dan niet afgebouwd, of onderdeel daarvan, bedoeld in artikel 3, derde lid, niet voldoet aan de desbetreffende in bijlage I van de richtlijn opgenomen essentiële eisen met betrekking tot ontwerp en bouw.

4. Het is verboden merktekens of opschriften aan te brengen die anderen kunnen misleiden omtrent de betekenis of de grafische vormgeving van de CE-markering van overeenstemming, of die de zichtbaarheid of de leesbaarheid van de CE-markering verminderen.

5. Het is verboden te handelen in strijd met deartikelen 6, 13, 14, 15, tweede en derde lid, en 16, vierde lid, en het verbod of de beperkingen, bedoeld in artikel 16, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, tweede volzin.

Hoofdstuk 06 Toezicht

Ingangsdatum: 01-01-1997

Artikel 18

Ingangsdatum: 01-01-1998
Geldig tot en met: 31-10-2004

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de scheepvaartinspectie.

Artikel 19

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 01-01-1998

1. De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, elke plaats te betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

2. Zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

3. Zij zijn bevoegd zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, voor zover dit voor het doel van het betreden redelijkerwijs nodig is.

Artikel 20

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 01-01-1998

De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie zijn bevoegd inlichtingen te vorderen, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 21

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 01-01-1998

1. De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie zijn bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

2. Zij zijn bevoegd van de gegevens en bescheiden kopiee¨n te maken.

3. Indien het maken van kopiee¨n niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

Artikel 22

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 01-01-1998

1. De ambtenaren van de Scheepvaartinspectie zijn bevoegd pleziervaartuigen, al dan niet afgebouwd, en onderdelen van pleziervaartuigen te onderzoeken en aan opneming te onderwerpen, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

2. Zij zijn bevoegd daartoe verpakkingen te openen.

3. Indien het onderzoek of de opneming niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de in het eerste lid genoemde zaken voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.

Artikel 23

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 01-01-1998

1. Een ieder is verplicht aan de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen vorderen ter uitoefening van hun bevoegdheden.

2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

Hoofdstuk 07 Overgangsbepalingen

Ingangsdatum: 01-01-1997

Artikel 24

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. Deartikelen 3, 5, 6, 7, eerste en tweede lid, 13, 15, 16, eerste lid, en 17, eerste, tweede en vijfde lid, zijn tot 16 juni 1998 niet van toepassing op het in de handel brengen en in bedrijf stellen van pleziervaartuigen.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op pleziervaartuigen die nog niet zijn afgebouwd en op onderdelen van pleziervaartuigen.

Artikel 24a

Hoofdstuk 08 Slotbepalingen

Ingangsdatum: 01-01-1997

Artikel 25

Ingangsdatum: 01-01-1997
Geldig tot en met: 31-12-2004

1. Een wijziging van artikel 5 van de richtlijn gaat voor de toepassing van artikel 4, eerste lid, en artikel 5, vijfde lid, gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

2. Een wijziging van een van de bijlagen van de richtlijn gaat voor de toepassing van de artikelen 1, 3, 5 tot en met 8, 11, 12, 14, 15 en 17 gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 26

Ingangsdatum: 01-01-1997

[Wijzigt de Wet op de economische delicten.]

Artikel 27

Ingangsdatum: 01-01-1997

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 28

Ingangsdatum: 01-01-1997

Deze wet wordt aangehaald als: Wet pleziervaartuigen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 29 november 1996

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven zeventiende december 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager
Naar boven