Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Overwegende:
dat de Algemene Vergadering van de Intergouvernementele Maritieme
Consultatieve Organisatie in haar 8e zitting op 20 november 1973 de Resolutie A 282
(VIII) heeft aangenomen, houdende aanbevelingen met betrekking tot het plaatsen en
het gebruik van manoeuvreerlichten, alsmede met betrekking tot het verzamelen van
operationele ervaring met dergelijke manoeuvreerlichten;
dat deze
manoeuvreerlichten de kenbaarheid van voorgeschreven geluidsseinen kunnen verbeteren
en daardoor kunnen bijdragen tot het verhogen van de veiligheid op zee:
Beveelt aan:
1. dat schepen worden uitgerust met manoeuvreerlichten waarmee
aanvullende lichtseinen kunnen worden gegeven in overeenstemming met het bepaalde in
lid (b) en lid (d) van Voorschrift 34 van de Internationale Bepalingen ter
Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972, alsmede met het bepaalde in punt 12 van
Aanhangsel I van genoemde Bepalingen, welke voorschriften als volgt luiden:
Voorschrift 34, lid (b): Een schip mag de onder (a)*) van dit voorschrift voorgeschreven
fluitseinen aanvullen met lichtseinen, die afhankelijk van de omstandigheden kunnen
worden herhaald, terwijl de handeling wordt uitgevoerd:
(i) deze
lichtseinen hebben de volgende betekenis:
- één schittering om aan
te geven: `Ik verander mijn koers naar stuurboord’:
- twee
schitteringen om aan te geven: `Ik verander mijn koers naar bakboord’;
- drie schitteringen om aan te geven: `Ik sla achteruit’:
(ii) de duur van elke schittering dient ongeveer één seconden te
zijn, de tussenpoos tussen de schitteringen ongeveer één seconden en de tussenpoos
tussen de achtereenvolgende seinen niet minder dan tien seconden;
(iii) het voor dit sein gebruikte licht dient een rondom zichtbaar wit licht te
zijn, zichtbaar op een afstand van ten minste 5 zeemijlen en dient te voldoen aan
het bepaalde in Aanhangsel I bij deze voorschriften.
Voorschtift 34, lid (d): Wanneer schepen die in zicht van elkaar zijn elkaar naderen en om
welke redenen dan ook één van de schepen de voornemens of handelingen van het andere
niet begrijpt, of er aan twijfelt dat het andere schip voldoende handelingen
verricht om een aanvaring te vermijden, dient het in twijfel verkerende schip zijn
twijfel onmiddellijk kenbaar te maken door ten minste vijf korte stoten op de fluit
in snelle opeenvolging. Dit sein mag worden aangevuld met een lichtsein van ten
minste vijf korte schitteringen in snelle opeenvolging.
Aanhangsel I - punt 12:
Manoeuvreerlicht Ongeacht het bepaalde onder punt 2 (f)*) van dit Aanhangsel dient
het manoeuvreerlicht beschreven in Voorschrift 34 (b) in hetzelfde verticale vlak te
zijn geplaatst als het toplicht of de toplichten, en waar uitvoerbaar, ten minste 2
meter hoger dan het voortoplicht, met dien verstande dat het ten minste 2 meter
hoger of lager dan het achtertoplicht dient te worden gevoerd. Op een schip waar
slechts één toplicht wordt gevoerd, dient het manoeuvreerlicht te worden gevoerd
daar waar dit het best kan worden gezien en ten minste 2 meter hoger dan het
toplicht.
2. dat gezagvoerders van
schepen ervaringen met betrekking tot de toepassing in de praktijk van bovenbedoelde
aanvullende lichtseinen rapporteren bij het Hoofd van de Scheepvaartinspectie;
Maakt bekend:
dat met een
manoeuvreerlicht, uitgevoerd in overeenstemming met het in de bijlage bij deze
Bekendmaking gegeven voorbeeld, de aanvullende lichtseinen volgens bovengenoemde
Voorschriften kunnen worden gegeven.
`s-Gravenhage, 25 oktober 1976
Het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie voornoemd, I.F. van Doorn
*
Voorschrift 34 (a) en punt 2 (f) van Aanhangsel I, waarnaar de tekst wordt
verwezen, luiden als volgt:
Voorshrift 34, lid (a): Wanneer
schepen in zicht van elkaar zijn, dient een werktuiglijk voortbewogen schip dat
varende is, indien het handelt zoals in deze voorschriften is toegestaan of
voorgeschreven, deze handeling kenbaar te maken door de volgende seinen met zijn
fluit:
- één korte stoot om aan te geven: 'Ik verander mijn
koers naar stuurboord';
- twee korte stoten om aan te geven:
'Ik verander mijn koers naar bakboord';
- drie korte stoten om
aan te geven: 'Ik sla achteruit'.
Aanhangsel I - punt 2 (f)
Onder alle omstandigheden dient het toplicht of dienen de
toplichten boven en vrij van alle andere lichten en afschermende scheepsdelen te
zijn geplaatst.
BIJLAGEBijlage behorende bij de Bekendmaking aan de Scheepvaart nr.
122/1976.
Voorbeeld van een
manouvreerlicht 1. Het manoeuvreerlicht bestaat uit een lantaarn en een
signaalinstallatie.
2. De lantaarn is gemerkt en is voorzien van
een geldig certificaat, afgegeven door een door het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie erkende deskundige.
3. De lantaarn is
geplaatst in overeenstemming met Aanhangsel I punt 12 van de Internationale
Bepalingen ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee (1972).
4. De
signaalinstallatie, die zich op de brug in de nabijheid van de bedieningsinstallatie
van de fluit bevindt, is ingedeeld volgens het blokdiagram uit Appendix 1 van deze
bijlage.
5. Het bedieningspaneel van de signaalinstallatie is
voorzien van een blindschema (zie Appendix 1). Het paneel is voorzien van een
schakelbare verlichting met regelbare lichtsterkte.
6. Met de
drukknoppen kunnen door middel van een tijdschakelmechanisme verschillende vaste
reeksen van impulsen worden gestart die een verloop hebben volgens de tijdschaal in
Appendix 2 van deze bijlage.
7. Iedere drukknop is gerelateerd aan
één bepaalde reeks impulsen.
8. Op of bij de drukknoppen is
duidelijk de betekenis aangegeven van het lichtsein dat met de reeks impulsen wordt
opgewerkt.
9. Door het controlelampje worden de lichtseinen van de
lantaarn op het bedieningspaneel optisch weergegeven.
10. De
schakeling is zodanig uitgevoerd. dat een controlelampje het niet op de juiste wijze
werken van signaalinstallatie of manoeuvreerlicht aangeeft.
11.
Defecten aan het controlelampje zijn niet van invloed op de werking van het
manoeuvreerlicht.
12. De mogelijkheid is aanwezig om een
vergissing onmiddellijk te herstellen.
