Geachte,
Op 23 maart 2023 heeft DEME Building Materials NV (hierna: DEME) een aanvraag ingediend voor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor zandwinning van ophoogzand uit de Noordzee.
Procedure
Op 22 augustus 2018 is aan DEME Building Materials NV (hierna: DEME) een vergunning onder de Wet Natuurbescherming verleend voor het winnen van 2.000.000 m3 ophoogzand uit de Noordzee (DGAN-NB / 18215288). Bij besluit van 18 december 2019 is de looptijd van die vergunning verlengd tot en met 31 maart 2023 (DGNVLG / 19309873).
Bij brief van 10 maart 2023 heeft u verzocht om verlenging van de oorspronkelijke vergunning. Daarop heb ik u aangegeven dat de vergunning niet eenvoudig opnieuw verlengd kon worden. Daarop heeft u een nieuwe aanvraag ingediend, gedateerd 23 maart 2023. U heeft aangegeven dat u overeenkomstig de verleende Wnb-vergunning de activiteiten wenst voort te zetten, zodat de resterende hoeveelheid, nog niet gewonnen zand (1.200.000 m3) kan worden gewonnen.
Bij besluit van 7 juli 2023 (DGNVLG / 19309873) heb ik u onder meer verzocht om een nieuwe Passende Beoordeling (hierna: PB) op basis van actuele informatie, inclusief Aerius-berekeningen.
DEME heeft op 15 november 2023 een nieuwe Aerius-berekening aangeleverd en op 8 maart 2024 een nieuwe PB. Op aanvullende vragen heeft u middels een bericht van 4 juli 2024 gereageerd en middels een bericht op 16 juli 2024. U heeft een definitieve versie van de PB aangeleverd, gedateerd 15 juli 2024.
Op deze aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals opgenomen in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van toepassing.
Het ontwerpbesluit is bekend gemaakt in de Staatscourant van 9 september 2024 (stcrt-2024-29201).
Het ontwerpbesluit heeft van 10 september 2024 tot en met 22 oktober 2024 ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen door mij ontvangen. Het ontwerpbesluit is daarom zonder inhoudelijke wijzigingen omgezet in het onderhavige definitieve besluit.
Wel is door u op mijn verzoek nog een Aerius-projectberekening 2024 aangeleverd, vanwege de vanaf 1 oktober 2024 geldende Aerius-versie. Daarbij behoort als bijlage een beoordeling van hexagonen met een hersteldoel. Voorts is door u nog een nieuwe versie aangeleverd van de Passende beoordeling. Het cijfermateriaal voor de stikstofdepositie is aangepast op de resultaten van de nieuwe berekeningen. De conclusies wijzigen niet. Daarnaast heeft u voor het Natura 2000-gebied Manteling van Walcheren een passage ingevoegd over de effecten op herstelopgaven.
Besluit
Ik besluit om u op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb de gevraagde vergunning te verlenen.
In dit besluit vindt u de voorschriften en de inhoudelijke overwegingen die aan deze vergunning ten grondslag liggen. De aanvraag en de bijlagen zijn onderdeel van dit besluit.
1. AANVRAAG
1.1. Onderwerp
In de Noordzee wordt zand gewonnen. Dit zand dient voor kustveiligheid (suppletiezand) en voor infrastructurele en andere kunstwerken (ophoogzand). Deze aanvraag betreft het winnen van ophoogzand. Het zand wordt gewonnen in de Noordzee tussen de doorgaande NAP -20 m dieptelijn en de 12-mijlsgrens, buiten het kustfundament en buiten Natura 2000-gebieden.
DEME wil in de komende jaren het resterende deel van het eerder vergunde volume zand winnen in de zandwinvakken H41-Zuid (bij Rotterdam; Figuur 3-6 van de PB) en S8_ZC_Di01 (bij Zeeland; Figuur 3-6 van de PB). Het gaat om een totaal volume van 1,2 miljoen m3.
De effecten van vertroebeling zijn beschouwd op Natura 2000-gebied Voordelta. Mogelijke stikstofeffecten zijn beschouwd op de Natura 2000-gebieden Solleveld & Kapittelduinen, Voornes Duin, Manteling van Walcheren, Kop van Schouwen, Westduinpark & Wapendal en Duinen Goeree & Kwade Hoek.
Betreffende de looptijd van deze vergunning heeft u in de PB aangegeven dat de werkzaamheden doorlopen tot en met 2027.
De voorgenomen activiteiten zijn in meer detail beschreven in de aangeleverde PB.
1.2. Bevoegdheid
Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en de artikelen 1.2 en 1.3, eerste lid, onder k. subonderdeel 3°, van het Besluit natuurbescherming ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.
De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Overgangsrecht
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De aanvraag is ingediend onder de Wnb. Op grond van het overgangsrecht van de Omgevingswet handelt het bevoegd gezag een aanvraag van vóór 1 januari 2024 af op grond van het oude recht. Dit betekent dat het bevoegd gezag een besluit neemt op basis van de Wnb en dat de Wnb-wetgeving van voor 1 januari 2024 van toepassing blijft totdat het besluit onherroepelijk is.
1.4. Beoordeling van projecten
1.4.1. Project met mogelijk significante gevolgen
De activiteiten waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, betreffen een project in de zin van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb dat, omdat zij, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, kunnen leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een of meerdere Natura 2000-gebieden.
1.4.2. Passende beoordeling
Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een PB heeft overlegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. De PB moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit de aanwijzingsbesluiten en/of wijzigingsbesluiten van de betrokken Natura 2000-gebieden.
2. BEOORDELING
2.1. Afbakening
Gebieden
De beoogde activiteit vindt plaats in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden Voordelta, Solleveld & Kapittelduinen, Voornes Duin, Manteling van Walcheren, Kop van Schouwen, Westduinpark & Wapendal en Duinen Goeree & Kwade Hoek.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen zijn in de PB geinventariseerd welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Het betreft:
-
Mogelijke effecten van vertroebeling en verstoring op Natura 2000-gebied Voordelta;
-
Mogelijke effecten van stikstofdepositie op de andere genoemde gebieden, het betreft duingebieden.
Natuurwaarden
De beschermde natuurwaarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden staan vermeld op www.natura2000.nl.
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2. Mogelijke effecten en mitigatie
Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de PB.
2.2.1. Vertroebeling
De mogelijke effecten van vertroebeling als gevolg van de zandwinning van DEME hebben alleen betrekking op het Natura 2000-gebied Voordelta. De andere Natura 2000-gebieden liggen op een dermate grote afstand van de zandwinvakken dat effecten van vertroebeling hier op voorhand zijn uitgesloten.
In de PB is per habitattype en per soort in beeld gebracht of er sprake kan zijn van effecten op instandhoudingsdoelen. De zwarte zee-eend is de benthivore vogelsoort die het meeste voorkomt in de kustzone van de Noordzee. Vanwege de hoge aantallen zwarte zee-eenden is deze soort het meest maatgevend voor de effecten van vertroebeling in relatie tot het voorkomen van schelpdieren. De zwarte zee-eend is in nadere analyse (Kleijberg et al, 2019) daarom gekozen als maatgevende soort voor het beoordelen van de significantie van effecten van zandwinning in de Noordzee.
In het kader van de MER-studies naar de effecten van zandwinning (Van Duin et al., 2017) zijn uitgebreide modelstudies gedaan naar de effecten van verhoogde slibconcentraties in de Noordzee en Waddenzee op ecologische processen en daarvan afhankelijke soorten. Deze modellen berekenen de veranderingen in slibgehalte, primaire productie en chlorofyl (algen) en biomassa van schelpdieren als gevolg van verschillende scenario's voor zandwinning. De verschillende alternatieven en scenario´s zijn hiermee doorgerekend (Van Duren et al., 2017a en 2017b). De berekeningen gaan uit van verschillende worst-case uitgangspunten.
De modelberekeningen, uitgevoerd voor Deltares (Van Duren, 2017a en 2017b), voorspellen een toename van de slibbelasting en afname van de primaire productie in de Noordzee en Waddenzee als gevolg van de winningen van ophoogzand en suppletiezand.
Hierbij is alleen het effect van de totale winning van beide soorten zand doorberekend. Effecten van winningen in afzonderlijke zandwinvakken zijn niet berekend. Voor de Waddenzee zijn ook afnames in de biomassa van schelpdieren voorspeld. Voor de overige gebieden kon dit niet worden gemodelleerd, maar worden deze effecten ook verwacht. Deze afname kan leiden tot negatieve effecten op habitattypen en benthivore vogels in de Natura 2000-gebieden. Wanneer deze effecten de realisatie van de instandhoudingsdoelen voor deze habitattypen en vogelsoorten belemmeren, kan sprake zijn van significant negatieve gevolgen.
In de nadere verdieping (Kleijberg et al., 2019) is onderzocht of de zandwinningen inderdaad leiden tot afname van de voedselbeschikbaarheid in de Natura 2000-gebieden voor vogels (in de vorm van schelpdieren), zoals voorspeld door de modellen, en of een eventuele afname leidt tot een zodanige aantasting van de draagkracht in deze gebieden dat de realisatie van de instandhoudingsdoelen in gevaar wordt gebracht. Daarnaast is onderzocht of de zandwinningen leiden tot een significante aantasting van de kwaliteitskenmerken van litorale en sublitorale habitattypen. Uit het onderzoek konden onder meer de volgende conclusies worden afgeleid:
Omdat er (meer dan voldoende) voedsel aanwezig is in de kustzone van de Noordzee voor het behalen van de instandhoudingsdoelstelling voor de zwarte zee-eend, en deze soort ondanks omvangrijke zandwinningen in aantallen is toegenomen, heeft de zandwinning in de periode 2008-2017 geen negatieve gevolgen gehad voor het realiseren van het instandhoudingsdoel voor de zwarte zee-eend.
Voor de habitattypen H1110 permanent overstroomde zandbanken en H1140 slikken en zandplaten zijn de natuurlijke opbouw van benthosgemeenschappen en de aanwezigheid van schelpdierbanken belangrijke kwaliteitskenmerken. Ook voor deze kenmerken geldt dat er sinds het begin van deze eeuw een geleidelijke verbetering is opgetreden, waarschijnlijk als gevolg van maatregelen in de (schelpdier)visserij. Schelpdierbanken hebben zich hersteld, en de diversiteit van de schelpdierfauna is toegenomen. Ook hierop heeft de omvangrijke zandwinning sinds 2009 geen merkbare invloed gehad.
In de periode 2018-2027 wordt jaarlijks minder zand gewonnen dan in de tweede helft van de periode daarvoor. De (eventuele) druk van de zandwinningen op het natuurlijk systeem van de Noordzee neemt daarom niet toe. Het ingezette herstel van schelpdierbestanden en vogelpopulaties in de Noordzee zal daarom niet door voortzetting van de zandwinningen in de periode 2018-2027 worden belemmerd.
De zandwinningen hebben afzonderlijk, voor ophoogzand en suppletiezand, of in cumulatie met elkaar en met lopende zandwinningen geen significant negatieve gevolgen voor de Natura 2000-gebieden waaronder de Voordelta. Mitigerende maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk.
De bovenstaande conclusies gelden voor de effecten van alle winningen van ophoogzand en suppletiezand tezamen. Omdat deze totale winning geen significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Voordelta, kunnen significante effecten van de afzonderlijke winningen van DEME in de zandwinvakken H41-Zuid en S8_ZC_Di01 eveneens worden uitgesloten op basis van de in 2019 beschikbare informatie.
Vervolgens is in de PB beschouwd of ontwikkelingen vanaf 2019 leiden tot een ander beeld. De ontwikkeling van de schelpdierbestanden van Ensis en Spisula en de aantallen waargenomen zwarte zee-eenden in de Voordelta sinds 2019 leiden niet tot herziening van de conclusie dat de totale zandwinning in de Noordzee niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van (o.a.) het Natura 2000-gebied Voordelta. Dit betekent dat de afzonderlijke en tijdelijke winning van zand door DEME Building Materials met een volume van 1,2 miljoen m3 eveneens niet zal leiden tot negatieve gevolgen voor de zwarte zee-eend en andere benthivore vogelsoorten, en daarmee tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Voordelta.
Bovenstaande conclusies uit de PB worden door mij onderschreven.
2.2.2. Verstoring
De mogelijke effecten van verstoring als gevolg van de zandwinning van DEME hebben alleen betrekking op het Natura 2000-gebied Voordelta. De andere Natura 2000-gebieden liggen op een dermate grote afstand van de zandwinvakken dat effecten van verstoring hier op voorhand zijn uitgesloten.
Gelet op de afstand van het zandwinvak H41-zuid en de vaarroute tot het Natura 2000-gebied Voordelta van minimaal 1 km zijn alleen verstoringseffecten op duikeenden op voorhand niet uitgesloten. Deze effecten kunnen verder worden voorkomen door vanuit het zandwinvak in noordoostelijke richting te varen naar de vaarroute richting de Maasvlakte. Benthivore duikeenden zijn vooral kwetsbaar voor verstoring wanneer ze foerageren op schelpdieren, omdat ze daar voor hun voedselopname van afhankelijk zijn. Het gedeelte van de Voordelta tussen het zandwinvak en de Maasvlakte bevatte in 2022 geen belangrijke voorkomens van schelpdieren.
Het zandwinvak ligt bovendien in de directe omgeving van deze vaarroute die zeer intensief gebruikt wordt door grote schepen. Hierdoor is de verstoring in dit deel van de Voordelta waarschijnlijk al aanzienlijk, waardoor het gebied ook hierom van beperkte betekenis is als rust- en foerageergebied voor duikeenden. Bruinvissen komen verspreid voor binnen de Noordzee. De omgeving van het zandwinvak H41-Zuid heeft geen speciale waarde voor deze soort. Ook hier geldt dat de mate van verstoring door de veelvuldige aanwezigheid van zeer grote schepen al een hoge graad van verstoring door onderwatergeluid met zich meebrengt. De additionele effecten van de relatief kleine sleephopperzuigers zal daarom weinig extra verstoring veroorzaken. Bruinvissen zullen het gebied rond de monding van de Nieuwe Waterweg mijden, waardoor additionele verstoring niet optreedt.
2.2.3. Stikstof
Bij het gebruik van schepen voor de winning en het transport van zand worden verzurende en vermestende stoffen (vooral NOx) geëmitteerd. Deze verzurende en vermestende stoffen slaan via de atmosfeer neer op land en water (stikstofdepositie) en kunnen negatieve effecten op daarvoor gevoelige habitattypen veroorzaken, zoals vergrassing of verruiging. Als gevolg hiervan verdwijnen bepaalde soorten uit de vegetatie, en neemt de kwaliteit van de habitattypen af. Ook soorten die afhankelijk zijn van een bepaald habitat kunnen hierdoor nadelig beïnvloed worden, bijvoorbeeld door verandering van de samenstelling van de structuur van de vegetatie of een verandering van voedselaanbod.
De door de aanleg van het project veroorzaakte stikstofdeposities in Natura 2000-gebieden zijn berekend met het rekenmodel AERIUS Calculator, versie 2023.
De maximale depositietoename bedraagt 0,02 mol N/ha/jaar, en deze vindt gedurende 2 jaar plaats in drie Natura 2000-gebieden: Solleveld & Kapittelduinen, Voornes Duin en Manteling van Walcheren. In de overige vijf Natura 2000-gebieden is de maximale depositietoename 0,01 mol N/ha/jaar. Aangenomen is dat de werkzaamheden in 3 jaar plaatsvinden.
Het doel van de PB is om vast te stellen of kan worden uitgesloten dat de uitvoering van de zandwinning de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden aantast. De effecten van stikstofdeposities en andere drukfactoren die in het verleden hebben plaatsgevonden, zijn betrokken in de beschrijving van de huidige kwaliteit van de habitattypen en leefgebieden van soorten – de achtergrond waartegen de effecten van het project bezien moeten worden – maar maken geen deel uit van het effect van het project
In de PB worden in het algemeen de effecten van kleine en tijdelijke deposities beschreven. Vervolgens worden de effecten per Natura 2000-gebied en daarbinnen per habitattype beoordeeld.
De conclusie is dan telkens dat de tijdelijke en geringe toename van de stikstofdepositie als gevolg van de zandwinning in de winvakken H41_Zuid en S8_ZC_Di01 met maximaal 0,01 of 0,02 mol N/ha/jaar leidt niet tot veranderingen in de oppervlakte en kwaliteit van het betreffende habitattype. De tijdelijke en zeer geringe depositieverhoging heeft bovendien geen permanente invloed op de mogelijkheden om het habitattype uit te breiden en/of de kwaliteit te verbeteren. Het project heeft daarom geen invloed op het behalen van de instandhoudingssdoelstellingen voor het habitattype en/of de leefgebieden van soorten.
Uit de effectanalyse blijkt dat deze toenames niet leiden tot meetbare veranderingen in de samenstelling van de vegetatie van deze habitattypen. Verslechtering van de kwaliteit van de habitattypen is daarmee uitgesloten. De natuurlijke kenmerken van deze Natura 2000-gebieden worden daarom niet aangetast door de zandwinning van DEME.
Deze conclusies uit de PB worden door mij onderschreven.
2.3. Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor de desbetreffende Natura 2000-gebieden. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant negatief effect kan hebben op instandhoudingsdoelen van de gebieden.
In de PB is onderzocht bij welke projecten cumulatie van effecten zou kunnen optreden. Betreffende stikstof wordt in de PB een opsomming van de projecten gegeven die zijn vergund en nog niet tot de achtergronddepositie behoren. Aan alle projecten die na het wegvallen van het PAS zijn vergund, zijn onherroepelijke toestemmingen verstrekt waarbij ook een beoordeling is uitgevoerd van de cumulatieve effecten. Gelet daarop kan de gezamenlijke toename van de stikstofdepositie van deze projecten, inclusief de onder het PAS gemelde projecten, niet in cumulatie tot negatieve significante gevolgen leiden. Dit is immers de basis geweest voor het kunnen verstrekken van de afzonderlijke vergunningen.
Op basis van deze toetsing kan volgens de PB worden geconcludeerd dat de zeer beperkte toename van de stikstofdepositie als gevolg van de zandwinning geen gevolgen heeft voor de oppervlakte en kwaliteit van habitattypen en leefgebieden in de twee betrokken Natura 2000-gebieden, en dat dit geen gevolgen heeft voor het kunnen behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.
In de MER-en voor de zandwinning op de Noordzee (Van Duin et al., 2017) en de daaraan toegevoegde Verdieping Natura 2000 (Kleijberg et al., 2019) is geconcludeerd dat de effecten van vertroebeling door alle zandwinningen in de Noordzee gezamenlijk, zowel voor suppletiezand als ophoogzand, niet leiden tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Daarmee zijn cumulatieve effecten met de winning van DEME op voorhand uitgesloten.
Deze passende beoordeling leidt tot slot tot de conclusie dat er geen verstoring van vogels optreedt in het Natura 2000-gebied Voordelta. Daarmee is er ook geen sprake van cumulatieve verstoringseffecten.
Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
2.4. Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB en AERIUS-berekening en hieronder aan de vergunning verbonden voorschriften is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de hieronder opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.