2. BEOORDELING
2.1 Afbakening
Gebied
Het aan te leggen platform op zee voor IJmuiden Ver Alpha ligt in het windenergiegebied IJmuiden Ver op circa 75 km voor de Hollandse Kust. Het tracé loopt van het platform op zee in windenergiegebied IJmuiden Ver via een ondergrondse kabelverbinding over de Noordzee, via het Veerse Meer en daarna over land naar het converterstation aan de Belgiëweg Oost tot aan het 380kV-hoogspanningsstation Borssele. De ligging van het platform en het kabeltracé op zee is weergegeven in figuur 2 van de PB. De aangevraagde activiteit heeft mogelijk effect op de Natura2000 gebieden Voordelta, het Veerse Meer en de Bruine Bank. Het tracé loopt door Natura 2000-gebied de Voordelta (Vogel- en Habitatrichtlijngebied) en komt in de buurt van de Bruine Bank dat ten westen van het kabeltracé ligt. Ook zal het tracé via het Natura 2000-gebied Veerse Meer (Vogelrichtlijngebied) aansluiten op het bestaande 380 kV station in Borssele. De Bruine Bank is inmiddels d.d. 8 december 2021 aangewezen als Natura 2000-gebied, in de PB is hiermee rekening gehouden.
Andere Natura 2000-gebieden op zee liggen op een nog veel grotere afstand. Gezien de afstand en de bij de aanvraag gevoegde inhoudelijke informatie zijn significante gevolgen en kwaliteitsverslechtering op de betreffende beschermde natuurwaarden met zekerheid uitgesloten. Deze gebieden vallen daarmee buiten de beoordeling van dit project.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Dit zijn:
-
Vertroebeling en sedimentatie onder water door de aanleg van de kabels;
-
Verstoring als gevolg van continu onderwatergeluid;
-
Verstoring als gevolg van impuls onderwatergeluid;
-
Verstoring boven water door geluid, licht van de platform en visuele verstoring;
-
Habitataantasting op zee door mechanische effecten;
-
Elektromagnetische straling afkomstig van de kabels;
-
Verstoring op land door geluid, licht en beweging;
-
Habitataantasting op land door mechanische verstoring.
Onderhoud- en verwijderingsfase
Hoewel er naast de aanlegfase ook sprake is van een gebruiksfase (waaronder onderhoud) en verwijderingsfase wordt in de activiteit beschrijving en de verdere toetsing vooral ingegaan op de aanleg van de bovenstaande onderdelen. De effecten als gevolg van de aanleg zijn het grootst. Omdat de toetsing uitgaat van een worst-case scenario wordt daarom uitgegaan van de effecten als gevolg van de aanlegfase. Wel worden voorschriften voor de gebruik- en verwijderfase voorgesteld voor bepaalde effecten die specifiek in deze fases op kunnen treden.
Natuurwaarden
De natuurwaarden die door de genoemde gevolgen beïnvloed kunnen worden, zijn:
Voordelta
-
Habitattypen:
-
H110B permanent overstroomde zandbanken
-
H1140B slik- en zandplaten
-
Habitatsoorten:
-
Trekvissen:
-
H1095 Zeeprik, H1099 Rivierprik, H1102 Elft, H1130 Fint
-
Zeezoogdieren:
-
H1351 Bruinvis, H1364 Grijze zeehond, H1365 Gewone zeehond
-
Vogelrichtlijnsoorten:
-
Broedvogels: geen
-
Niet-Broedvogels: A001 Roodkeelduiker, A005 Fuut, A007 Kuifduiker, A017 Aalscholver, A034 Lepelaar, A043 Grauwe gans, A048 Bergeend,
A050 Smient, A051 Krakeend, A052 Wintertaling, A054 Pijlstaart, A056
Slobeend, A062 Toppereend, A063 Eidereend, A065 Zwarte zee-eend,
A067 Brilduiker, A069 Middelste zaagbek, A130 Scholekster, A132 Kluut,
A137 Bontbekplevier, A141 Zilverplevier, A144 Drieteenstrandloper, A149 Bonte strandloper, A157 Rosse grutto, A160 Wulp, A162 Tureluur, A169 Steenloper, A177 Dwergmeeuw, A191 Grote Stern, A193 Visdief.
Bruine Bank
-
Vogelrichtlijnsoorten:
-
Niet-Broedvogels: A016 Jan-van-gent, A175 Grote Jager, A177 Dwergmeeuw, A187 Grote mantelmeeuw, A199 Zeekoet, A200 Alk.
Veerse Meer
-
Vogelrichtlijnsoorten:
-
Niet-Broedvogels: A004 Dodaars, A005 Fuut, A017 Aalscholver, A026 Kleine zilverreiger, A034 Lepelaar, A037 Kleine zwaan, A041 Kolgans,
A045 Brandgans, A046 Rotgans, A050 Smient, A051 Krakeend, A053 Wilde eend, A054 Pijlstaart, A056 Slobeend, A061 Kuifeend, A067 Brilduiker, A069 Middelste zaagbek, A125 Meerkoet, A132 Kluut, A140 Goudplevier.
-
Broedvogels: A017 Aalscholver, A034 Lepelaar, A183 Kleine Mantelmeeuw.
De beschermde waarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied staan vermeld op www.rijksoverheid.nl/lnv ('Onderwerpen' >'Natuur en Biodiversiteit' > 'Natura 2000').
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2 Mogelijke effecten en mitigatie
In het onderstaande volgen voor de Natura 2000-gebieden, per effect de beoordeling van de toetsing aan de instandhoudingsdoelstellingen zoals beschreven in de PB. Per habitattype of –soort wordt het effect op de instandhoudingsdoelen behandeld.
Vertroebeling en sedimentatie onder water door de aanleg van de kabels
Er is gekeken naar de slibwolk voor de (1x4)-kabelconfiguratie en de (2x2)-kabelconfiguratie. De slibwolk die meebeweegt is bij de (2x2)-kabelconfiguratie groter dan die voor de (1x4)-kabelconfiguratie. Bij beide opties blijft de slibwolk voornamelijk ter plaatse van het tracé en neemt snelt af naarmate de afstand van het tracé groter wordt. Hierbij beweegt de wolk zich door de stroming kustwaarts en van de Bruine Bank af. Bij beide kabelconfiguraties heeft de slibwolk op dag 84 de grootste omvang. De slibconcentraties aan het wateroppervlak komen hierbij niet boven de 3 mg/L. Tevens bevindt bij de (1x4)kabelconfiguratie op dag 55 de grootste overlap tussen de contouren van Natura 2000-gebied Bruine Bank en de slibwolk plaats. Ook op deze dag bevindt het grootste deel van de slibwolk zich buiten de Bruine Bank en beweegt de pluim zich naar het oosten. Bij de (2x2)-kabelconfiguratie vindt de grootste overlap plaats op dag 84. De maximale daggemiddelde en dieptegemiddelde slibconcentratieverhoging is niet hoger dan 5 mg/l wat valt binnen de natuurlijke fluctuaties (5-100 mg/ l, afhankelijk van weer en getij).
De omvang van het maximaal vertroebelde areaal binnen het Natura 2000-gebied Veerse Meer is ca. 342 ha. Dit is respectievelijk 16,8% van het totaal aanwezige wateroppervlak van het Veerse Meer (à 2.030 ha). Verder is duidelijk te zien dat vertroebelingswolken voornamelijk optreden in en rondom de stortvlakken. Alleen bij aanlandingslocatie De Piet ontstaat door het baggeren een relatief grote slibwolk met een maximale omvang van ca. 55 ha, bij de andere baggerlocaties ontstaan slibwolken van hooguit enkele hectaren in omvang. Slibwolken zijn tevens grotendeels gecentreerd rond de oorzaak (stort of baggerlocatie) en niet aanmerkelijk uitgerekt, de geringe stroming die aanwezig is in het Veerse Meer voorkomt vergaande verspreiding.
Primaire productie
De activiteit van primaire productie ligt in de zomer hoger dan in de winter doordat er in de wintermaanden beperkte lichtinval is. Er is alleen sprake van aanleg van het net op zee in de winterperiode indien dit niet anders mogelijk is, bijvoorbeeld wegens redenen omtrent werkveiligheid. Op de dag dat de slibwolk het grootste oppervlak heeft en daarmee potentieel de grootste barrièrewerking komt de concentratieverhoging daggemiddelde niet boven de boven de 5 mg/l uit. In verhouding tot een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van 20 – 30 mg/L, met uitschieters tot 100 mg/L na een stormperiode, betreft dit een marginale verhoging en doorwerking op de primaire productie. De remming van primaire productie is klein en zal niet doorwerken in het ecosysteem.
Voor het Veerse Meer wordt er als worst-case vanuit gegaan dat primaire productie in het Veerse Meer licht gelimiteerd is. Ook wordt als uitgangspunt aangehouden dat primaire productie in de winter relatief inactief is t.o.v. de warmere zomermaanden. Binnen het Veerse Meer treedt vertroebeling op binnen een gebied ter grootte van maximaal 5,9% van totale wateroppervlak van het Veerse Meer, waar vertroebeling >2 mg/L (tot max. 17 mg/L) optreedt gedurende de werkzaamheden. Een vertroebelingswolk houdt zo'n 15 dagen aan en overlapt niet tot nauwelijks met andere vertroebelingswolken. Wanneer primaire productie hypothetisch gezien volledig zou stoppen als gevolg van de oppervlakte vertroebeling zal zodoende op elk willekeurig moment tijdens de bagger- en stortwerkzaamheden in ieder geval 94,1% van de primaire productie in het Veerse Meer ongehinderd zijn. De potentiële tijdelijke remming van de primaire productie wordt daarmee als verwaarloosbaar beschouwd.
Trekvissen
Trekvissen kunnen door vertroebeling mogelijk een barrière effect ervaren. De trekvissen waar instandhoudingsdoelstellingen voor zijn (rivierprik, zeeprik, elft en fint), zijn anadrome trekvissen. Dit zijn vissen die vanuit de zee de rivieren optrekken om te paaien om vervolgens weer naar zee terug te keren. Uit de informatie in de PB blijkt dat zicht geen bepalende factor is voor migratie voor deze soorten. Aangezien de vertroebeling nauwelijks tot aan de kustzone komt, is te verwachten dat vertroebeling een verwaarloosbaar effect op migratie van trekvissen heeft.
Benthos
Filterfeeders (zoals mosselen, kokkels, zwaardschedes, oesters en halfgeknotte strandschelpen) voeden zich met de verteerbare fracties (fytoplankton, bacteriën, verteerbaar detritus) in het zwevend materiaal. Negatieve effecten van vertroebeling op deze soorten kunnen via de voedselketen doorwerken naar hogere trofische niveaus. De filterfeeders worden doordat ze op de bodem leven blootgesteld aan een hogere variabiliteit van zwevende stofconcentraties. Minimum concentraties op de bodem varieerde van 20 mg/l tot 200 mg/l bij rustig tot ruiger weer. Ongeveer 20% van het jaar werden concentraties gemeten die boven in de 200 mg/l uitkwamen. Dit zorgt ervoor dat door de, veelal, sessiele levensstijl van deze soorten, ze in staat moeten zijn om de nodige fysiologische en morfologische adaptaties te maken om in troebele omstandigheden te leven. De slibconcentratie verhoging aan de bodem van boven de 2 mg/l treedt op bij 4 locaties in de Voordelta in totaal circa 485 ha bij de (1x4)-kabelconfiguratie en 9.713 hectare voor de (2x2)-kabelconfiguratie. Voor beide kabelconfiguraties blijft de slibconcentratie verhoging aan de bodem onder de 5 mg/l en zal na enkele dagen onder de grens van 2 mg/l zijn. Deze waardes vallen binnen de natuurlijke achtergrondconcentratie van het systeem, en filterfeeders zullen geen effect van ondervinden van deze tijdelijke concentratieverhoging.
Uit de slibmodelleerstudies van beide kabelconfiguraties blijkt dat er op zee direct bij de bodem geen daggemiddelde slibconcentratieverhoging plaatsvinden van boven de 10 mg/L en na een periode van dagen tot enkele weken weer afnemen tot het achtergrondniveau. Concluderend kan worden gesteld dat filterfeeders in verschillende mate het vermogen hebben zich aan te passen aan de tijdelijke en lokale verhoging van de slibconcentraties. Zodoende treedt er voor de meeste soorten geen effect op. Voor de enkele soorten die dit niet kunnen gaat het slechts om een relatief beperkt areaal. Hiermee treedt er bij beide kabelconfiguraties geen significant negatief effect op populatieniveau. Een doorwerkend effect via de voedselketen kan daarom tevens worden uitgesloten. Een mogelijke negatieve beïnvloeding van instandhoudingsdoelstellingen van aangewezen benthos-eters wordt voor beide kabelconfiguraties daarmee uitgesloten.
Saliniteitwaardes in het Natura 2000-gebied Veerse Meer zijn soortgelijk aan de Noordzee. Om deze reden komen veel van dezelfde bodemdiersoorten die in zee voorkomen ook voor in het Veerse Meer. De piekconcentraties slibvorming zijn slechts van korte duur, hooguit enkele dagen. Verder is de verwachting dat de bodem in een gebied rond de stortvakken -waar het overgrote deel van de slibwolken optreedt- suboptimaal leefgebied vormt voor bodemleven. Dit komt doordat er met enige regelmaat zuurstofloosheid optreedt in de diepere delen (<10 meter) van het Veerse Meer. Veel bodemdieren zullen daarom dit gebied al vermijden en zich ophouden in de ondiepere delen van het Veerse Meer. Bodemdieren zullen dan ook geen wezenlijke negatieve effecten ondervinden van
de tijdelijke, lokale slibconcentratieverhoging als gevolg van de aanlegwerkzaamheden, inclusief het verspreiden van gebaggerd materiaal. Hiermee kunnen mogelijk doorwerkende negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen van de vogelsoorten worden uitgesloten.
Vogels
Aangezien de vertroebeling nauwelijks tot aan de kustzone komt, valt deze niet binnen de actieradius van zichtjagende broedvogels. Effecten op deze soorten kunnen dan ook worden uitgesloten. Voor zichtjagers op de Bruine Bank, te weten de dwergmeeuw, jan-van-gent, grote jager, grote mantelmeeuw, zeekoet en alk, is het doorzicht van het water van wezenlijk belang voor het vangstsucces. Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen oppervlaktejagers (meeuwen, sterns, janvan-gent, grote jager) die via een duikvlucht voedsel uit het bovenste deel van de waterkolom halen en duikers die hun voedsel bemachtigen via een onderwater achtervolging (zeekoet, alk). Voor de eerste groep is met name de vertroebeling in het bovenste deel van de waterkolom van belang, terwijl voor de tweede groep
(die dieper duiken) de vertroebeling over de gehele waterkolom
(dieptegemiddelde vertroebeling) van belang is. De effecten van vertroebeling op de vogelsoorten treden niet langs het gehele tracé tegelijkertijd op. De slibwolk beweegt zich namelijk met werkzaamheden mee en dunt snel uit. Voor oppervlakte jagende vogels geldt dat de maximale grootte van de slibwolk aan het wateroppervlak op dag 84, circa 9.550 hectare is bij de (1x4)-kabelconfiguratie en ongeveer 12.250 hectare (9% van het totaaloppervlak van de Bruine Bank) bij de (2x2)-kabelconfiguratie. Voor duikende vogelsoorten zoals de alk en zeekoet komen de dag en dieptegemiddelde slibconcentratieverhoging niet boven de 3,6 mg/l (daggemiddelde). Binnen een periode van enkele dagen tot maximaal een week daalt ook deze slibconcentratie gemiddeld over de gehele waterkolom tot onder de 2 mg/l. Er zijn hierbij voldoende alternatieve foerageergebieden beschikbaar voor zichtjagende vogels. Bovendien beweegt de slibwolk zich mee met de werkzaamheden langs het tracé, hierdoor zal het gebied waar de hoogste slibconcentratieverhogingen optreden (direct langs het tracé) al minder interessant zijn als foerageergebied voor zichtjagers door andere verstorende effecten (zoals bovenwaterverstoring). Verder van het tracé af dunt de slibwolk al snel uit. Significant negatieve effecten op het jachtsucces van zichtjagende vogels op de Bruine Bank zijn hiermee uitgesloten.
Op elk willekeurig moment tijdens de bagger- en stortwerkzaamheden in het Veerse Meer is in ieder geval 94,1% van het beschikbare wateroppervlak geen sprake van een verhoogde vertroebelingswaarde. Daarnaast volstaat een relatief groot gedeelte van het beïnvloede areaal, waar de tijdelijk verhoogde slibconcentratie slechts laag is (<5 mg/L), nog als foerageergebied voor zichtjagende vogelsoorten. Door de tijdelijke aard van de effecten is er geen sprake van een negatieve invloed op de gestelde behoudsdoelstellingen voor de kwaliteit en omvang van het leefgebied voor de zichtjagende vogelsoorten binnen het Natura 2000-gebied Veerse Meer. Hiermee ondervinden de instandhoudingsdoelstellingen voor de populaties van de verschillende soorten in het gebied geen negatief effect.
Zeehonden
Zeehonden foerageren ook in van nature troebel water. Deze tijdelijk verhoogde vertroebeling zal geen invloed hebben op hun foerageervermogen.
Sedimentatie
Als gevolg van het ingraven van de kabel vindt er vooral sedimentatie van meer dan 0,33 mm/dag plaats rondom de aan te leggen zeekabels zelf. In de Voordelta treedt sedimentatie met een snelheid van boven de 0,33 mm/dag op in een gebied van 80ha bij de (1x4)-kabelconfiguratie en 1.594 hectare bij de (2x2)kabelconfiguratie dat is aangewezen als habitattype H1110B. Op dit oppervlak zullen dus mogelijk enkele, maar zeker niet alle schelpdiersoorten negatieve effecten ondervinden. Het aangetaste oppervlak bij de (1x4)-kabelconfiguratie is <0,1% van het totaaloppervlak (81.343 ha) dat van dit habitattype in de Voordelta aanwezig is en 1,9% van het totaaloppervlak bij de (2x2)kabelconfiguratie.
Het totale areaal waarin de maximale daggemiddelde sedimentatiesnelheid groter is dan 0,33 mm/dag is maximaal 113 ha binnen het Natura 2000-gebied Veerse Meer. Dit is respectievelijk 5,6% van het totaal aanwezige wateroppervlak van het Veerse Meer (à 2.030 ha). Deze arealen zijn aanzienlijk kleiner dan de arealen waarin de vertroebelingswolken van >2 mg/L optreden, respectievelijk 342 ha. Met het worst-case scenario (113 ha) zal nog altijd ca. 94,4% van het totale areaal van het Veerse Meer geen effecten ondervinden van sedimentatie. Vogels hebben daarmee voldoende alternatief foerageergebied tot hun beschikking. Het tracé is voor ruim 80% gelegen in delen van het Veerse Meer dieper dan 8 meter. Er kan daarmee worden gesteld dat het aangetaste oppervlak dat optimaal is voor bodemdieren aanzienlijk kleiner is dan het eerdergenoemde potentieel aangetaste oppervlak à 113 ha. Immers, dit aangetaste areaal begeeft zich grotendeels rond de stortvakken. Deze zijn gelegen in diepe zones, waar gelijktijdig een relatief klein aandeel van de aanwezige bodemdieren voorkomt. Het gebied ondieper dan 8 meter waar een sedimentatiesnelheid >0,33 mm/dag optreedt is slechts ca. 30 ha.
Op termijn zal het relatief beperkte oppervlak herstellen van sedimentatie. Doordat het een tijdelijk effect betreft over een beperkt areaal ondervinden de behoudsdoelstellingen voor de oppervlakte en kwaliteit van het habitattype bij beide kabelconfiguraties geen negatieve effecten op de betrokken Natura 2000-gebieden
In de PB is met zekerheid vastgesteld dat vogels, zeehonden, benthische soorten of trekvissen geen significant negatieve effecten van de vertroebeling of sedimentatie zullen ondervinden. Ook het effect op primaire productie is gering. Daarmee kunnen ook significant negatieve effecten op de habitattypen H110B en H1140 B worden uitgesloten. Deze conclusie geldt voor de Natura 2000-gebieden Voordelta, Veerse Meer en de Bruine Bank.
Verstoring als gevolg van continu onderwatergeluid
Er is sprake van verstoring door continu onderwatergeluid in de Voordelta. Deze verstoring is tijdelijk en treedt niet over het hele tracé tegelijk op, maar alleen ter plaatse van de werkzaamheden. In het geval van de (2x2)kabelconfiguratie zal er een extra boot meevaren, maar het verstoorde areaal blijft hetzelfde als bij de (1x4)-kabelconfiguratie. Het tracé wordt grotendeels in de buurt van bestaande vaarwegen gelegd. In de Voordelta is het gebied dat verstoord wordt door continu onderwatergeluid in theorie ca. 23.000 ha (circa 28% van het totaaloppervlak). Bestaande vaarwegen zorgen in de Voordelta al voor een grote hoeveelheid onderwaterverstoring. Zodoende is het daadwerkelijk additioneel verstoorde oppervlak minimaal.
Zoogdieren
De kans dat een zeehond of bruinvis tijdelijke gehoorschade (TTS - temporary threshold shift) oploopt, is verwaarloosbaar klein. Daarvoor zou een dier binnen korte tijd meerdere malen zeer dicht langs een op diep water werkend schip moeten zwemmen. De kans op blijvende gehoorschade (PTS – Permanent threshold shift) is nog kleiner en dus ook verwaarloosbaar.
Het is niet te verwachten dat zoogdieren of trekvissen negatief worden beïnvloed in hun leefgebied door verstoring als gevolg van continu onderwatergeluid.
Verstoring als gevolg van impuls onderwatergeluid
Voor de aanleg van het platform van IJmuiden Ver Alpha zijn twee opties voor de type fundatie van het platform: een jacket met heipalen of suction buckets. In de PB worden beide methoden uitgewerkt, de aanleg met suction buckets is echter een innovatieve methode waarvan het niet waarschijnlijk is dat deze toegepast gaat worden. Voor zover mogelijk in te schatten, kan heien als worst-case methode worden gezien.
Tijdens het heien van de fundering van het platform kan er verstoring als gevolg van impuls onderwatergeluid optreden. Uit de activiteitenbeschrijving blijkt dat er maximaal 1 dag geheid wordt per paal. De werkzaamheden betreffen het heien van maximaal zestien palen voor het platform met een paaldiameter van 2,5 meter. De maximale hei-energie is hierbij 2.000 kJ. In totaal zijn er maximaal zestien heidagen nodig. Ook kan het uitvoeren van de geofysische surveys van het kabeltracé verstoring geven.
Het verstoringsoppervlak (het totale oppervlakte bepaald van het gebied waaruit verondersteld wordt dat de bruinvissen en zeehonden voor het heigeluid zullen vluchten) is voor zeehonden 173 km2 en voor bruinvissen 1022 km2. Op basis van dit oppervlak van 1022 km2 is ook de reikwijdte bepaald. De radius van deze verstoringscontour is gemiddeld circa 18 km.
De geluidsnorm die in het Kader Ecologie en Cumulatie (KEC 3.0) wordt gehanteerd voor het heien van het platform IJmuiden Ver (Alpha) is de uniforme geluidnorm van SELss = 168 dB re 1 μPa2s (750 m) voor de platforms na 2023.
Zeehonden
Zeehonden leven, rusten en foerageren voornamelijk in de Waddenzee en in de zoute Delta. De werklocatie is geen veelgebruikt foerageergebied en er is voldoende ruimte op het Nederlands Continentaal Plat (NCP) voor de zeehonden om uit te wijken. De Noordzee wordt verder voornamelijk gebruikt voor migratie. Tussen het platform en de kust is een zone waar de dieren ongehinderd kunnen zwemmen. Er wordt dus geen migratie van noord-naar zuid langs de kust geblokkeerd door de heiwerkzaamheden. Ook voor migratie tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk vormt het heien geen blokkade.
Met toepassing van de hieronder genoemde mitigerende maatregelen kunnen effecten van impulsgeluid op zeehonden leiden tot een tijdelijke verplaatsing van dieren naar een andere route of foerageergebied, maar er is geen sprake van significante effecten op populatieniveau.
Bruinvissen
Bruinvissen staan te boek als meest gevoelige soort qua de verstoring door onderwatergeluid. Bruinvissen kunnen PTS, TTS en verstoring ondervinden door heigeluid. Om te voorkomen dat Bruinvissen eventuele gehoordrempelverschuivingen oplopen (PTS en TTS) zal een zogenaamde 'soft and slow start' en een ADD (Acoustic Deterrent Device) met relevante frequentie gebruikt worden om aanwezige dieren te verjagen.
In de PB zijn de effecten op bruinvissen berekend, waarbij men tot een aantal bruinvisverstoringsdagen is gekomen. Bij het heien van de palen worden het toegewezen aantal bruinvisverstoringdagen niet overschreden. Wel wordt de geluidsnorm zonder mitigerende maatregelen licht overschreden; het geluidsniveau op 750 meter afstand rond de heilocatie is maximaal de waarden van ongewogen breedband SELss van 170 dB re 1 μPa2s, bij heien met een maximale hamerklapenergie van 2000 kJ. Dit is te mitigeren met een enkelvoudige mitigerende maatregel. Dit zou bijvoorbeeld een enkelvoudig bellenscherm of het heien met een lagere energie kunnen zijn. Voor het heien met een lagere energie is voorschrift 14 opgenomen.
Een niet verwaarloosbaar deel van de populatie van de bruinvis in de Noordzee wordt beïnvloed door de heiwerkzaamheden. De verstorende effecten zijn tijdelijk van aard en kortdurend. De populatiereductie van het initiatief is niet berekend in de Passende Beoordeling. Als er binnen het aantal bruinvisverstoringsdagen wordt gebleven én aan de norm wordt voldaan valt de activiteit en de daarmee gepaard gaande effecten op bruinvissen binnen de acceptabele populatiereductie van 5% conform het KEC. Ook zal er geen barrièrewerking zijn door de aanleg. Met het nemen van mitigerende maatregelen zijn er geen effecten op populatieniveau. Daarmee zijn significant negatief effecten op de instandhoudingsdoelen op de Bruinvis in het Natura 2000-gebied Voordelta uit te sluiten.
De effecten van de geofysische surveys die nodig zijn om de eigenschappen van de zeebodem van de kabeltracé in beeld te brengen worden ook volgens het KEC berekend en vallen buiten het voor de surveys van Net op Zee IJmuiden Ver Alpha in het KEC geschatte aantal bruinvisverstoringsdagen. Maar voor de realisatie van het platform IJmuiden Ver Alpha zijn nog 4.103 dagen van de in het KEC toegewezen bruinvisverstoringsdagen niet gebruikt. De benodigde 370 dagen voor de surveys passen hier ruim binnen. De scope van de geofysische surveys is nog niet bekend, daarom verbind ik aan de vergunning voorschrift 22 en 23.
Trekvissen
Gehoorgevoelige vissen zullen net als de zeezoogdieren een vermijdingsreactie vertonen voor de ADD. Echter omdat er nog een zeer grote kennisleemte bestaat over de gedragsrespons van verschillende vissoorten op geluid wordt er als worst-case vanuit gegaan dat er binnen de 500 meter vanaf de bron toch nog effecten kunnen optreden op vissen. Binnen deze aanname is de worst-case een aantasting van minder dan 0,002% van het totale oppervlak van het NCP en het leefgebied van zoutwatervis. De kans dat eventueel aanwezige beschermde soorten aangetast worden op een populatieniveau is verwaarloosbaar klein. Er is geen sprake van significant negatieve effecten van trekvissen (Zeeprik, Rivierprik, Elft en Fint) waarvoor de in het Natura 2000-gebied Voordelta instandhoudingsdoelstellingen zijn geformuleerd.
Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van de bouw van het platform op zeezoogdieren (bruinvissen, zeehonden) en trekvissen plaatsvinden, verbind ik aan de vergunning nadere voorschriften (voorschrift 12 tot en met 23)
Verstoring boven water door geluid, licht van de platforms en visuele verstoring
Het kabeltracé loopt langs de Bruine Bank, wat een aangewezen Natura 2000-gebied is voor Jan-van-gent, Grote jager, dwergmeeuw, grote mantelmeeuw, alk en zeekoet. Vogelsoorten tijdens de rui (verstoringscontour 1.500 meter) zijn verstoringsgevoeliger dan buiten de rui (500 meter). Van de aangewezen soorten maken alken, zeekoeten en grote jagers tijdens de rui gebruik van de Bruine Bank. De verstoringscontour van 500 meter voor minder gevoelige vogels (jan- van-gent, dwergmeeuw en grote mantelmeeuw) raakt niet aan de Bruine Bank. Minder gevoelige vogels op de Bruine Bank worden daarom niet verstoord.
Tijdens de aanleg overlapt de verstoringscontour voor ruiende vogels (1.500 meter) voor een beperkt deel van het tracé met de Bruine Bank, over een lengte van circa 1,5 kilometer. Voor ruiende vogels betreft het een tijdelijke verstoring van minder dan 0,05% (circa 64 ha) van het totale areaal van de Bruine Bank (136.767 ha). Door de tijdelijke aard hiervan is er geen sprake van een negatieve invloed op de gestelde behoudsdoelstellingen voor de kwaliteit en omvang van het leefgebied voor deze soorten binnen het Natura 2000-gebied.
Als deze vogels zich buiten de Bruine Bank bevinden en verstoord worden door de werkzaamheden kunnen zij uitwijken. Er is ruim voldoende onverstoord areaal beschikbaar op het NCP. De verstoring als gevolg van de werkzaamheden is tijdelijk en lokaal. Gezien de uit te voeren werkzaamheden zich ten (noord-) oosten van de Bruine Bank bevinden is er geen sprake van hinder van de migratie van en naar het (noord-) westen. Door de tijdelijke aard van de effecten, het beperkte areaal en doordat de vogels de schepen al van grote afstand aan zien komen en het gebied reeds door beroepsvaart wordt verstoord, is er geen sprake van een negatieve invloed op de gestelde behoudsdoelstellingen voor de kwaliteit en omvang van het leefgebied voor deze soort binnen het Natura 2000-gebied.
In de Voordelta ligt één bekende ligplaats van de gewone zeehond en de grijze zeehond langs het kabeltracé. Vooralsnog is er geen sprake van dat hier zeehonden worden gezoogd. Zogende zeehonden zijn zeer gevoelig voor verstoring. Het gevoelige seizoen (het zoog- en verharingsseizoen) loopt voor de gewone zeehond van ongeveer mei-september en de grijze zeehond ongeveer november-maart.
Het is niet uit te sluiten dat er tegen de tijd dat de werkzaamheden plaatsvinden, wél zogende zeehonden gebruiken maken van de ligplaats.
Als mitigerende maatregel wordt een professionele zeehondenwaarnemer ingezet, die tijdens de zoogtijd waarneemt of er zogende zeehonden aanwezig zijn en indien aanwezig, de werkzaamheden stopt. Voor volwassen zeehonden blijft ruim voldoende onverstoord areaal beschikbaar.
Er zijn gedurende de periode van aanleg voldoende uitwijkmogelijkheden voor de verstoorde vogels gezien 97% van het oppervlak in de Voordelta buiten de verstoringscontour valt. De verstoring treedt bovendien niet over het gehele tracé tegelijk op, er is alleen sprake van verstoring ter plaatse van de werkzaamheden, die bewegen langzaam en voorspelbaar langs het tracé.
In de omgeving van het tracé komen, afhankelijk van het jaargetij, de soorten roodkeelduiker en zwarte zee-eend voor. Deze soorten zijn gevoeliger voor verstoring dan andere soorten, met verstoringscontouren van respectievelijk
1.500 en 1.600 meter. Verstoring vindt plaats in een cirkel met een diameter van 1.500 of 1.600 meter rond de werkzaamheden en is daarmee lokaal. De aanleg zou resulteren in een cumulatieve verstoring van circa 10% (7.890 ha) voor roodkeelduiker en 11% (8.393 ha) voor zwarte zee-eend van het totale areaal aan open water in Natura 2000-gebied Voordelta. Het daadwerkelijke additioneel verstoorde oppervlak is in werkelijkheid vele malen kleiner aangezien er vrijwel geheel binnen de standaard vaarwegen gewerkt wordt.
Het tracé loopt langs rustgebied Bollen van het Nieuwe Zand. Dit is een winter rust- en foerageergebied voor de zwarte zee-eend. Het rustgebied is ingesteld om, door het beperken van de verstoring door recreatie en scheepvaartbewegingen, het voor de zwarte zee-eend mogelijk te maken om optimaal van het voedselaanbod in de Voordelta te profiteren in de winter. Activiteiten zijn binnen dit gebied tussen 1 november en 15 mei niet toegestaan. De activiteiten vinden niet in het gebied plaats, maar wel naast het gebied. De verstoringscontour voor de zwarte zee-eend (1.600 meter) overlapt hierdoor met een deel van dit winterrustgebied, aan de westelijke buitenrand. De hoogste dichtheden van de zwarte zee-eenden bevinden zich echter de afgelopen jaren buiten de verstoringscontour, meer in het noordoosten van het rustgebied. Daarom wordt overwogen om de locatie van het rustgebied aan te passen.
Het is niet uitgesloten dat de verspreiding van de zwarte zee-eenden in de Voordelta de komende jaren weer verandert. Als mitigerende maatregel wordt een professionele vogelwaarnemer ingezet, die tijdens de periode (november t/m mei) waarneemt of er rustende en foeragerende zwarte zee-eenden aanwezig zijn en indien aanwezig, de werkzaamheden stopt.
Gebaseerd op de verspreiding van aangewezen broedvogels en niet-broedvogels binnen het Natura 2000-gebied Veerse Meer en de gegeven verstoringscontouren worden effecten van verstoring door geluid, beweging en licht op de broedvogelsoort lepelaar uitgesloten. Voor de niet-broedvogelsoorten geldt dat de verstoringscontour van de werkzaamheden zich uit spreidt tot ongeveer de westelijke helft van het Veerse Meer. Dit overlapt voor een groot deel met de bestaande verstoring van de aanwezige vaarwegen en zal dus nauwelijks resulteren in extra verstoord oppervlak. Verstoorde individuen van soorten zoals de bergeend, grauwe gans, smient, wintertaling, wilde eend, toppereend, eidereend, brilduiker, slobeend, kuifeend en pijlstaart hebben op ieder moment voldoende uitwijkmogelijkheden, of in ieder geval niet minder uitwijkmogelijkheden dan in de bestaande situatie. Deze soorten zullen op populatieniveau geen negatieve effecten ondervinden van een tijdelijke verstoring van de werkzaamheden. Instandhoudingsdoelstellingen worden daarmee niet negatief beïnvloed.
Om te waarborgen dat er geen significant negatieve effecten van de bouw van het platform en de aanleg van de kabels op de instandhoudingsdoelstellingen van zwarte zee-eenden en zeehonden plaatsvinden, heb ik nadere voorschriften opgenomen (voorschrift 24 tot en met 26).
Verstoring door licht van het platform
De verlichting op het platform kan vleermuizen en trekvogels aantrekken. Hoewel het platform zich buiten Natura-2000 gebied bevindt kunnen vleermuizen of trekvogels die in andere gebieden beschermd zijn hier effect van ondervinden.
Om dit te voorkomen is in de PB beschreven dat er voor de platforms een verlichtingsplan wordt opgesteld. In dit Verlichtingsplan wordt door de initiatiefnemer aangegeven hoe effecten door verlichting voorkomen kunnen worden. Dit plan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het bevoegd gezag. Met dit doel verbind ik nadere voorschriften aan de vergunning (voorschrift 28 tot en met 31).
Habitataantasting op zee door mechanische effecten
Bij de aanleg van de kabels wordt de zeebodem ter plaatse beroerd. Er is sprake van habitataantasting in Natura 2000-gebied Voordelta. Binnen de Voordelta loopt het kabeltracé voor een deel door het bodembeschermingsgebied. Hierbij wordt maximaal 0,05 % (circa 15 ha) van het totale bodembeschermingsgebied (29.937 ha) aangetast. Daarnaast kan er in de Voordelta aantasting plaatsvinden van maximaal circa 170 ha van habitattype permanent overstroomde zandbanken (Noordzeekustzone, H1110B), wat slechts een beperkt deel (0.2%) van het totale areaal van dit habitattype in de Voordelta (circa 81.300 ha) is. Ook wordt maximaal 0,05% (minder dan 1 ha) slik- en zandplaten (H1140B) mogelijk aangetast door het initiatief. Vanwege het beperkte aangetaste areaal en het feit dat de bodem en bodemfauna zich binnen enkele jaren herstellen, zijn blijvende effecten van habitataantasting uit te sluiten. Hiermee is een (indirecte) negatieve beïnvloeding van de instandhoudingsdoelen van habitattypen, habitatrichtlijnsoorten en niet-broedvogels ook uitgesloten.
Voor het Natura 2000-gebied Veerse Meer zijn er geen instandhoudingsdoelen voor habitattypen aangewezen. Effecten van aantasting van leefgebieden (bodemaantasting) kunnen echter wel doorwerken via de voedselketen en daarmee hogere trofische niveaus beïnvloeden, zoals vissen en vogels. Door het beperkte areaal van de effecten en de tijdelijke aard hiervan is een negatieve beïnvloeding van de instandhoudingsdoelen van de populatieomvang van aangewezen niet-broedvogels en de omvang en kwaliteit van hun leefgebied echter niet aan de orde.
Elektromagnetische straling afkomstig van de kabels
Trekvissen
Trekvissen kunnen elektromagnetische straling waarnemen wat kan leiden tot barrièrewerking of desoriëntatie. Er is nog veel onbekend over elektromagnetische straling. Om de effecten te verminderen wordt in ieder geval voldoende bedekking (1 meter) en onderzoek voorgesteld. Voor zover bekend zijn vissen minder gevoelig dan bruinvissen, waardoor de effecten op bruinvissen als worst-case voor vissen kunnen worden beschouwd. Indien mitigerende maatregelen worden genomen, zijn significante effecten van magnetische velden op trekvissen daarmee uitgesloten.
Zeezoogdieren
Bruinvissen kunnen elektromagnetische straling waarnemen en hier mogelijk effect van ondervinden. Dit kan leiden tot barrièrewerking of desoriëntatie. Er is nog veel onbekend over elektromagnetische straling. Om de effecten te verminderen wordt in ieder geval voldoende bedekking (minimaal 1 meter) en onderzoek voorgesteld. Voor alle soorten walvissen en dolfijnen wordt verondersteld dat zij veranderingen in het magnetische veld vanaf 0.05 μT gemeten tot 300 meter boven het wateroppervlak waarnemen.
Een mogelijk effect van elektromagnetische velden is dat vissen of zeezoogdieren die erover heen willen zwemmen een barrière ondervinden (wanneer het waarneembare deel van het veld tot aan het wateroppervlak reikt) of gedesoriënteerd raken. Er is een berekening gedaan hoe groot het magneetveld rond de kabel zou moeten zijn om op 300 meter de 0,05 µT te behalen, wat zou betekenen dat bruinvissen in de waterkolom verstoord zouden worden. Om dit magneetveld van deze grootte op 300 meter hoog te krijgen, zou de kabel een stroom moeten hebben van 145 kA (kilo Ampère, eenheid voor stroomsterkte). Dit zou resulteren in een magneetveld dat 100 keer groter is dan het magneetveld van Net op zee IJmuiden Ver Alpha. Een kabel zoals die van Net op zee IJmuiden Ver Alpha heeft normaliter een stroom tussen de 1 en 2 kA.
Dit betekent dat bruinvissen deze kabels kunnen passeren door uit te wijken naar het zeeoppervlak (de waterdiepte over het tracé varieert) en dat de kabels geen obstructie vormen. Het is daarom niet aannemelijk dat door de 525kV-gelijkstroomkabel verstoringen in het navigatievermogen van bruinvissen optreden. Er is daarmee ook geen reden om aan te nemen dat er een negatief effect op instandhoudingsdoelstellingen van de bruinvis voor Natura 2000-gebied Voordelta plaatsvindt, externe effecten meegenomen.
Om te waarborgen dat er in de operationele fase geen magnetische straling afkomstig van de zeekabels optreedt verbind ik aan de vergunning een nader voorschrift (voorschrift 32).
Habitataantasting op land door mechanische effecten
Vanaf het oostelijke uittredepunt vanuit het Veerse Meer wordt gestart met een open ontgraving op land. De rest van het landtracé wordt afwisselend door middel van open ontgravingen of boringen aangelegd. Bij open ontgraving worden de verschillende bodemlagen apart afgegraven en neergelegd. Na het leggen van de kabel wordt de open ontgraving weer dichtgemaakt waarbij de oorspronkelijke aardlagen weer in de correcte volgorde worden teruggeplaatst. Aan de Noordzee kant van de Veerse Gatdam wordt een boring geplaatst in het habitattype H1140B Slik- en Zandplaten (Noordzeekustzone) en nabij H1110B Permanent overstroomde zeebanken. Het uitgangspunt is dat de boring tijdelijk is en dat na afronding de lokale situatie herstelt. Hierdoor is geen sprake van oppervlakteaantasting. Verder is het uitgangspunt dat de boring niet leidt tot aantastingen van de bodemopbouw, structuur of grondwaterpeilen of -stromingen. Strandvlaktes zijn zeer dynamisch en kennen eveneens nauwelijks een bodemopbouw en de hierin voorkomende soorten zijn aangepast aan de dynamiek en hier soms zelfs afhankelijk van. Het graven in dergelijke strandvlaktes is vergelijkbaar met deze dynamiek en na afronding is nauwelijks hersteltijd nodig.
Omdat de betrokken habitattypes geen kenmerkende vegetatietypen en bodemopbouw heeft en op de bodem door getijdewerking aan een hoge dynamiek onderhevig is, zijn permanente negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van het habitattype uitgesloten.
Verstoring op land door geluid, licht en tijdelijke aantasting
Verstoring door geluid treedt voor wat betreft de kabels op land alleen op in de aanlegfase door gebruik van materieel en vrachtverkeer en de aanpassing van het 380kV converterstation. Voor de geluidemissies en -reikwijdte zijn voor natuur specifieke berekeningen uitgevoerd. Voor het bepalen van de reikwijdte van het geluid zijn grenswaarden van verstoring van vogels gebruikt. De 42 dB(A)24eq contour van werkzaamheden bij Veerse Gatdam (o.a. voor het intrillen van de damwanden) ligt op maximaal 1.600 meter en voor heiwerkzaamheden voor de aanleg van het converterstation op maximaal 3.000 meter. Voor de werkzaamheden met betrekking tot de kabel wordt een verstoringsafstand van 500 meter aangehouden. Deze afstanden worden als maatgevend beschouwd voor het gebied waarbinnen effecten mogelijk op kunnen treden. De tijdelijke geluidsverstoring vindt plaats in een gebied met hoge recreatiedruk en standaard omgevingsgeluid van de kerncentrale Borssele en (vracht)verkeer van de Zeedijk. Aanwezige soorten in dit gebied zijn daarom al gewend aan verstoring. De tijdelijke extra verstoring van dit project valt geheel weg tegen de achtergrond.
Verstoring door licht treedt voor de kabelsystemen (inclusief boorplaatsen) alleen op in de aanlegfase door met name bouwverlichting. De maximale afstand waarop sprake is van een toename boven de 0,1 lux van verlichting is 150 meter vanaf de grens van de bouwlocaties. In het verlichtingsplan wordt opgenomen dat de verlichtingssterkte vanaf 150 meter van de verlichtingsbron onder de 0,1 lux blijft en dat verlichting naar binnen is gericht en naar buiten toe wordt afgeschermd, zodat uitstraling van licht naar de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen. Hiermee worden effecten op fauna gevoelig voor verlichtingsverstoring, zoals trekvogels en vleermuizen, buiten 150 meter uitgesloten.
Voor de boring aan de Noordzee kant van de Veerse Gatdam wordt verder een tijdelijk werkterrein ingezet met een omvang van circa 5.000 m2. Het tijdelijk werkterrein valt binnen geschikt foerageer- en rustgebied van diverse steltlopers. De beperkte omvang van het werkterrein langs de kuststrook zorgt ervoor dat er hier tijdelijk een zeer beperkt deel van de kuststrook ongeschikt is als foerageer- en rustgebied voor steltlopers. Het beperkte areaal, de tijdelijke aard en het feit dat er ruim voldoende uitwijkmogelijkheden naar omliggende vergelijkbare (foerageer en rust) gebieden beschikbaar zijn, die tevens minder onderhevig zijn aan verstoring door recreatie, maakt dat er geen negatief effect op het leefgebied van diverse steltlopers in het Natura 2000-gebied Voordelta ontstaat. Instandhoudingsdoelen van steltlopers die zijn aangewezen voor dit Natura 2000-gebied met betrekking tot de omvang en kwaliteit van het leefgebied worden zodoende niet negatief beïnvloed. Hiermee zijn negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor de populatieomvang ook uit te sluiten.
Voor aspecten rond verlichting wordt ten alle tijden het verlichtingsplan als leidraad gebruikt waardoor effecten op fauna gevoelig voor verlichtingsverstoring zijn uitgesloten. Het verlichtingsplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het bevoegd gezag, zoals vastgesteld in voorschrift 31.
Op die basis concludeert de PB dat verstoring door geluid, licht en beweging op land met inachtneming van de mitigerende maatregel geen effect heeft op de betreffende Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten. Significant negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken
Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten hiermee zijn uitgesloten.
2.3. Stikstofdepositie
De PB verwijst naar de op 1 juli 2021 in werking getreden Wet stikstofreductie en natuurverbetering en het bijbehorende besluit stikstofreductie en natuurverbetering. Hierin wordt middels een partiële vrijstelling geregeld dat de tijdelijke gevolgen van de door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden bij de natuurvergunning buiten beschouwing kunnen worden gelaten. De partiële vrijstelling geldt alleen voor tijdelijke stikstofemissies tijdens het bouwen en slopen van een bouwwerk en voor het aanleggen, veranderen en verwijderen van een werk. Daarmee is de vrijstelling ook van toepassing op de uitvoering van het project Net op zee IJmuiden Ver Alpha. Tijdens de aanlegfase, voor zowel de 1x4 kabelconfiguratie als de 2x2 kabelconfiguratie, beroept u zich op de partiële vrijstelling voor het aspect stikstofdepositie evenals voor de verwijdering van het werk.
Voor de gebruiksfase is op 28 oktober 2021 worst case berekeningen uitgevoerd met AERIUS Calculator (kenmerken: Rq6wvnFSo6XY en RaLp4oWWfuaZ) die toezien op de vaarbewegingen en helikoptervluchten voor onderhoud. Uit beide berekeningen volgt dat er tijdens de gebruiksfase geen stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zal plaatsvinden als gevolg van de onderhoudswerkzaamheden van het project.
Ik onderschrijf het bovenstaande. Op die basis geldt voor uw project een vrijstelling van de vergunningplicht voor stikstofdepositie in relatie tot de aanleg en verwijderfase. Ik onderschrijf ook uw conclusie ten aanzien van het stikstofeffect in de gebruiksfase. Er is geen effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase.
2.4. Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
In de PB is onderzocht bij welke projecten cumulatie van effecten zou kunnen optreden.
Cumulatie zou kunnen voorkomen in de vorm van verstoring door heigeluid door de aanleg van de windturbines en andere windparken. Binnen de huidige PB is getoetst aan de nieuwe geluidsnorm die binnen het KEC is gesteld voor de routekaart na 2023 (maximaal 168 dB). Door het hanteren van de geluidsnormen uit de bijbehorende kavelbesluiten, het niet overlappen in tijd tussen netten op zee en de windparken van IJmuiden Ver en indien noodzakelijk door het nemen van aanvullende maatregelen, is cumulatie uitgesloten.
Vertroebeling kan cumuleren als er in hetzelfde seizoen ook vertroebeling optreedt door andere projecten. Doordat zowel de zandwinning (voor zandwinning is één vergunning verleend tot en met maart 2023, de kabelaanleg op zee vindt plaats in 2024) als de aanleg van windmolenparken geen significante permanente remming van de primaire productie veroorzaakt cumuleren de effecten niet over tijd.
Daarnaast kan de activiteit cumuleren met de verdieping van de Nieuwe Waterweg, de Botlek en 2e Petroleumhaven, inclusief verdiepingen bij ligplaatsen voor schepen langs kades en steigers, inclusief extra onderhoud dat in de toekomst noodzakelijk is als gevolg van de verdieping. Het is waarschijnlijk dat Fase 2, die cumuleert, verspreid over de jaren 2019 – 2025 wordt uitgevoerd. Indien dit het geval is zal er zo'n kleine hoeveelheid per jaar verspreid worden dat dit als niet relevant kan worden beschouwd. De worst-case verhoging is dusdanig beperkt dat significant negatieve effecten als gevolg van cumulatie worden uitgesloten. Tevens vindt er baggeronderhoud havens bij de Oosterscheldekering plaats. De bagger- en stortwerkzaamheden worden in drie winterperiodes (tussen 1 oktober en 31 maart) uitgevoerd, te beginnen met winter 2021/2022. De derde en laatste serie van werkzaamheden vindt plaats in de winter 2023/2024. Omdat de aanleg van de kabel op zee van Net op zee IJmuiden Ver Alpha op zijn vroegst op 1 maart 2024 begint, is cumulatie van vertroebeling tussen deze projecten uitgesloten.
De werkzaamheden van Net op zee Hollandse kust West Alpha overlappen in tijd met Net op zee IJmuiden Ver Alpha. In 2024-2025 worden de kabels aangelegd, waarbij ook gebaggerd wordt. Deze slibwolk verspreid zich niet verder dan de kust van Noord-Holland en zal zodoende niet in geografische locatie overlappen met Net op zee IJmuiden Ver Alpha. Cumulatie van vertroebeling tussen deze projecten is uitgesloten.
Als laatste kunnen de effecten vanwege de parallelle ligging van Net op zee IJmuiden Ver Alpha en Beta in cumulatie worden beoordeeld. Voor beide kabelconfiguraties is de maximale gecumuleerde daggemiddelde slibconcentratie- verhoging aan het wateroppervlak en dieptegemiddeld niet hoger is dan 10 mg/l, en aan de bodem niet hoger dan 15 mg/l. In de Voordelta is de maximale gecumuleerde concentratieverhoging aan het wateroppervlak en dieptegemiddeld voor de (1x4)-kabelconfiguratie niet hoger dan 5 mg/l. Bij de (2x2)kabelconfiguratie komt de concentratieverhoging niet hoger dan 7,5 mg/L. De concentratieverhoging aan de bodem in de Voordelta voor de (1x4)kabelconfiguratie blijft hoofdzakelijk onder de 5 mg/l, maar zit daar op 77 ha boven. De maximale gecumuleerde daggemiddelde slibconcentratie is 8,7 mg/l. Voor de (2x2)-kabelconfiguratie is het oppervlak van de concentratieverhoging < 5.0 mg/L aan de bodem in de Voordelta circa 6.527 hectare maar de concentratieverhoging blijft onder de 7,72 mg/L. Rond de Bruine Bank is de maximale concentratieverhoging aan het oppervlak 10 mg/l, maar blijft op het grootste deel van de slibwolk onder de 10 mg/l, en dieptegemiddeld onder de 7,5 mg/l. De hoogste concentratieverhoging bevindt zich direct langs het tracé. De vertroebeling verspreidt zich met name ten oosten van het tracé (buiten de Bruine Bank).
Doordat de toename in vertroebeling niet afwijkt van natuurlijke fluctuaties en een beperkte tijdsduur heeft, is niet te verwachten dat er negatieve ecologische effecten op zullen treden. Indien er voor Ijmuiden Ver Alpha en Beta gekozen wordt voor de (2X2)-kabelconfiguratie kan dat vertroebeling veroorzaken in of nabij foerageergebieden, om dat te waarborgen verbind ik aan de vergunning een nader voorschrift (voorschrift 27).
Wanneer elektromagnetische velden overlappen kunnen deze elkaar echter beïnvloeden. De kabeltracés van Net op zee IJmuiden Ver Alpha en Beta lopen over een lengte van circa 79 kilometer parallel waarbij ze minimaal 200 meter uit elkaar liggen. Door deze afstand, overlappen de beide velden elkaar niet en is er dus geen sprake van een cumulatief effect.
Mogelijk significant negatieve effecten van andere projecten in cumulatie zijn uit te sluiten.
Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatie-toetsing is uitgevoerd.
2.5. Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB, de daarbij behorende rapportages en documenten, de vergunningvoorschriften en mitigerende maatregelen is de zekerheid verkregen dat het project waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.