Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 158/1981 Vast aangebrachte sproei-installatie voor water onder druk in ruimten van bijzondere aard.
Geldigheid:09-02-1981 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Overwegende:
dat de Algemene vergadering van de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie (IMCO) te Londen tijdens haar vijfde zitting op 28 oktober 1967 Resolutie A.123 (V) heeft aangenomen, waarin nadere specificaties worden gegeven ten aanzien van vast aangebrachte sproei-installaties voor water onder druk in ruimten van bijzondere aard;
Gelet op:
het bepaalde in het derde lid, onder a. van artikel 30 van bijlage IV van het Schepenbesluit 1965 *)
Maakt bekend:

Een vast aangebrachte sproei-installatie voor water onder druk in ruimten als bedoeld in artikel 3, onder n, van bijlage lV van het Schepenbesluit 1965, dient met ingang van 16 maart 1981 aan de volgende voorwaarden te voldoen.
a. De sproeiers moeten van een goedgekeurd open type zijn. Zij moeten zodanig zijn aangebracht dat een doelmatige verdeling van het water in de te beschermen ruimte wordt zekergesteld. Daartoe moet de installatie zodanig zijn dat de aan te voeren hoeveelheid water niet minder bedraagt dan 3.5 liter per vierkante meter per minuut voor ruimten met een dekhoogte van niet meer dan 2.5 meter en niet minder dan 5 liter per vierkante meter per minuut voor ruimten met een dekhoogte van 2.5 meter of meer.
b. De waterdruk moet voldoende zijn om een gelijkmatige verdeling van het water te verzekeren.
c. Het systeem moet zich in het algemeen over de gehele breedte van het autorijdek uitstrekken en mag zijn onderverdeeld in secties waarvan de lengte ten minste 20 meter dient te bedragen. Op schepen waarvan het autorijdek is onderverdeeld door langsscheepse schotten van klasse `A’ die de begrenzingswanden vormen van trappenhuizen en dergelijke, mag de breedte van de secties overeenkomstig worden verminderd.
d. De verdeelafsluiters van de installatie moeten zijn gelegen op een gemakkelijk bereikbare plaats, gelegen in de nabijheid van doch buiten de te beschermen ruimte en die niet gemakkelijk onbereikbaar wordt in geval van een brand in die ruimte. De ruimte waar de verdeelafsluiters zijn ondergebracht, moet een directe toegang hebben vanafhet autorijdek, alsmede een toegang van buiten het autorijdek om. De ruimte waarin de verdeelafsluiters zijn ondergebracht, moet voldoende kunnen worden geventileerd.
e. De watertoevoer voor de installatie moet worden verzorgd door één of meer pompen, andere dan de voorgeschreven brandbluspompen. Daarnaast moet de installatie met de hoofdbrandblusleiding zijn verbonden door middel van een afsluiter met een losse klep die is voorzien van een borginrichting. Deze afsluiter dient het terugvloeien van water uit de installatie in de hoofdbrandblusleiding te beletten.
f. De hoofdpomp of de pompen gezamenlijk, moeten in staat zijn te allen tijde voldoende water bij de vereiste druk aan te voeren naar alle sproeiers op het autorijdek of naar ten minste twee secties als bedoeld onder c.
g. De hoofdpomp of pompen moeten in werking kunnen worden gesteld door middel van afstandsbediening vanaf de plaats waar de verdeelafsluiters zijn gelegen.

`s-Gravenhage, 9 februari 1981
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie voornoemd,
S. Keuning


*) Laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 december 1980 (Stb. 774).
Naar boven