Geachte ,
Per brief van 2 juli 2021 (door mij ontvangen op 8 juli 2021) heeft u een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) aangevraagd voor het vissen op spiering met pelagische sleepnetten op acht specifieke locaties in het Natura 2000-gebied Waddenzee. Er wordt aangevraagd voor de jaren 2021 tot en met 2026, specifiek daarbinnen voor de periode van 15 september tot 15 maart. U zet het vaartuig 'WR 141' voor deze visserij in.
Procedure
Op 21 juli 2021 heb ik de ontvangst van uw aanvraag bevestigd.
Op deze aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals opgenomen in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), toegepast. Het besluit tot toepassing is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 juli 2021, stcrt-2021-37286.
Het ontwerpbesluit is bekend gemaakt in de Staatscourant van 1 oktober 2021, stcrt-2021-42197.
Het ontwerpbesluit heeft van 2 oktober 2021 tot en met 13 november 2021 ter inzage gelegen. Hierop zijn drie zienswijzen ontvangen. In de als bijlage bij onderhavig besluit gevoegde Nota van Antwoord zijn deze zienswijzen weergegeven inclusief mijn reactie daarop. Daar waar het onderhavige besluit afwijkt van het ontwerpbesluit is dit expliciet (in een separate passage) in de Nota van Antwoord aangegeven.
Besluit
Ik besluit om u op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb de gevraagde vergunning te verlenen.
In dit besluit vindt u de voorschriften en de inhoudelijke overwegingen die aan deze vergunning ten grondslag liggen. De aanvraag en de bijlagen zijn onderdeel van dit besluit.
1. AANVRAAG
1.1. Onderwerp
De voorgenomen activiteiten zijn in meer detail beschreven in de aangeleverde Passende Beoordeling (hierna: PB).
De beoogde vislocaties bevinden zich binnen de Westelijke Waddenzee.
1.2. Bevoegdheid
Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en de artikelen 1.2 en 1.3, lid 1, sub f onder 2 van het Besluit natuurbescherming ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.
De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Vergunningplicht
De aangevraagde activiteiten kunnen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het betrokken Natura 2000-gebied, significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb.
1.4. Beoordeling van projecten
1.4.1. Project met mogelijk significante gevolgen
De activiteiten waarvoor vergunning wordt aangevraagd, betreffen een project in de zin van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb dat, omdat zij, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, kunnen leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Waddenzee en het Natura 2000-gebied IJsselmeer.
1.4.2. Passende beoordeling
Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een PB heeft overgelegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied. De met de aanvraag meegezonden PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied.
1.5 Beleid
Natura 2000-beheerplan Waddenzee
In het Natura 2000-beheerplan Waddenzee is het navolgende over deze visserij opgenomen:
De huidige activiteiten in en rond de Waddenzee zijn getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen middels een effectenanalyse. Verschillende Nb-wetvergunningplichtige activiteiten worden in het beheerplan onder specifieke voorwaarden vrijgesteld van vergunningplicht. [...] Daarnaast zijn er diverse vergunningplichtige activiteiten die vergunningplichtig blijven, zoals: vele vormen van beroepsmatige visserij (mosselzaad, garnalen, kokkels, spiering, oesters), [..] Wanneer de vergunningen van deze activiteiten aflopen, dient een nieuwe vergunning dan wel vergunningverlenging aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag. [...]
De toestemmingen op grond van de Visserijwet worden door een negental vissers gebruikt voor hoofdzakelijk spieringvisserij in de spuikommen van Kornwerderzand en Den Oever. Daarnaast wordt er spiering aangeland die afkomstig is van onder ander garnalenvissers. De spieringvissers zijn circa 70 keer per periode (eind augustus tot en met april) actief. De spieringvissers bij de Afsluitdijk liggen de rest van het jaar stil. Een aantal visserijbedrijven schakelt daarna om naar bijvoorbeeld harders, zeebaarzen, Noordzeekrabben, paling en wolhandkrab. De spieringvisserij maakt gebruik van een pelagisch (zwevend) sleepnet; de vis wordt in de waterkolom gevangen, soms slepen de gewichten die het net open houden wel eens over de bodem. De spieringvisserij heeft mogelijk effecten op de op spiering foeragerende vogels, zowel in Waddenzee als mogelijk ook in het IJsselmeer.
2. BEOORDELING
2.1 Afbakening
De beoogde visserij vindt plaats in het Natura 2000-gebied Waddenzee, meer specifiek de acht vislocaties zoals opgenomen in figuur 2 van de PB.
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB in paragraaf 4.2 welke in redelijkheid denkbare typen effecten kunnen optreden. Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2 Mogelijke effecten en mitigatie
Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de PB.
2.2.1 Vangst doelsoort (spiering) en overige vissen
In de Wnb is de spiering zelf geen beschermde of kwaliteitsbepalende soort in het betreffende gebied in de westelijke Waddenzee. De spieringvisserij Waddenzee (vanaf september) vangt vermoedelijk vooral de uit gespoelde, in het IJsselmeer geproduceerde, jonge spiering (aangeland als 'Spiering 2'). De spieringpopulatie in de Waddenzee wordt in hoofdzaak gevoed vanuit het IJsselmeer, omgekeerd draagt in de huidige situatie de spiering uit de Waddenzee mogelijk alleen in slechte spieringjaren in geringe mate bij aan de instandhouding van de spieringbronpopulatie in het IJsselmeer.
In de huidige situatie wordt de voortplanting van spiering in het IJsselmeer eerder belemmerd door migratieknelpunten dan door onttrekking middels een gerichte visserij in de Waddenzee.
Het is in de geschetste situatie niet aannemelijk dat de spieringvisserij in de Waddenzee een bepalend negatief effect kan hebben op de spieringpopulatie of het voortbestaan van de spieringpopulatie in de Waddenzee hindert, zolang die wordt gesuppleerd vanuit het IJsselmeer.
Er worden voorts, vanwege de specifieke wijze van gericht vissen, geen effecten verwacht als gevolg van de bijvangst van andere vissoorten (die in het beleid zijn aangeduid als kwaliteitsbepalend) op de kwaliteit van Habitattype H1110a. Eventuele bijvangst kan met een overlevingsbak worden afgescheiden van de vangst van de doelsoort spiering en zonder de vis te hanteren, worden teruggespoeld in de Waddenzee. Dit vergroot de overlevingskans van deze bijvangst.
In dat kader verbind ik een voorschrift aan de onderhavige vergunning.
2.2.2 Stapelvoedsel zeezoogdieren
De bruinvis is een mobiele soort en opportunistische predator die spiering eet wanneer deze voorhanden is, maar die in zijn dieet niet van spiering afhankelijk is. Door zijn mobiliteit kan de bruinvis uitwijken naar gebieden waar voldoende alternatief voedsel beschikbaar is.
De belangrijke ligplaatsen en de foerageergebieden van grijze en gewone zeehond overlappen nauwelijks met het beoogde visgebied van de spieringvisserij. Spiering lijkt, blijkens gepubliceerde onderzoeken, niet van belang in het dieet van zeehonden. De pelagische spieringvisserij heeft geen indirect effect op het stapelvoedsel van deze zeezoogdieren.
2.2.3 Stapelvoedsel beschermde vogelsoorten
De fuut, aalscholver, grote zaagbek, middelste zaagbek en het nonnetje zijn voor hun voedsel niet zozeer aangewezen op de Waddenzee, maar vooral op het IJsselmeer, met uitwijk naar ijsvrije havenbekkens of spuikommen in de Waddenzee bij ijsvorming in het IJsselmeer.
Voor futen levert de Waddenzee met 2.8% een geringe bijdrage aan de landelijke populatie. De fuut komt in Nederland wijdverspreid voor en heeft het zwaartepunt van verspreiding in de Deltawateren. Overwintering gebeurt in grote aantallen langs de Hollandse kust. Spiering kan onderdeel uitmaken van het dieet van futen, maar in de Waddenzee worden ook andere vissoorten gegeten. De grondels, die deel uitmaken van het dieet, worden door de spieringvisserij bijvoorbeeld niet beïnvloed.
Hoewel de doelaantallen van fuut in de Waddenzee en IJsselmeer momenteel niet worden gehaald en de trend licht afnemend of onzeker is, is de kans dat significante effecten op de futenpopulatie optreden, door onttrekking van stapelvoedsel in de vorm van spiering, zeer klein.
Aalscholvers zijn met een breed dieet niet afhankelijk van spiering. De Waddenzee is van minder groot belang ten opzichte van het IJsselmeer. De doelstelling wordt voor aalscholver behaald in zowel Waddenzee als IJsselmeer (voor niet-broedvogels). Effecten van onttrekking van spiering op de aalscholverpopulatie zijn gering en niet van betekenis. Wanneer de visserij bovendien bij strenge winters uit voorzorg wegblijft uit de spuikommen, dan is de kans op beïnvloeding van de aalscholverpopulatie minimaal en wordt geen effect verwacht.
De Waddenzee is voor de grote zaagbek en nonnetje van ondergeschikt belang en heeft bijvoorbeeld geen aanwijzing als speciale beschermingszone voor nonnetje. Voor beide vogelsoorten wordt spiering genoemd als stapelvoedsel, maar beide soorten foerageren alleen in uitzonderlijk koude winters in een specifiek deel van de Waddenzee, namelijk de ijsvrije havens en spuikommen. Juist in de omstandigheid van winters met ijsbedekking hebben de vogels echter geen uitwijk om te foerageren en zijn de havens en spuikommen wel relevant. Door uit voorzorg af te spreken dat de spieringvisserij tijdens situaties dat het IJsselmeer dichtvriest tijdelijk wegblijft uit de spuikommen, wordt voor grote zaagbek en nonnetje geen effect verwacht. Voor beide soorten worden de fluctuaties of de mogelijke afname in aantallen bepaald door klimatologische omstandigheden en verschuivingen van de overwinteringsgebieden.
De belangrijkste leefgebieden voor overwinterende middelste zaagbek bevinden zich in de zoute wateren van het Deltagebied. De Waddenzee draagt slechts 4.5% bij aan het landelijke doel voor de populatie. Voor middelste zaagbek is spiering wel een belangrijke voedselbron, maar ook andere voorkomende vissoorten worden gegeten. Vanwege de afnemende trend in aantallen in de Waddenzee is een effect van verslechterend voedselaanbod onwenselijk, maar effecten van verstoring zijn voor deze soort vermoedelijk van grotere invloed, zie daarom paragraaf 5.3. Op landelijke schaal zijn de Grevelingen, Oosterschelde en Veerse Meer van doorslaggevend belang voor de instandhouding van de populatie Middelste zaagbek.
Concluderend: de indirecte effecten van de onttrekking van het stapelvoedsel (spiering) van visetende vogels door de voorgenomen spieringvisserij op de beschermde populaties van niet-broedvogels in de Waddenzee worden op basis van voornoemde gegeven gering geacht. Andere factoren, zoals de slechte spieringstand in de bronpopulatie in het IJsselmeer, zijn waarschijnlijk van meer doorslaggevend belang. De spieringvisserij in de Waddenzee heeft geen meetbare invloed op de spieringpopulatie in het IJsselmeer. De onttrekking leidt niet tot een significante afname van de aantallen van genoemde visetende vogels en de Natura 2000-doelstellingen van de Waddenzee en IJsselmeer worden door de spieringvisserij niet significant beïnvloed.
2.2.4 Stapelvoedsel visetende broedvogels
In de PB worden enkele relevante beschermde broedvogelsoorten nader inhoudelijk besproken. Ik verwijs in deze naar die passages. De visdief wordt in meer detail beschreven. Visdieven zijn aanwezig buiten het seizoen van de spieringvisserij in de Waddenzee en de ruimtelijke overlap van foerageergebieden met de vislocaties is beperkt. Indirecte effecten van de pelagische spieringvisserij (half september tot half maart) op het stapelvoedsel van visdieven in de broedperiode worden onwaarschijnlijk en verwaarloosbaar klein geacht.
2.2.5 Verstoring zeezoogdieren
Het aantal waargenomen bruinvissen is klein (figuur 8 van de PB) en de aanwezigheid van bruinvis in de Waddenzee was geconcentreerd in maart (De Boer et al., 2015). De spieringvisserij eindigt half maart. In de betreffende periode is er vrijwel geen overlap met de spieringvisserij, waardoor verstoring van bruinvissen door de spieringvisserij niet aannemelijk is.
Gewone zeehonden zijn talrijk in de oostelijke Waddenzee, maar komen in veel lagere dichtheden voor in de westelijke Waddenzee (gemiddeld 0.1 individu per km2). Boottellingen in de Waddenzee (De Boer et al., 2015) illustreren lage aantallen gewone zeehonden in het visgebied in de winterperiode (Figuur 9) en indiceren een kleine piek in aantallen gewone zeehonden in januari en maart. Er zijn enkele ligplaatsen van gewone zeehonden op het Balgzand (RWS, 2016). Er is een beperkte overlap (in ruimte en tijd) met de pelagische spieringvisserij in de westelijke Waddenzee. Verstoring van gewone zeehonden door de spieringvisserij
is niet aannemelijk.
De zandplaat Noorderhaaks, ten zuiden van Texel, is een belangrijke ligplaats voor grijze zeehonden. Ook zijn er enkele ligplaatsen op het Balgzand en in de omgeving van Kornwerderzand langs de randen van de Boontjes (RWS, 2016). Getelde aantallen grijze zeehond in de Waddenzee waren het hoogst in december, een piek die overeenkomt met de periode dat de grijze zeehond haar jongen werpt op de zandbanken in de Waddenzee (zoals bijvoorbeeld de Richel), maar de dichtheden in de westelijke Waddenzee zijn laag (0.01 dier per km2) (de Boer et al., 2015).
Er is een zeer beperkte overlap in ruimte en in tijd van de voorgenomen visserij in de westelijke Waddenzee met de aanwezigheid van deze soort, waardoor verstoring van grijze zeehonden door de spieringvisserij niet aannemelijk is.
2.2.6 Verstoring
Vissersschepen worden door groepen van diverse vogelsoorten (o.a. duikeenden, futen, zaagbekken) als verstorend ervaren wanneer deze schepen buiten de vaargeulen komen en zich onvoorspelbaar gedragen. De spieringvisserij vindt juist plaats in de diepere delen bij de spuikom en wordt in mindere mate uitgeoefend op ondieper water, daarbij is de verplaatsing en visserij van de schepen in hoofdzaak via de bestaande vaargeulen.
De spieringvisserij wordt niet uitgeoefend in de broedperiode van vogels. De kwetsbare ruiperiode van veel vogels (futen en duik-eenden) is in de nazomer en overlapt evenmin in tijd met de visserij-activiteit. De visserij vindt overdag plaats, waardoor de slaapplaatsen van vogels niet worden beïnvloed.
Groepen overwinterende vogels kunnen echter wel verstoord worden, waarbij de soort met de hoogste aantallen de toppereend betreft. Aalscholver, fuut, grote zaagbek, middelste zaagbek en nonnetje houden zich in het gebied waar de visserij wordt uitgeoefend overwegend op in de nabijheid van de spuikommen en kunnen daar effecten van verstoring ondervinden.
Mocht er verstoring optreden, dan zwemmen of vliegen vogels die opgejaagd zijn door een vissersschip in de regel naar een alternatieve locatie om terug te keren zodra het schip weer is vertrokken. Er is dan sprake van tijdelijke hinder voor de vogels. Door de verstoring resteert voor de vogels minder tijd om te foerageren terwijl extra energie nodig is voor het uitwijken. De ruimte om uit te wijken voor de vogels lijkt in het Waddengebied niet beperkend.
Langs de Afsluitdijk zijn er twee spuipunten van zoet water vanuit het IJsselmeer: Den Oever en Kornwerderzand. Voor foeragerende vogels die in de ene spuikom worden verstoord, biedt de andere spuikom 25 km verderop een uitwijkmogelijkheid. Gezien de afstand tussen beide spuikommen is de kans groter dat vogels binnen de spuikom uitwijken. De kortstondige aanwezigheid van deze visserij in het gebied buiten de spuikommen levert geen extra effecten ten opzichte van de gangbare vaarbewegingen in het gebied.
Verstorende effecten van de spieringvisserij op overwinterende vogels en duikeenden kunnen worden uitgesloten door in perioden van ijsbedekking (IJsselmeer) niet in de spuikommen te vissen en ruime afstand te houden van concentraties toppereenden. Met inachtneming van die voorzorg wordt geen effect op de toppereend-populatie verwacht.
In de context van de hierboven weergegeven analyses verbind ik enkele specifieke voorschriften aan de onderhavige vergunning, ter borging van de bescherming van de relevante natuurwaarden en ter voorkoming van het kunnen optreden van significante effecten.
2.2.6 Typische soorten
Omdat de spieringvisserij met sleepnet een pelagische visserij betreft zullen typische soorten die aan de bodem gebonden zijn, niet beïnvloed worden. Het betreft dan de borstelwormen en de weekdieren die zijn genoemd in het profieldocument van H1110A. De bijvangst van de vissoorten die worden genoemd in de lijst van typische soorten zijn minimaal of uitgesloten en zullen op de schaal van het gehele Natura 2000-gebied geen effect kunnen hebben. Zoals reeds eerder geconcludeerd is de spieringvisserij een 'schone' visserij met weinig bijvangst. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de voorgenomen visserij geen effect zal hebben op de typische soorten van het habitattype H1110A.
2.3. Stikstofdepositie
Voor wat betreft de inhoudelijke overwegingen rondom de berekening van de stikstofdepositie als gevolg van de aangevraagde activiteiten verwijs ik naar paragraaf 5.4 van de PB. Het varen en vissen op de locaties 4, 5 en 6 zoals weergegeven in figuur 2 van de PB valt binnen het reguliere vaarverkeer en zijn daarom niet berekend in AERIUS Calculator. Voor de overige vislocaties is binnen AERIUS Calculator gewerkt met een worst case in het betreffende visseizoen (maximaal 25 weken) van 100 vaarbewegingen. Met de gegeven invoer in AERIUS-calculator zijn er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
De extra uitstoot als gevolg van de door u voorgenomen activiteiten hebben daarmee buiten het reguliere vaarverkeer geen meetbaar effect op de stikstofgevoelige habitattypen of habitats van beschermde soorten.
De betreffende AERIUS Calculatorberekening is als bijlage bij de aanvraag en onderhavig besluit gevoegd.
In de Kamerbrief van 9 juli 2021 is besloten tot een maximale rekenafstand van 25 kilometer voor depositieberekeningen met AERIUS Calculator. Zij zal op onderdelen worden aangepast om ervoor te zorgen dat de stikstofneerslag van een bron tot maximaal 25 kilometer wordt berekend. Deze vernieuwde versie van AERIUS Calculator was niet gereed ten tijde van de onderhavige besluitvorming. Daarom is ambtshalve hieraan toepassing gegeven. Gezien de huidige uitkomst van de Aerius Calculator-berekening (geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jr., kan met zekerheid worden gesteld dat er buiten de 25-km zone rond de activiteiten geen effect zal optreden.
2.4. Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
De PB geeft aan dat de uitvoering van de activiteiten niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer. De PB concludeert dat cumulatieve effecten daarom niet aan de orde zijn en dus niet nader onderzocht zijn.
Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
2.5. Monitoring en rapportage
In de PB wordt erkend dat in de bestaande literatuur er nog niet volledige duidelijkheid is over de samenstelling van de spieringvangsten, specifiek wat betreft lengte en geslachtsrijpheid van spiering. Ook zijn er nog kennisleemtes in relatie tot de samenstelling en het onderlinge aandeel binnen die samenstelling van de bijvangst. Ook is er nog beperkt zicht op het ruimtelijk patroon van de pelagische spieringvisserij.
Aanvrager stelt in dat kader voor om een specifiek hierop gerichte monitoring uit te voeren. Een ter zake deskundig ecoloog zal hiervoor een monitoringsplan opstellen en verantwoordelijk zijn voor de data-inzameling, dataverwerking en rapportage over de resultaten.
In dit kader verbind ik enkele specifieke voorschriften aan de onderhavige vergunning. Ik benadruk hierbij wel dat ik de monitoringsresultaten zal gebruiken ter validatie van de afwegingen in de PB. Het voorzorgsbeginsel strekt m.i. niet zo ver dat met de behoefte aan verdere verfijning van de reeds aanwezige kennis en expertise, de gevraagde vergunning (in haar beperkte omvang en specifieke locaties) niet verleend zou kunnen worden. Wel kunnen de monitoringsresultaten eventueel aanleiding geven tot wijziging van de onderhavige vergunning.
Ik erken dat voor wat betreft het visseizoen 2021/2022 en de doorloop in tijd van de onderhavige besluitvorming er onvoldoende voorbereidingstijd is voor de start van deze monitoring in dat seizoen. Wel verplicht ik in dat seizoen tot een tweetal waarnemersreizen waarover aan mij gerapporteerd dient te worden.
2.6 Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB en AERIUS-berekening en hieronder aan de vergunning verbonden voorschriften is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.
Ik maak u erop attent dat u voor het kunnen benutten van de onderhavige vergunning ook moet kunnen beschikken over de tevens vereiste toestemming op grond van de visserijwet- en regelgeving. Voorts: de onderhavige vergunning betreft louter een toestemming op grond van de Wnb en de daadwerkelijke inzetbaarheid ervan kan beperkt worden door toekomstige ontwikkelingen en beperkingen vanuit andere kaders.
3. VOORSCHRIFTEN
Ter bescherming van de in de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer aanwezige beschermde natuurwaarden, verbind ik aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen.
Algemeen
-
Deze vergunning staat op naam van of diens rechtsopvolger (hierna: vergunninghouder) en mag uitsluitend benut worden met inzet van het vaartuig 'WR 141'.
-
Deze vergunning wordt uitsluitend gebruikt door (medewerkers van) de vergunninghouder of door (rechts)personen die aantoonbaar in opdracht van de vergunninghouder handelen. De vergunninghouder blijft daarbij verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze vergunning.
-
De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen beschikken op de plaats waar de vergunde activiteit wordt uitgevoerd over een (digitaal) exemplaar van deze beschikking, inclusief alle daarbij behorende bijlagen.
-
De vergunde activiteit wordt uitgevoerd zoals de aangegeven in de aanvraag en bijbehorende passende beoordeling en volgens de voorschriften en beperkingen die aan deze vergunning zijn verbonden. Bij eventuele strijdigheid van de aanvraag en de voorschriften en beperkingen van deze vergunning hebben de laatste voorrang.
-
Het voornemen tot het uitvoeren van een activiteit in afwijking van de aanvraag wordt schriftelijk gemeld aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter attentie van het Cluster Natuurvergunningen (hierna: het bevoegd gezag). Uitvoering ervan kan uitsluitend plaatsvinden na verkregen schriftelijke instemming van of namens het bevoegd gezag.
-
Wanneer zich een incident voordoet, meldt de vergunninghouder dit met alle relevante gegevens onmiddellijk aan het bevoegd gezag. Een incident is in dit geval een onvoorziene gebeurtenis waardoor schade aan de natuurlijke kenmerken in het betrokken beschermde gebied is of kan worden toegebracht, bijvoorbeeld wanneer onbedoeld vrijgekomen schadelijke stoffen een habitattype of habitat- of vogelrichtlijnsoort bedreigen.
-
Wanneer zich een incident voordoet, is de vergunninghouder verplicht eventuele verontreinigingen zo mogelijk direct te verwijderen en de eventueel opgetreden schade voor zover mogelijk te herstellen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.
-
De vergunninghouder volgt de aanwijzingen op die het bevoegd gezag geeft.
-
Alle correspondentie met betrekking tot deze vergunning kan per reguliere post of per e-mail (wetnatuurbescherming@minlnv.nl) worden gedaan.
Nadere inhoudelijke voorschriften
-
De visserij mag uitsluitend plaatsvinden op de acht locaties zoals aangeduid in figuur 2 van de PB. De exacte ligging van de vislocaties in de spuikom van Den Oever (locatie 1), de spuikom van Kornwerderzand (locatie 2) het Amsteldiep (locatie 3) en het Verversgat (locatie 7) is aangeduid in de AERIUS-berekening (bijlage 2 van de onderhavige vergunning).
-
De visserij start elk vergund kalenderjaar op 15 september en loopt door tot 15 maart van het opvolgende kalenderjaar.
-
Bij het instellen van een visserijvrije zone van 1.000 meter bij de spuipunten bij de Afsluitdijk, vervallen de vislocaties 1 en 2 zoals weergegeven in figuur 2 van de PB.
-
De vaarsnelheid tijdens het vissen blijft onder de 2 knopen en het schip vist met de stroom mee.
-
Er wordt gevist en gevaren met een maximaal motorvermogen van 180 pk.
-
De vergunninghouder neemt de bepalingen inzake VMS en AIS van artikel 102 en artikel 103 van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij te allen tijde in acht; de data uit beide systemen zijn vereist voor een adequaat toezicht op onderhavige vergunning.
-
De vislocaties 1 en 2 (zoals weergegeven in figuur 2 in de PB) mogen per visseizoen per locatie maximaal 100 maal worden bevist door vergunninghouder.
-
De locaties 3 en 7 (zoals weergegeven in figuur 2 in de PB) mogen per visseizoen maximaal eenmaal per week bevist worden.
-
De vergunninghouder meldt elke twee weken aan het bevoegd gezag per dag het gerealiseerde aantal bevissingen op elk van de voorgenoemde locaties inclusief (per dag) de hoeveelheden aan aangelande spiering (in kilo's). Bij een onvoldoende nakomen van deze verplichting kan door het bevoegd gezag overwogen worden een black box verplicht te stellen middels een wijziging van de onderhavige vergunning.
-
De pelagische sleepnetten aan weerszijden van het schip hebben een netopening van 2 meter hoog en 6 meter breed en een lengte tussen de 15 en 20 meter. Het net wordt opengehouden met houten stokken.
-
De maaswijdte van de pelagische sleepnetten varieert van 28 mm voorin tot 16 mm achterin het net.
-
Ter vergroting van de overlevingskansvan bijvangst wordt een overlevingsbak toegepast ter afscheiding van andere soorten dan de spiering. Deze bijvangst dient onmiddellijk en zonder hanteren te worden teruggespoeld.
-
De visserij in de spuikommen is niet toegestaan op de momenten dat er wordt gespuid vanuit het IJsselmeer alsmede ingeval van dichtvriezen van het IJsselmeer. In relatie tot de laatste situatie wordt hiervan aan de vergunninghouder melding gedaan vanuit het ministerie van LNV (na opname van de veldsituatie door de betrokken toezichthouders). Via dezelfde weg zal een afmelding van dit tijdelijk verbod plaatsvinden richting de vergunninghouder.
-
Het is niet toegestaan afval of materialen in het gebied achter te laten. Restafval dient te worden opgevangen en niet in het water terecht te komen.
-
Het is niet toegestaan om, anders dan voor communicatiemiddelen de veiligheid betreffende, geluidsapparatuur te laten spelen.
-
De verlichting van de vaartuigen en overige apparatuur dient, ook wat de hoogte daarvan betreft, te worden beperkt tot hetgeen strikt onvermijdbaar is in samenhang met de uitvoering van de bij dit besluit vergunde activiteiten.
-
De verlichting dient zodanig te worden opgesteld en ingericht, en de lampen dienen zodanig naar buiten toe te worden afgeschermd, dat hinderlijke lichtstraling door direct licht voor de fauna wordt voorkomen.
-
Wanneer tijdens de visactiviteiten exemplaren van rivierprik, zeeprik en/of fint worden bijgevangen, dan dienen deze exemplaren onmiddellijk weer teruggezet te worden.
-
Er wordt een afstand van minimaal 500 meter tot concentraties van Toppereenden aangehouden. Van een dergelijke concentratie is sprake bij meer dan 100 exemplaren.
-
Er wordt een afstand van minimaal 150 meter van in de spuikommen foeragerende vogels aangehouden.
Monitoring en rapportage
-
Vergunninghouder laat een ter zake deskundig ecoloog een monitoringsplan opstellen welke ziet op het monitoren van de lengte en geslachtsrijpheid van de gevangen spiering, de samenstelling en aandeel van de bijvangst en het ruimtelijk patroon van vissen.
-
Het in voorgaand voorschrift genoemd monitoringsplan wordt ter instemming uiterlijk drie weken voorafgaand aan de start van de visserij van het visseizoen 2022/2023 aan het bevoegd gezag voorgelegd. De oplevering van en instemming met het voorgenoemd monitoringsplan is vereist voor het mogen vissen in het visseizoen 2022/2023 en verder.
-
De vergunninghouder rapporteert uiterlijk op 15 mei van elk kalenderjaar (te starten in het visseizoen 2022/2023) over de in dat afgelopen visseizoen gerealiseerde monitoringsresultaten aan het bevoegd gezag. De oplevering van deze rapportage is vereist voor het mogen vissen in het opvolgend visseizoen.
-
Het monitoringprogramma dient te worden bijgesteld indien de monitoringsresultaten daartoe, naar het oordeel van het bevoegd gezag, aanleiding geven. Dergelijke tussentijdse wijzigingen van het monitoringprogramma behoeven de schriftelijke instemming van het bevoegd gezag alvorens zij worden doorgevoerd. De vergunninghouder kan tevens zelf, op basis van de monitoringsresultaten, een deugdelijk onderbouwd voorstel tot bijstelling van het monitoringsprogramma doen. Zulks ter instemming van het bevoegd gezag.
-
In het visseizoen 2021/2022 zullen een tweetal waarnemersreizen ter voorlopige monitoring plaats dienen te vinden. Hiertoe dient een ter zake deskundig ecoloog de waarnemingen uit te voeren en hierover terug te rapporteren aan het bevoegd gezag. De waarnemersreizen dienen evenredig over het seizoen verdeeld te worden en afdoende representatief te zijn voor de acht vergunde vislocaties; de bevindingen worden uiterlijk twee weken na elke waarnemersreis aan het bevoegd gezag gerapporteerd.
Toezicht
-
De vergunninghouder geeft alle medewerking aan de aangewezen toezichthouder en opsporingsambtenaren.
-
De vergunninghouder toont informatie en documenten op verzoek aan de bevoegde toezichthouder en opsporingsambtenaren.
Looptijd en geldigheid
-
De vergunning is voor wat betreft de uitvoering van de spieringvisserij geldig vanaf het moment van afgifte tot 15 maart 2022, van 15 september 2022 tot 15 maart 2023, van 15 september 2023 tot 15 maart 2024, van 15 september 2024 tot 15 maart 2025 en van 15 september tot 15 maart 2026 en voor wat betreft de instemming met de laatste monitoringsrapportage tot en met 15 mei 2026.
TER INFORMATIE
Op grond van afdeling 4.1.1. van de Awb kan een verzoek tot wijziging van de vergunning worden ingediend.
Op grond van artikel 5.4, lid 1 en lid 2, van de Wnb kan de verleende vergunning worden ingetrokken of gewijzigd.
Als de vergunninghouder handelt in strijd met de vergunning, kan op grond van artikel 7.2, lid 2, van de Wnb een last onder bestuursdwang worden opgelegd.
Conform artikel 5:32, lid 1, Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Hoogachtend,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze:
MT-lid Directoraat-Generaal Natuur, Visserij en Landelijk Gebied
Bijlagen
-
PB Spieringvisserij Waddenzee
-
AERIUS Calculator-berekening spieringvisserij WR 141
-
Nota van Antwoord
BEROEP
Bent u het niet eens met het definitieve besluit? Als belanghebbende kunt u hiertegen in beroep gaan. Bent u geen belanghebbende? Dan kunt u in beroep gaan als u op tijd een zienswijze heeft doorgegeven. Verschilt het definitieve besluit inhoudelijk van het ontwerpbesluit? Dan kunt ook in beroep gaan als u geen belanghebbende bent en geen zienswijze heeft doorgegeven.
U kunt uw beroepschrift digitaal of via een brief indienen.
Digitaal dient u in via het beroepschriftformulier:
https://formulier.rechtspraak.nl/burger/bestuur/beroepschrift/rechtbank
U heeft hier een DigiD voor nodig. Let op: het digitale beroepschriftformulier is niet bruikbaar voor rechtspersonen of voor gemachtigden van rechtspersonen. Bedrijven als een besloten vennootschep (bv) of naamloze vennootschap (nv) en organisatie als een stichting of vereniging dienen hun stukken op papier in. Een eenmanszaak, vennootschep onder firma (vof) of commanditaire vennootschap (cv) kan de formulieren wel gebruiken. Zij kunnen inloggen met hun DigiD.
Via een brief. Vermeld in uw beroepschrift:
-
uw naam en adres
-
het besluit waartegen u in beroep gaat
-
waarom u het niet eens bent met de beslissing van het bestuursorgaan
-
wat de beslissing volgens u moet zijn
Dateer en onderteken het beroepschrift. Uw woonplaats is bepalend bij de vraag bij welke rechtbank u uw beroepschrift moet indienen. Heeft u geen woonplaats in Nederland dan is de zetel van het bestuursorgaan bepalend.
Via https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Contact#contactgegevens
kunt u nagaan bij welke rechtbank u uw beroepschrift moet indienen.
Stuur de stukken die belangrijk zijn voor de rechter mee met het beroepschrift. In elk geval: