Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 175/1982 Veilige toegang tot tanks op tankschepen
Geldigheid:20-07-1982 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Overwegende:
dat de Algemene Vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) tijdens haar achtste zitting 20 november 1973 Resolutie A. 272 (VlIl) heeft aangenomen, waarin aanbevelingen worden gegeven betreffende de veilige toegang tot en het veilig werken in grote tanks;
dat de Algemene Vergadering van de IMO in haar negende zitting op 17 december 1975 Resolutie A. 330 (IX), inhoudende een amendement op Resolutie A. 272 (VIII), heeft aangenomen, waarbij werd aanbevolen dat laatstgenoemde resolutie voor wat betreft de afmetingen van toegangsopeningen ook van toepassing dient te zijn op grote waterballasttanks;
dat bedoelde tanks vaker dan voorheen zullen moeten worden betreden, enerzijds door de schaalvergroting bij het vervoervan olieproducten en chemicaliën, anderzijds door meer frequent onderzoek van de tanks:
dat het, met het oog op de veiligheid van personen die ladingtanks dan wel waterballasttanks van tankschepen moeten betreden, noodzakelijk is uitvoering te geven aan de eerder genoemde resoluties;
Gelet op:
het bepaalde in artikel 46, onder b, en artikel 53, derde en vierde lid, van het Schepenbesluit 1965;
Maakt bekend:

1. a. op een tankschip van 1600 ton of meer waarvan de kiel wordt gelegd of de bouw zich in een soortgelijk stadium bevindt op of na 1 januari 1983, dienen de toegangsmiddelen te voldoen aan het bepaalde in bijlage 1 van deze Bekendmaking;
b. op een tankschip van minder dan 1600 ton waarvan de kiel wordt gelegd of de bouw zich in een soortgelijk stadium bevindt op of na 1 januari 1983, dienen de toegangsmiddelen te voldoen aan het bepaalde in bijlage 2 bij deze Bekendmaking;
2. Voor de toepassing van het bepaalde in deze Bekendmaking en de bijlagen wordt onder de term tankschip mede begrepen een chemicaliëntanker.

Rijswijk, 20 juli 1982
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie voornoemd,
S. Keuning

Bijlage 1 Veilige toegang tot tanks op tankschepen van 1600 ton of meer

1 Inleiding
Veilig betreden van lading- en ballasttanks is alleen mogelijk indien de tanks tevoren voldoende zijn gereinigd en geventileerd.
Afzettingen van vaste bestanddelen van de lading op overlopen en trappen dienen te worden beperkt tot het minimum dat bij een goede bedrijfsvoering kan worden bereikt. Door middel van een goede ontwerp van de verbanddelen van de tank en de juiste plaatsing van tankwasmachines dient afzetting van vaste ladingbestanddelen op bordessen en op horizontale oppervlakken in het algemeen te worden voorkomen. Afzetting van vaste ladingbestanddelen op de bodem van de tank dient zoveel mogelijk te worden tegengegaan door met doelmatige middelen zorg te dragen voor het afvloeien van lading naar het zuigpunt.

2 Toegangsmiddelen tot tanks
2.1 Tanks en delen van tanks met een lengte van 35 m of meer dienen te zijn voorzien van ten minste twee toegangsluikhoofden met bijbehorende trappen, welke in de lengterichting zo ver mogelijk uiteen dienen te zijn geplaatst.
2.2 Tanks met een lengte van minder dan 35 m dienen toegankelijk te zijn door middel van ten minste één toegangsluikhoofd en bijbehorende trappen.
2.3 De afmetingen van elk toegangsluikhoofd moeten voldoende zijn om het een persoon die een persluchttoestel draagt, mogelijk te maken de trap op of af te gaan zonder enig obstakel te ontmoeten, alsmede om een vrije opening te verschaffen teneinde het ophijsen van een gewonde van de tankbodem mogelijk te maken. In geen geval mag de vrije opening minder dan 600 mm x 600 mm.
2.4 Indien de hoogte van het toegangsluikhoofd boven het dek meer bedraagt dan 750 mm dient een opstap te worden aangebracht.
2.5 Indien een tank is onderverdeeld door een of meer slagschotten moeten twee toegangsluikhoofden worden aangebracht. Deze luikhoofden moeten zo danig zijn geplaatst dat de bijbehorende trappen doelmatig toegang verlenen tot alle delen van de tank.

3 Toegangsmiddelen in tanks
3.1 Indien een of meer slagschotten in een tank zijn aangebracht dienen deze te zijn voorzien van openingen van niet minder dan 600 mm x 800 mm. Deze openingen dienen zodanig te zijn geplaatst dat toegang voor personen die een persluchttoestel of een slachtoffer op een brancard dragen, mogelijk is.
3.2 Personen dienen zich gemakkelijk over de volle lengte en breedte van de tankbodem te kunnen voortbewegen. Daartoe dient een looppad over de bovenzijde van de bodemconstructie van elke tank te zijn aangebracht.
In plaats van dit looppad mag worden volstaan met mangaten, van ten minste 600 x 800 mm, aangebracht in de vrangen op een hoogte van niet meer dan 600 mm boven het vlak. Looppaden in tanks dienen een minimum breedte van 600 mm te hebben. Het dient mogelijk te zijn een bewusteloze over deze looppaden te dragen. Hoog gelegen looppaden dienen over de volle lengte van leuningen te zijn voorzien. Indien slechts aan een zijde een leuning is aangebracht moet de andere zijde zijn voorzien van een voerrail. Horizontaal gelegen constructiedelen en bordessen, welke een gedeelte vormen van de toegangswegen in de tanks dienen zo mogelijk van een antislip profiel te zijn voorzien en te zijn uitgerust met een leuning.
3.3 Hoog gelegen looppaden dienen vanaf de tankbodem bereikbaar te zijn via gemakkelijk bereikbare looppaden, ladders of klimtreden. Klimtreden dienen zijdelingse steun te verlenen aan de voeten. Sporten van ladders, welke aangebracht zijn tegen een verticaal vlak, dienen op ten minste 150 mm, gemeten van hart sport tot het verticale vlak, te zijn geplaatst.
3.4 Ten behoeve van gemakkelijke doorgang van mangaten moeten de nodige treden en handgrepen worden aangebracht. Zonodig dient een bordes de worden aangebracht.
3.5 Indien de hoogte van de verbanddelen op het vlak niet meer bedraagt dan 1,50 m mogen de looppaden, vereist onder 3.2, worden vervangen door andere toegangsmiddelen. Hierbij dienen de aard van de verbanddelen en de eis van gemakkelijke toegang voor personen die een persluchttoestel of een brancard met een slachtoffer dragen, in aanmerking te worden genomen.
3.6 Leuningen moeten ten minste 900 mm hoog zijn en voorzien van een bovenroede en tussenroede. Deze leuningen moeten stevig zijn geconstrueerd.

4 Constructie van trappen
4.1 In het algemeen mogen trappen niet steiler staan dan onder een hoek van 70 graden. De ware lengte van een trap mag niet meer bedragen dan 9 m. Bordessen dienen te zijn aangebracht, van voldoende afmetingen om er op uit te rusten.
4.2 Indien schuin opstellen van de trap niet mogelijk is, bijvoorbeeld onder een luikhoofd, mag de trap ten dele worden vervangen door een verticaal geplaatste ladder, welke niet langer is dan 3 m. Waar de verticale ladder overgaat naar een trap moet een bordes zijn aangebracht.
4.3 Trappen en leuningen moeten van staal zijn gebouwd. De sterkte en stijfheid moeten voldoende zijn. De trappen en leuningen dienen aan de verbanddelen van de tank te zijn bevestigd door middel van steunen. De ondersteuning dient zodanig te zijn bemeten dat trillingen tot een bereikbaar minimum worden teruggebracht.
4.4 Bij de constructie van trappen en bordessen dient rekening te worden gehouden met afname van de afmetingen van de verbanddelen door aantasting door de lading.
4.5 De breedte tussen de bomen van trappen dient ten minste 400 mm te bedragen.
4.6 De treden dienen onderling op gelijke afstand re staan, welke verticaal gemeten niet meer dan 300 mm mag bedragen. De treden moeten worden gevormd door twee vierkante stalen staven van niet minder dan 22 mm x 22 mm in doorsnede. De trede dient horizontaal te liggen met een scherpe kant van elke staf omhoog. De staven dienen door de bomen te worden gestoken en aan beide zijden rondom te worden afgelast. Een gelijkwaardige constructie van de treden is toegelaten.
4.7 Alle trappen dienen aan beide zijden te zijn voorzien van stevige leuningen, welke op een gemakkelijk te vatten hoogte boven de treden moeten zijn geplaatst.

5 Middelen tot redding en afvoer van slachtoffers Ten behoeve van het snel afvoeren van gewonden uit een tank dient doelmatig hijsgerei aanwezig te zijn, bijvoorbeeld een verplaatsbare lichtgewicht davit, welke met de hand kan worden bediend en boven een toegangsluikhoofd van een tank kan worden opgesteld.

Bijlage 2 Veilige toegang tot tanks op tankschepen van minder dan 1600 ton

1 Inleiding De inleiding van bijlage 1 is van toepassing.

2 Toegangsmiddelen tot tanks
2.1 Elke lading- of ballasttank dient te zijn voorzien van een toegangsluikhoofd met bijbehorende ladders of trappen.
2.2 Van bijlage 1 is 2.3 van toepassing.

3 Toegangsmiddelen in tanks
3.1 Van bijlage 1 is 3.1 van toepassing.
3.2 Van bijlage 1 is 3.4 van toepassing.
3.3 Waar de hoogte van de vrangen boven het vlak meer dan 750 mm bedraagt moeten klimtreden, trappen, leuningen en dergelijke worden aangebracht om het personen voorzien van een persluchttoestel mogelijk te maken zich door de tank te bewegen. Klimtreden dienen op niet meer dan 300 mm onderlinge afstand, verticaal gemeten te staan en de voeten zijdelings steun te verlenen.

4 Constructie van trappen en ladders
4.1 Indien trappen worden aangebracht is 4 van bijlage 1 overeenkomstig van toepassing.
4.2 Voor verticaal of nagenoeg verticaal staande ladders zijn 4.3 en 4.4 van bijlage 1 overeenkomstig van toepassing.
4.3 De breedte tussen de bomen van ladders dient ten minste 300 mm te bedragen.
4.4 De sporten dienen op onderling gelijke afstand te staan, welke verticaal gemeten niet meer dan 300 mm mag bedragen. De sporten moeten bestaan uit een vierkante stalen staf, welke met een scherpe kant omhoog dient te worden geplaatst. De sporten dienen door de bomen te worden gestoken en rondom afgelast. Een gelijkwaardige constructie kan worden toegelaten. Indien ladders tegen een verticale wand zijn geplaatst dient de afstand van het hart van de sporten tot die wand ten minste 150 mm te bedragen.
Naar boven