Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Beveelt aan:
Om aan boord van
een schip, niet zijnde een klein vaartuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van
het Schepenbesluit 1965, de volgende richtlijnen in acht te nemen:
1. Gangboorden en gangen, gelegen op een zo gering mogelijke afstand
onder het blootgestelde dek, die ten behoeve van de behandeling van het schip en
haar lading worden gebruikt voor het verkeer tussen achterschip en voorschip, hebben
een vrije doorloopruimte met een hoogte van ten minste 1,90 m en een breedte van ten
minste 0,60 m.
2. De vrije doorloopruimte kan ter plaatse
van een beperkt aantal plaatselijke, vaste obstakels, zoals kraanfundaties, worden
verminderd tot een hoogte van ten minste 1,40 m en een breedte van ten minste 0,50
m, waarbij de hoeken evenwel zijn afgerond met een afrondingsstraal van maximaal 200
mm. De onderzijde van de vrije doorloopruimte bij dergelijke vaste obstakels is niet
hoger dan 0,60 m en de bovenzijde niet lager dan 1,90 m boven het dek gelegen.
3. Er bevinden zich geen obstakels, zoals pijpleidingen en
kabelbanen, in de vrije doorloopruimte.
Deze
bekendmaking zal met de toelichting in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant en
de Landscourant van Aruba worden geplaatst.
Rotterdam, 22 december 1998.
Het hoofd van de
Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.
Toelichting
De vrije doorloopruimte in gangboorden en onderdeks gelegen gangen
werd aanvankelijk geregeld in Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 317/1997. Die
bekendmaking is evenwel ingetrokken bij Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 302/1993
als een uitvloeisel van het Maritiem Keerpunt, waarbij is besloten dat
verplichtingen die zwaarder zijn dan in internationaal verband vastgesteld, komen te
vervallen. De materie van deze bekendmaking is echter van zo’n groot belang voor de
arbeidsomstandigheden van de bemanning aan boord dat in overleg met de KVNR besloten
is de voorschriften uit die bekendmaking nog wel aan te bevelen.
Ten behoeve van de behandeling van het schip en haar lading moet een veilig
verkeer van achterschip naar voorschip, en omgekeerd, mogelijk zijn ter bescherming
van de bemanning. Uit een brief van 1985 gericht aan de reders- en
scheepsbouworganisaties, blijkt dat het voor schepen met dekladingen containers
reeds toen noodzakelijk was nadere aanwijzingen te geven met betrekking tot een
vrije doorloopruimte. De praktijk gaf aanleiding ook in andere gevallen dezelfde
aanwijzingen voor een een vrije doorloopruimte bekend te maken. Er bestaat namelijk
een tendens de luikhoofden zo breed mogelijk te maken waardoor tussen de
verschansing en het luikhoofd soms een zeer geringe doorloopruimte voor de bemanning
resteert. Een vrije doorloopruimte van 1,90 x 0,60 m wordt als minimum noodzakelijk
geacht. De breedte van 0,60 m geldt voor de gehele hoogte van 1.90 m.
Slechts in zeer beperkte mate kan plaatselijk
met een geringere vrije doorloopruimte genoegen worden genomen om bijvoorbeeld
tegemoet te komen aan de wens een kraan in de zijde van het schip te kunnen
plaatsen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat ter plaatse van elk spant de
vrije doorloop zou kunnen worden teruggebracht.
In het geval van
een in de zijde geplaatste kraan blijkt de vrije doorloopruimte in de praktijk te
bestaan uit gaten die in de constructie-elementen van de kraanfundatie zijn
aangebracht. Dergelijke gaten worden uit constructief oogpunt zo klein mogelijk
gehouden en kennen vaak een elliptische of ovale vorm. Om aan de zorgen van de
constructeur tegemoet te komen kan de vrije doorloopruimte in zo’n geval worden
teruggebracht tot 1,40 x 0,50 m. Als verdere tegemoetkoming aan de constructeur
kunnen de hoeken van de gaten worden afgerond, waarbij de afrondingsstraal echter
niet meer dan 200 mm mag bedragen. De vrije doorloopruimte bestaat derhalve uit een
staande rechthoek van ten minste 1,40 x 0,50 m met eventueel afgeronde hoeken.
Indien de gaten elliptisch van vorm zijn moet de geschetste vrije doorloopruimte
geheel binnen de ellips zijn gelegen. Om de constructie-elementen van de
kraanfundatie via de gaten toch voldoende veilig en snel te kunnen passeren moeten
de gaten noch te hoog (maximaal 600 mm boven dek) noch te laag (minimaal 1900 mm
boven dek) zijn aangebracht.
Voor kleine
vaartuigen wordt een aanbeveling niet nodig geacht, gezien de beperkte mate van het
noodzakelijk verkeer via de gangboorden en het beperkte vaargebied.
Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.
Beschrijving
BadS 322/1998 Vrije doorloopruimte in gangboorden en onderdeks gelegen gangen
Informatietype en toegang
- Informatietype
- Informatie voor uitvoering
- Documentsoort
- Bekendmaking aan de sector
- Toegangsrechten
- Extern
Identificatie, datum en versie
- Identificatie
- PUC_1072_14
- Versie
- 1
- Datum beschikbaarheid
- 10-02-2005
-
Geldigheid van
- 22-12-1998
-
tot en met
- 31-12-2004
- Wijzigingsdatum
- 24-11-2016
Versie informatie document
Publicatie op Netherlands Regulatory Framework (NeRF) – Maritime:
Huidige versie: 1
Datum beschikbaarheid huidige versie: 10-02-2005 (vanaf dit moment beschikbaar op Netherlands Regulatory Framework (NeRF) – Maritime)
Datum document: