Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Overwegende:
dat het nodig is nadere voorschriften vast te stellen voor
luikhoofden en sluitmiddelen daarvan aan boord van schepen met een lengte van minder
dan 100 meter:
Gelet op:
het bepaalde in de
artikelen 14, eerste lid, en 15, dertiende lid, van bijlage 1van het Schepenbesluit
1965 en op het bepaalde in artikel 174 van genoemd besluit;
Maakt bekend:
dat luikhoofden
voorzien van luiken en luikschilden. alsmede de sluitmiddelen daarvan, aan boord van
schepen met een lengte - als omschreven in het eerste lid van artikel 2 van bijlage
1 van het Schepenbesluit 1965 - van minder dan 100 meter, aan de volgende
voorschriften moeten voldoen.
HOOFDSTUK I Blootgestelde luikhoofden op het vrijboorddek en op een verhoogd
halfdekArt. 1Blootgesteld luikhoofden op het vrijboorddek en op een verhoogd
halfdek en de sluitmiddelen daarvan aan boord van schepen waarvan de kiel is gelegd
op of na 21 juli 1968, moeten aan de volgende eisen voldoen:
a. de luikhoofden mogen zijn voorzien van een ronde luikenkap met
langsscheeps liggende luiken: de pijl van de ronding op de hartlijn van het
luikhoofd moet ten minste 1/60 van de breedte van de luikopening bedragen;
b. elke sectie luiken met een lengte van 1,20 meter of
minder moet door ten minste één sluitstrip of sjorring worden neergedrukt: voor een
sectie van deze lengte die bijzonder is blootgesteld, kunnen twee sluitstrippen of
-sjorringen worden voorgeschreven:
c. indien een sectie
luiken langer is dan 1,20 meter, moeten ten minste twee sluitstrippen of -sjorringen
deze neerdrukken:
d. indien meer dan één sluitstrip of
-sjorring op een sectie luiken moet worden toegepast, mag de afstand tussen de
hartlijn van een sluitmiddel en het einde der sectie niet minder dan 37,5 centimeter
en niet meer dan 60 centimeter bedragen: de afstand van twee opeenvolgende
sluitmiddelen op eenzelfde sectie luiken, hart op hart, mag niet groter zijn dan
1,20 meter.
De onder b, c en d genoemde sluitmiddelen moeten
voldoen aan het bepaalde in de artikelen 5 en 6.
Art. 21. Aan boord van schepen waarvan de kiel is gelegd vóór 21
juli 1968, mogen voor de luikhoofden als bedoeld in artikel 1, sluitstrippen en
-sjorringen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 5 en 6, als sluitmiddelen
worden toegepast indien de pijl bij een ronde of de tilling bij een dakvormige
uitvoering van de luikenkap ten minste 1/60 van de breedte van de luikopening
bedraagt.
Sluitstrippen die voldoen aan het bepaalde in artikel 5,
moeten worden toegepast wanneer de pijl of de rilling minder dan 1/66 van de breedte
van de luikopening bedraagt.
2. Voor schepen als bedoeld in
het eerste lid van dit artikel, met een lengte van minder dan 75 meter, kan voor de
in artikel 1 onder
b tot en met
d genoemde afstanden van 1,20 meter en
60 centimeter, onderscheidenlijk worden gelezen 1,35 meter en 67,5 centimeter.
3. Voor schepen als bedoeld in het eerste lid van dit
artikel, met een lengte van 75 meer en meer, doch minder dan 100 meter, kan voor de
in artikel 1 onder
b tot en met
d genoemde afstanden van 1,20 meter en
60 centimeter, onderscheidenlijk worden gelezen 1,50 meter en 75 centimeter.
HOOFDSTUK II Blootgestelde luikhoofden op het dek van een bovenbouw, geen
verhoogd halfdek zijndeArt. 3Blootgestelde luikhoofden op het dekvan een bovenbouw, geen
verhoogd halfdek zijnde, en de sluitmiddelen daarvan aan boord van schepen waarvan
de kiel is gelegd op of na 21 juli 1968, moeten aan de volgende eisen voldoen:
a. de luikhoofden moeten zijn voorzien van een ronde
luikenkap met langsscheeps liggende luiken, de pijl van de ronding op de hartlijn
van het luikhoofd moet ten minste 1/80 van de breedte van de luikopening bedragen;
b. elke sectie luiken met een lengte van 1,50 meter of
minder moet door ten minste één sluitstrip of -sjorring worden neergedrukt; voor een
sectie van deze lengte die bijzonder is blootgesteld, kunnen twee sluitstrippen
of-sjorringen worden voorgeschreven;
c. indien een sectie
luiken langer is dan 1,50 meter, moeten ten minste twee sluitstrippen of-sjorringen
deze neerdrukken;
d. indien meer dan één sluitstrip
of-sjorring op een sectie luiken moet worden toegepast, mag de afstand tussen de
hartlijn van een sluitmiddel en het einde der sectie niet minder dan 37,5 centimeter
en niet meer dan 75 centimeter bedragen; de afstand van twee opeenvolgende
sluitmiddelen op eenzelfde sectie luiken, hart op hart, mag niet groter zijn dan
1,50 meter.
De onder b, c en d genoemde sluitmiddelen moeten
voldoen aan het bepaalde in de artikelen 5 en 6.
Art. 41. Aan boord van schepen waarvan de kiel is gelegd vóór 21
juli 1968, moeten voor de luikhoofden als bedoeld in artikel 3, bij voorkeur
sluitstrippen of -sjorringen die voldoen aan het bepaalde in de artikelen 5 en 6,
als sluitmiddelen worden toegepast. Bestaande sluitbalken mogen echter worden
gehandhaafd indien zij voldoen aan het bepaalde in artikel 7.
2. Voor schepen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel en
waarvoor een vrijboord is vastgesteld volgens de bepalingen van het
Uitwateringsverdrag, 1930, kan voor de in artikel 3 onder
b tot en met
d genoemde afstanden van 1,50 meter en 75 centimeter, onderscheidenlijk
worden gelezen 1,60 meter en 80 centimeter.
HOOFDSTUK III Constructie van sluitmiddelenArt. 5Sluitstrippen moeten van staal van de afmetingen van ten minste 85
x 10 millimeter zijn vervaardigd en uit twee gelijke delen bestaan, op het midden
van het luikhoofd verbonden en aangetrokken door een spanschroef met nominale
aanduiding 1,6 volgens norm NEN 3305. Deze spanschroef moet aan beide einden van een
oog zijn voorzien, welke ogen zijn gehaakt in op de stripeinden gelaste haken (zie
fig. 1 van de bij deze bekendmaking gevoegde bijlage). Aan de van elkaar afgekeerde
einden moeten de beide stripdelen zijn voorzien van een stalen schalm die is gehaakt
in één der op de schalkbanken aangebrachte haken (zie fig. 2).
Art. 6Sjordraden van staaldraadsjorringen moeten zijn vervaardigd van
soepel staaldraad met een breuksterkte van ten minste 15 ton en een diameter van ten
minste 18 millimeter. De sjordraden moeten over de gehele breedte van het luikhoofd
zijn bekleed tot op korte afstand van de zijcoamings. Deze bekleding moet worden
gevormd door een zeewaterbestendige, veerkrachtige slang met een uitwendige diameter
van ongeveer 32 millimeter. De eindbevestiging van de sjorring moet zodanig zijn,
dat de sjordraad strak over de sectie luiken wordt gespannen (bijv. door een
uitvoering als aangegeven in fig. 3).
Art.
7De in het eerste lid van artikel 4 bedoelde sluitbalken moeten als
volgt zijn geconstrueerd:
a. de sluitbalk moet uit één
geheel bestaan en aan weerszijden van het luikhoofd door middel van een 1" verticale
hamerbout met een knevelmoer naar beneden worden getrokken:
b. de onder
a genoemde hamerbout mag niet uit de sluitbalk
kunnen schieten;
c. de sluitbalk moet van U-staal van het
normaal profiel nr. 10 zijn, gevuld met hout dat ongeveer 15 millimeter naar buiten
uittreedt en waarbij de houtvulling op de presennings rust (zie fig. 4).
Art. 8Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan toestemming verlenen
voor het bezigen van sluitmiddelen van andere doeltreffende constructie dan
omschreven in de artikelen 5 en 6, waartoe hem de betreffende tekeningen in viervoud
ter keuring moeten worden aangeboden.
`s-Gravenhage, 21 juli 1968
Het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie voornoemd, J. Metz
Inspecteur-Generaal voor de
Scheepvaart. 
