Geachte,
Op 27 oktober 2022 heeft u een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) aangevraagd voor het baggeren van de vaargeul Paapsand Süd alsmede voor het verspreiden van de hierbij vrijgekomen baggerspecie. De baggerwerkzaamheden vinden plaats nabij het Eems-Dollard estuarium, dat onderdeel uitmaakt van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
Procedure
Per e-mail van 10 november 2022 heb ik de ontvangst van uw aanvraag bevestigd.
Middels het besluit met kenmerk DGAN-NB / 17207448 d.d. 21 december 2017
is toestemming verleend voor het baggeren van de vaargeul Paapsand Süd en het verspreiden van de baggerspecie. De vergunning is verleend van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022. Bij brief van 20 oktober 2022 verzocht u mij om vier maanden verlenging van de toestemming op grond van de Wnb voor het later plaatsvinden van een klein deel van de reeds toegestane werkzaamheden, zijnde de hoeveelheid bagger die in 2022 niet is verspreid maar wel is vergund onder het besluit met kenmerk DGAN-NB / 17207448. Per brief van 25 oktober 2022 met kenmerk DGNV / 22524550 heb ik de Wnb-vergunning verlengd tot 1 mei 2023.
Per brief van 1 februari 2023 heb ik u verzocht de aanvraag aan te vullen en heb ik de behandeling van uw aanvraag tot 15 maart 2023 opgeschort. Na het verlopen van het verlengingsbesluit per 1 mei 2023 is er sindsdien geen geldige Wnb-vergunning.
Per brief van 8 augustus 2023 (kenmerk: 202307314H0002638196) heeft u mij verzocht om de activiteit te gedogen gedurende de behandeling van de Wnb-vergunningaanvraag tot het moment dat er een definitieve Wnb-vergunning is.
Gedurende de overgangsfase kan op deze manier de bereikbaarheid en toegang tot de haven van Delfzijl gegarandeerd worden.
Zoals u toelicht in uw brief van 8 augustus 2023 en uw daaropvolgende mail van 14 september 2023, zijn de haven Delfzijl en de aanliggende vaargeul Paapsand Süd onlosmakelijk met elkaar verbonden. Paapsand Süd vormt de toegang tot de haven.
Op 14 november 2023 heb ik een gedoogbrief (kenmerk: DGNV / 38186776) afgegeven tot uiterlijk 1 mei 2024.
Op 26 februari 2024 ontving ik de aangepaste Passende Beoordeling (hierna: PB) inclusief slibstudie. Op 18 april 2024 (kenmerk DGNV / 52425188) heb ik, naar aanleiding van de aangepaste PB en slibstudie, u verzocht de PB aan te vullen en heb ik de behandeling van uw aanvraag tot 11 juli 2024 opgeschort. Uw aanvulling heb ik op 17 juli 2024 ontvangen.
Op 31 juli 2024 heeft u wederom een verzoek ingediend om in de overgangsfase tot een definitieve Wnb-vergunning te mogen baggeren in de vaargeul Paapsand Süd. Op 21 oktober 2024 heb ik een gedoogbrief (kenmerk: DGNV / 8719017) afgegeven tot uiterlijk 1 mei 2025.
Op 31 oktober 2024 heb ik u per e-mail verzocht om nieuwe Aerius berekeningen aan te leveren, uitgevoerd met Aerius Calculator 2024. Op 20 januari 2025 heb ik deze berekeningen van u ontvangen.
Groningen Seaports heeft op 27 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor het uitvoeren van reguliere onderhoudsbaggerwerkzaamheden in de haven en havenmond van Delfzijl, alsmede voor het verspreiden van de hierbij vrijgekomen baggerspecie. Zij maken hierbij gebruik van dezelfde PB.
Op deze aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals opgenomen in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van toepassing.
Besluit
De Omgevingswet is niet van toepassing op deze aanvraag, omdat de vergunningsaanvraag is ingediend vóór 1 januari 2024. Aangezien de aanvraag op 27 oktober 2022 is ingediend, blijft de beoordeling plaatsvinden onder de regels van de Wet natuurbescherming. Deze wetgeving vormt de basis voor de beoordeling van mogelijke effecten op natuurgebieden en beschermde soorten, en blijft dus van toepassing op het besluitvormingsproces voor deze aanvraag.
Ik besluit om u op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb de gevraagde vergunning te verlenen.
In dit besluit vindt u de voorschriften en de inhoudelijke overwegingen die aan deze vergunning ten grondslag liggen. De aanvraag en de bijlagen zijn onderdeel van dit besluit.
1. AANVRAAG
1.1. Onderwerp
Om voldoende diepgang voor de bereikbaarheid en scheepvaartveiligheid te garanderen voert Groningen Seaports jaarlijks onderhoudsbaggerwerkzaamheden uit in de haven van Delfzijl en in de vaargeul Paapsand Süd, die aansluit op de haven van Delfzijl en deze verbindt met het hoofdvaarwater. Onderhavige vergunning ziet enkel op de baggerwerkzaamheden in de vaargeul Paapsand Süd met een baggervolume van 135.000 m3 en de effecten daarop op het betrokken Natura 2000-gebied Waddenzee. De werkzaamheden worden jaarlijks uitgevoerd in de periode oktober t/m april.
De aangevraagde activiteit kan tot effecten leiden op de beschermde natuurwaarden van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
De voorgenomen activiteiten zijn in meer detail beschreven in de aangeleverde PB (bijlage 15).
1.2. Bevoegdheid
Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en artikel 1.3, lid 1, onder a, sub 1, van het Bnb, luidend: aanleg, uitbreiding en, voor zover van toepassing, inrichting, alsmede wijziging, gebruik, beheer en onderhoud van hoofdvaarwegen als bedoeld in artikel 1 van de Tracéwet ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.
De voorgenomen activiteit valt tevens onder artikel 1.3, lid 1, onder j, sub 1, van het Bnb, luidend: activiteiten die geheel of grotendeels plaatsvinden in het grensgebied, bedoeld in artikel 1 van de op 14 mei 1962 te Bennekom tot stand gekomen aanvullende Overeenkomst bij het Eems-Dollardverdrag (Trb. 1962, nr. 54).
De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Vergunningplicht
De aangevraagde activiteiten kunnen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Waddenzee, significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb.
1.4. Beoordeling van projecten
1.4.1. Project met mogelijk significante gevolgen
De activiteiten waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, betreffen een project in de zin van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb dat, omdat zij, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, kunnen leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een of meerdere Natura 2000-gebieden.
1.4.2. Passende beoordeling
Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een PB heeft overlegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied. De PB moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De met de aanvraag meegezonden PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit en wijzigingsbesluit van het betrokken Natura 2000-gebied.
2. BEOORDELING
2.1 Afbakening
Gebieden
De beoogde activiteit vindt plaats in het Eems-Dollard gebied, vallend onder het Natura 2000-gebied Waddenzee. De toegangsgeul Paapsand Süd vormt de toegang naar en vaarroute van de haven van Delfzijl naar de Waddenzee/Noordzee.
Omliggende Natura-2000 gebieden liggen in Duitsland. Dit zijn: Niedersächsisches Wattenmeer und angrenzendes Küstenmeer, Nationalpark Niedersächsisches Wattenmeer, Hund und Paapsand, Krummhörn, Unterems und Auβerems en Emsmarsch von Leer bis Emden.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Het betreft:
-
Habitataantasting, door het omwoelen van de bodem ter plaatse van de baggerwerkzaamheden;
-
Vertroebeling, door het baggeren van baggerspecie en sediment;
-
Sedimentatie van slib, door het neerdalen van ongewervelde baggerspecie;
-
Verstoring door onderwatergeluid, door de productie van geluid tijdens het baggeren en verspreiden;
-
Bovenwaterverstoring, door visuele verstoring, en de productie van licht en geluid tijdens het baggeren en verspreiden;
-
Verzuring en vermesting, door emissie van uitlaatgassen van schepen waarna depositie van stikstofverbindingen plaatsvindt;
-
Verontreiniging, door het opwoelen van chemische stoffen die aan het verplaatste slib gebonden zijn.
Natuurwaarden
De beschermde natuurwaarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied(en) staan vermeld op www.rijksoverheid.nl/lnv ('Onderwerpen' >'Natuur en Biodiversiteit' > 'Natura 2000').
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2 Mogelijke effecten en mitigatie
Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de bij de aanvraag gevoegde PB (bijlage 15).
2.2.1 Habitataantasting
In de PB staat beschreven dat habitattype H1130 ter plaatse van de baggerwerkzaamheden bij Paapsand Süd over een oppervlakte van 15,3 ha wordt beinvloed en dat de onderhoudsbaggerwerkzaamheden in het Eems-Dollard niet leiden tot een directe afname van het totaalareaal H1130. De hoge estuariene dynamiek, gepaard met grote troebelheid, is een belangrijk kenmerk van een goede structuur en functie van H1130. Aanwezige soorten zijn aangepast aan een hoog dynamisch milieu. De baggerwerkzaamheden beperken zich tot hetzelfde areaal als in de huidige situatie.
Ik onderschrijf de conclusie dat hiermee significant negatieve effecten van het voornemen op de instandhoudingsdoelstellingen van H1130 zijn uitgesloten.
2.2.2 Vertroebeling
Door de geplande activiteit treedt er vertroebeling op aan het wateroppervlak en op de bodem. Vertroebeling kan effect hebben op primaire productie, zichtjagende fauna, filterfeeders en trekvissen. Er heeft een slibmodeleerstudie plaatstgevonden (bijlage 13). Ik onderschrijf de in de PB gemaakte selectie van relevante beschermde soorten. Ik onderschrijf tevens de verrichte analyses waarin wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op zichtjagende (broed)vogels, trekvissen en filterfeeders én dat het doorzicht van enige invloed kan zijn op zichtjagende vogels en de primaire productie door fytoplankton.
2.2.2.a Vogelsoorten
Door de geplande activiteit treedt er vertroebeling op aan het wateroppervlak en op de bodem. Hierdoor ondervinden zichtjagende vogels, trekvissen en filterfeeders van habitattypen H1110, H1130 en H1140 effecten van vertroebeling. Volgens de PB reikt dit effect tot maximaal 30 km van de verspreidingslocaties.
In de PB is toegelicht waarom zichtjagende vogels geen extra nadeel ondervinden van de voorgenomen activiteit. Bovendien zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden voor vogels om te foerageren, omdat grote delen van het projectgebied niet of nauwelijks beïnvloed worden. De conclusie is dat een toename in gesuspendeerd sediment van vaargeul Paapsand Süd nauwelijks zal leiden tot een afname in vangstsucces. Achteruitgang van de kwaliteit van het gebied als foerageergebied voor zichtjagende vogels wordt uitgesloten; negatieve effecten op het foerageersucces van noordse stern en visdief worden ook uitgesloten. Ik onderschrijf de conclusie dat significant negatieve effecten van vertroebeling op de instandhoudingsdoelstellingen van vogelsoorten zijn uitgesloten.
2.2.2.b Vissoorten
Bodemgebonden soorten, zoals steur en zeeprik, krijgen relatief vaak te maken met een hoge mate van vertroebeling door hun bodemgebonden levenswijze en worden hierdoor niet snel verstoord. Pelagische trekvissoorten, zoals fint en houting, zijn mogelijk iets gevoeliger voor verhoogde concentraties gesuspendeerd sediment. De volwassen finten, die stroomopwaarts migreren voor de voortplanting, stoppen met eten tijdens deze periode en zullen dus geen nadelige effecten ondervinden van de turbiditeitspluim op het jachtvermogen. Alle soorten trekvissen in de Eems-Dollard zijn bovendien vertrouwd met dynamisch en troebel water in en na de paaiperiode en ze migreren meestal tijdens de nacht, wanneer zicht geen bepalende factor is.
Ik onderschrijf de conclusie dat negatieve effecten op trekvissen door vertroebeling van de baggerwerkzaamheden bij Paapsand Süd zijn uit te sluiten.
2.2.2.c Habitattypen
Voor habitattypen H1110A, H1130 en H1140A zijn bodemdieren een belangrijke maatstaaf voor een gezond habitattype. Filterfeederende bodemdieren (zoals mosselen, kokkels, zwaardschedes, oesters en halfgeknotte strandschelpen) voeden zich met de verteerbare fracties (fytoplankton, bacteriën, verteerbaar detritus) in het zwevend materiaal. Negatieve effecten van vertroebeling op deze soorten kunnen via de voedselketen doorwerken naar hogere trofische niveaus. De filterfeeders worden blootgesteld aan een hoge variabiliteit van zwevende stofconcentraties, doordat ze op de bodem leven. Er kan worden gesteld dat filterfeeders in verschillende mate het vermogen hebben zich aan te passen aan de tijdelijke en lokale verhoging van de slibconcentraties. Filterfeeders, die in het estuarium leven, zijn al aangepast aan hoge concentraties vertroebeling. Zodoende treedt er voor de meeste soorten geen effect op. Voor de enkele soorten (e.g. Amerikaans zwaardschede), die dit niet kunnen, gaat het slechts om een relatief beperkt areaal waar tijdelijke effecten optreden. Dit is onderbouwd met een slibmodelleerstudie (bijlage 13).
De PB geeft aan dat de primaire productie door fytoplankton afhankelijk is van de beschikbaarheid van zonlicht (direct gevolg van de troebelheid van het water) en van nutriënten (voornamelijk stikstof en fosfor). Ik onderschrijf de conclusie in de PB dat limitatie van primaire productie in de zomer kan optreden als gevolg van dit project en dat met de in paragraaf 6E en 6F aangegeven maatregel het effect op de primaire productie door slib van deze activiteit gemitigeerd kan worden.
Het Eems-Dollard systeem heeft een reeds te hoge vertroebeling. Het is daarom van belang dat de vertroebeling niet hoger wordt in een al te troebel systeem. De hoeveelheid slib in het estuarium vormt een knelpunt voor de kwaliteit van habitattype H1130 in het Eems-Dollard estuarium. De troebelheid heeft met name invloed op de primaire productie en zichtjagende vogels in het broedseizoen. De volgende mitigerende maatregelen worden ingezet:
-
Inzet van de Airset enkel in de periode oktober t/m april;
-
Vermindering van het baggervolume met ca. 63.000 m3 t.o.v. de eerdere geplande situatie, naar in totaal 135.000 m3.
Met inachtneming van de mitigerende maatregelen treedt er binnen het foerageerareaal van nestgebonden visdieven en sterns een afname van piekconcentraties van vertroebeling op tijdens het broedseizoen. Tevens kan de primaire productie, waar deze licht-gelimiteerd is, toenemen door inzet van de mitigerende maatregelen. Om te borgen dat de mitigerende maatregelen worden toegepast heb ik deze opgenomen als voorschrift 14, 15, 17 en 19 in dit ontwerpbesluit.
2.2.3 Sedimentatie
Sedimentatie vindt plaats als gevolg van het verspreiden van sediment in de waterkolom. Het opgewervelde slib in de waterkolom bezinkt (sedimentatie) en kan daarmee een extra laagje slib op de bodem vormen. Sedimentatie heeft een effect op bodemdieren. Bij een te grote en/of te snelle bedekking kan sedimentatie leiden tot verstikking. Dit kan een effect hebben op de bodemdierensamenstelling in zijn algemeenheid, op de voedselvoorraad voor vissen en op de op droogvallende platen foeragerende vogels. Verspreiden van het sediment zorgt er niet voor dat de sedimentsamenstelling in het systeem verandert.
Het maximale areaal aan sedimentatie is circa 1,2 km2 rondom de baggerlocatie, weergegeven in Figuur 28 van de PB (bijlage 15). De snelheid van aanslibbing is laag (< 0,6 mm/dag), maar net hoger dan die waar de gevoeligste soorten door beïnvloed kunnen worden. Op deze locatie vindt al lange tijd baggerwerkzaamheden plaats. Aanwezig bodemleven hier heeft zich aangepast aan omstandigheden met een hoge mate van aanslibbing. Geconcludeerd wordt dat gevoelige soorten hier niet of nauwelijks voorkomen en andere soorten geen negatief effect ondervinden van dergelijk sedimentatiesnelheden. Ik onderschrijf de conclusie dat hiermee significant negatieve effecten ten gevolge van sedimentatie op de instandhoudingsdoelstellingen van H1130 en leefgebieden zijn uitgesloten.
2.2.4 Verstoring door onderwatergeluid
Onderwatergeluid wordt binnen dit gebied voornamelijk veroorzaakt door scheepvaart. Dit geluid is continue en beweegt met de scheepvaart mee, waardoor het op locatie tijdelijk van aard is. Hoe dieper het water hoe verder onderwatergeluid zich verspreid. Voor zeezoogdieren wordt rekening gehouden met een verstoringsafstand tot 5000 meter en 500 meter voor vissoorten.
Gelet op de huidige scheepsvaartintensiteit met veel autonoom scheepsverkeer wordt in PB geconcludeerd dat de schepen voor dit voornemen geen extra verstoring toevoegen aan de bestaande situatie. Aanwezige zeezoogdieren en vissen zijn het scheepsverkeer in deze omgeving gewend. Ik onderschrijf de conclusie dat significante effecten van onderwaterverstoring op aanwezige zeezoogdier- of vissenpopulaties op voorhand kunnen worden uitgesloten.
2.2.5 Bovenwaterverstoring
Tot bovenwaterverstoring behoort verstoring door licht, geluid en visuele verstoring, wat veroorzaakt wordt door de vaarbewegingen van baggerschepen en de activiteit van het verspreiden op locatie. Deze verstoring kan leiden tot stress en/of vluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens leiden tot verhoogde alertheid, het mijden van gebieden, en in potentie tot afname van de reproductie, verminderde voedselopname en uiteindelijk verzwakking van de populatie. Aan continu geluid boven water, zoals scheepsmotoren of machines, kunnen organismen wennen.
Bovenwaterverstoring kan een potentieel effect hebben op vogels die langs de kust broeden, vogels die rusten op hoogwatervluchtplaatsen (hvp's) en/of op open water, en op vogels die ruien en foerageren op droogvallende platen. Voor vogels is de verstoringsgevoeligheid soort specifiek en variabel per periode. Voor deze vogels (exclusief ruiende vogels) is een verstoringsafstand van 500 meter voldoende bescherming tegen verstoring. Voor ruiende vogels wordt een verstoringsafstand van 1.500 meter gehanteerd. Daarom wordt een reikwijdte van 1.500 meter gehanteerd voor bovenwaterverstoring van vogels. Daarnaast kunnen zeehonden verstoord worden wanneer zij gebruik maken van de droogvallende platen voor rusten, werpen, zogen of verharen. De maximale verstoringsafstand van rustende zeehonden die uit de literatuur bekend is betreft 1.200 meter in reactie op recreatieve motorvaartuigen, voor regulier scheepvaartverkeer ligt dit lager. Daarom wordt een reikwijdte van 1200 meter gehanteerd voor bovenwaterverstoring van zeehonden.
De scheepvaart die plaatsvindt in de geplande activiteit, voegt geen significante verstoring toe aan de bestaande situatie. Negatieve effecten van bovenwaterverstoring op aanwezige zeezoogdier- of vogelpopulaties kunnen op voorhand worden uitgesloten.
2.2.7 Verontreiniging
Verontreiniging kan optreden wanneer het sediment, dat wordt opgebaggerd en verspreid, verontreinigingen bevat. Het Besluit Bodemkwaliteit (BBK) maakt dat er geen verontreinigde baggerspecie mag worden verspreid. De kwaliteit van het te baggeren materiaal wordt getoetst aan de normen, zoals vastgelegd in het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Regeling bodemkwaliteit, aan de hand van milieu-hygiënische waterbodemonderzoeken. Doordat er voldaan wordt aan de vigerende richtlijnen uit het Besluit bodemkwaliteit en Regeling bodemkwaliteit, is alle specie die op de verspreidingslocaties wordt verspreid van dusdanige kwaliteit is dat er geen effecten van verontreinigingen optreden. Negatieve effecten van verontreiniging zijn uitgesloten.
2.3. Stikstofdepositie
De stikstofdepositie is inzichtelijk gemaakt door berekeningen uit te voeren in de wettelijk voorgeschreven AERIUS-calculator. Op 28 november 2024 is een berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator (kenmerk: RsZLKjqeuD4v) die toeziet op de baggerwerkzaamheden. Stikstofdepositie tijdens de uitvoering van de baggerwerkzaamheden in de vaargeul Paapsand Süd kan leiden tot negatieve effecten op de habitattypen H1310A Zilte pionierbegroeiing (zeekraal) en
H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks). In Duitse Natura 2000-gebieden wordt de daar geldende drempelwaarde niet overschreden door uitvoering van dit project.
De baggerwerkzaamheden van vaargeul Paapsand Süd leiden tot een geringe projectbijdrage van maximaal 0,01 mol N/ha/jr op 0,004% van de habitattypen H1310A Zilte pionierbegroeiing (zeekraal) en 0,002% H1330A Schorren en zilte
graslanden (buitendijks) binnen Natura 2000-gebied Waddenzee. Uit de ecologische beoordeling in het addendum bij de PB (bijlage 22) komt naar voren dat de kans op significant negatieve effecten met zekerheid op voorhand is uitgesloten en dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Waddenzee en de gestelde instandhoudingsdoelstellingen voor stikstofgevoelige
habitattypen die hiervan afhankelijk zijn niet worden aangetast.
De bijdrage van het project is te gering om een (meetbare) verandering teweeg te brengen in het ecosysteem, de hoeveelheden zijn te laag om een effect te hebben op de groei van vegetaties en vallen tevens binnen de
onzekerheidsmarges van bestaande achtergronddeposities. Met zekerheid komt met de projectdepositie het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar en worden deze niet vertraagd. Ik onderschrijf uw conclusie dat er geen sprake is van significant negatieve effecten door stikstofuitstoot op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
De betreffende AERIUS Calculatorberekening is als bijlage bij de aanvraag en onderhavig besluit gevoegd (bijlage 23).
2.4. Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
De PB heeft mogelijke cumulatie met de hiernavolgende projecten onderzocht:
a. Twee windmolens bij de Eemshaven
Op 15 februari 2023 werden de eerder verleende vergunningen voor twee windmolens bij de Eemshaven gewijzigd. De wijzigingen hebben betrekking op de stilstand-voorziening die de windmolens hebben om botsingen van vleermuizen tegen de molens te voorkomen. Ook zijn er voorschriften opgenomen die het plaatsen van verlichting bij de molens verbiedt. Van de wijzigingen is geen vertroebeling te verwachten en ook geen extra verstoringen door licht, geluid of trilling. Er is daarom geen sprake van cumulerende effecten met dit project.
b. Gedoogbeschikking garnalenvisserij
Op 21 december 2022 werd een gedoogbeschikking verleend, waarmee de komende maanden deze visserij in de Waddenzee wordt gedoogd. De activiteit wordt met deze beschikking gedoogd totdat er een nieuwe vergunning wordt verleend. Omdat de activiteit ook de afgelopen jaren al op deze wijze plaatsvond, zijn er van de activiteit geen extra verstoringen te verwachten ten opzichte van de autonome en beoordeelde situatie (uitgangssituatie). Er is geen sprake van cumulatie van effecten.
Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
2.5. Monitoring en rapportage
Monitoring is nodig om vast te kunnen stellen of:
-
de gestorte/verspreide hoeveelheden bodemmateriaal (in situ) binnen de totale hoeveelheid blijft waarvoor vergunning is aangevraagd;
-
bij gebruik van de sleephopperzuiger dit wordt gelimiteerd tot de specifieke stortlocatie in de Dollard;
-
de door de werkzaamheden optredende vertroebelingseffecten in omvang binnen de door de PB berekende bandbreedte blijven; en om
-
de mogelijkheid voor tussentijdse bijsturing te bieden.
De verplichting tot monitoring van de bagger- en stortwerkzaamheden in relatie tot het bereikbaar houden van de haven Delfzijl heb ik opgenomen in de vergunningvoorschriften 21 tot en met 23.
De mogelijkheden van het bevoegd gezag om tussentijds bij te sturen als de monitoringsrapportages daartoe aanleiding geven heb ik verwoord in voorschrift 22.
Het toezenden van het overzicht van de totale hoeveelheid bodemmateriaal (in situ) die in het kader van dit project gebaggerd en gestort/verspreid is, heb ik vastgelegd in voorschrift 21.
2.6. Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB en AERIUS-berekening en hieronder aan de vergunning verbonden voorschriften is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de hieronder opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.
De onderhavige vergunning betreft louter een toestemming op grond van de Wnb en de daadwerkelijke inzetbaarheid ervan kan beperkt worden door toekomstige ontwikkelingen en beperkingen vanuit andere kaders.