Geachte ,
Met uw brief van 26 oktober 2020 verzocht u mij handhavend op te treden tegen het bedrijf ProRail B.V. omdat er naar uw mening onterecht zonder vergunning ingevolge artikel 2.7 lid 2 van de Wet Natuurbescherming (verder: Wnb) activiteiten in de inrichting Vurehout 0 te Zaandam verricht worden. U geeft aan dat het hierbij onder meer om de depositie van stikstof gaat. U verzoekt om de betreffende inrichting onmiddellijk stil te leggen en de illegale situatie te beëindigen.
Met deze brief motiveer ik mijn beslissing op uw verzoek.
Bevoegdheid
Op grond van artikel 1.3, vijfde lid, van de Wnb zijn activiteiten ten aanzien van de aanleg, uitbreiding en, voor zover van toepassing, inrichting, alsmede wijziging, gebruik, beheer en onderhoud van hoofdwegen en hoofdvaarwegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Tracéwet en de hoofdspoorwegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegnet in artikel 1.3, aanhef en sub a onder 4, van het Besluit natuurbescherming aangewezen.
Dat betekent dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) het bevoegd gezag is tot vergunningverlening op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb en handhaving op grond van artikel 7.2, tweede lid, onderdeel a, van de Wnb.
Belanghebbenden
Ik stel vast dat MOB op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze aangelegenheid als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Verder zijn ProRail B.V. en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (verder: Omgevingsdienst) door mij als (derde) belanghebbende aangemerkt en zijn zij om die reden door mij betrokken bij de afhandeling van uw handhavingsverzoek.
Procedure
ProRail B.V. is op 29 januari 2021 door LNV telefonisch op de hoogte gesteld van de inhoud van het tegen haar ingediende handhavingsverzoek.
Bij brief van 2 februari 2021 (DGNVLG / 21030029) heb ik ProRail B.V. verzocht om een zienswijze. Ik heb daarin concreet gevraagd om gegevens waaruit kan blijken of al toestemming bestond voor de Europese referentiedatum en in hoeverre nadien wijzigingen zijn opgetreden.
Per e-mails van 2 februari 2021 en 4 februari 2021 heb ik de Omgevingsdienst verzocht om een zienswijze. Ik heb daarin concreet gevraagd om gegevens waaruit kan blijken of er in relatie tot de Wnb een verklaring van geen bedenking (vvgb) is aangevraagd. Ook heb ik de Omgevingsdienst verzocht voor informatie inzake eerder verleende milieutoestemmingen inzake deze inrichting.
Deze heb ik bij brief van 8 februari 2021 (kenmerk: LJV/RRN/zienswijze) van ProRail B.V. ontvangen en bij e-mail van 3 februari 2021 van de Omgevingsdienst.
Voor de inhoud van de zienswijzen verwijs ik naar de bijlagen bij dit besluit.
1 Motivering handhavingsverzoek
Kort weergegeven voert u het volgende aan:
-
U stelt dat bij de betreffende inrichting diverse activiteiten worden verricht die NOx uitstoten en daarmee depositie van onder meer stikstof op Natura 2000-gebieden veroorzaken. U geeft aan dat daarmee een verslechtering van de beschermde waarden in deze Natura 2000-gebieden optreedt.
-
U geeft aan dat de activiteiten waarbij NOx vrijkomt onder meer betreffen het rangeren met diesellocomotieven, het aandrijven van compressoren met dieselaggregaten en het draaien van de hoofdmotor van één van de locomotieven gedurende een aantal uren als generator voor elektriciteit voor de compressoren en dustcollectors.
-
U stelt dat het emplacement niet voorzien is van een bovenleiding en dat elke beweging met dieseltractie plaatsvindt. U geeft aan dat daarom alle NOx-emissies dienen te worden meegenomen in een Aerius-berekening die in het kader van een Wnb-vergunning gemaakt zou moeten worden. Ook het rangeren van dieseltreinen en het opwarmen van dieseltreinen op het terrein dienen in de berekening te worden meegenomen.
-
U stelt vast dat de inrichting momenteel niet over een geldige Wnb-vergunning beschikt.
U verzoekt mij om handhavend op te treden door de inrichting onmiddellijk stil te leggen en de illegale situatie ter plaatse te beëindigen.
2 Beoordeling handhavingsverzoek
Om het handhavingsverzoek te beoordelen moet eerst worden onderzocht of er sprake zou kunnen zijn van een Wnb-vergunningplicht en dus een overtreding. Dat wordt onderzocht aan de hand van de volgende punten:
-
Is er sprake van een project in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, omdat sprake is van een activiteit die kan leiden tot significant schadelijke gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied?
-
Wanneer is de verplichting uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn gaan gelden voor de betrokken Natura 2000-gebieden (Europese referentiedatum)?
-
Was er op die datum naar nationaal recht reeds toestemming verleend voor het project? En zo ja, wat was de depositie die werd veroorzaakt op de Europese referentiedatum? Voor deze 'bestaand recht-depositie' is geen passende beoordeling en vergunning nodig.
Mocht uit bovenstaande volgen dat een passende beoordeling en vergunning nodig is voor (een deel van) het project, dan moet handhavend worden opgetreden en dient (een deel van) het project te worden beëindigd na een begunstigingstermijn. Daartoe zal een last onder dwangsom worden opgelegd.
In het geval sprake is van een concreet zicht op legalisatie of wanneer handhaving onevenredig zou zijn, dient het verzoek te worden afgewezen.
Ad 1 Is sprake van een project met significante gevolgen?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) hanteert als uitgangspunt dat een plan of project dat kan leiden tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, significante gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied, zodat daarvoor in beginsel een passende beoordeling moet worden gemaakt.1
In dit geval gaat het om de volgende Natura 2000- gebieden:
-
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (VR en HR);
-
Polder Westzaan (HR);
-
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske (VR en HR).
Conclusie
Ik stel vast dat in deze gebieden zich stikstofgevoelige natuurlijke habitattypen of habitats van soorten bevinden waarvan de kritische depositiewaarde (KDW) reeds overschreden wordt. Het gaat hier dus om reeds overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Het is nog onbekend of er sprake is van een project dat leidt tot toename van stikstofdepositie, waardoor het ook onbekend is of er sprake is van significante gevolgen.
Het is, op basis van de huidige beschikbare informatie, op dit moment nog niet voldoende te duiden of de betreffende activiteiten van ProRail ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie in deze gebieden.
Dit geeft aanleiding tot een nader verzoek aan ProRail.
Ad 2 Wat zijn de Europese referentiedata van de betrokken Natura 2000-gebieden?
De Europese referentiedatum voor Vogelrichtlijngebieden is op zijn vroegst 10 juni 1994 (zijnde uiterste implementatiedatum van de Habitatrichtlijn (artikel 7 van de Habitatrichtlijn bepaalt dat artikel 6 ook geldt voor Vogelrichtlijngebieden)) of een latere Europese referentiedatum wanneer het betreffende Natura 2000-gebied later is aangewezen.
De Europese referentiedatum voor Habitatrichtlijngebieden is de datum waarop de Europese Commissie de gebieden heeft geplaatst op de communautaire lijst in de zin van artikel 4 van de Habitatrichtlijn. Dat is 7 december 2004 geweest, of later, als het gaat om een nieuw gebied dat later is geplaatst op de communautaire lijst.
Hieronder staan de referentiedata van de relevante betrokken Natura 2000-gebieden:
-
Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (VR en HR): Vogelrichtlijn 24 maart 2000 en Habitatrichtlijn 7 december 2004;
-
Polder Westzaan (HR): Habitatrichtlijn 7 december 2004;
-
Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske (VR en HR): Vogelrichtlijn 24 maart 2000 en Habitatrichtlijn 7 december 2004.
Conclusie
De in relatie tot de betreffende inrichting (vroegste) Europese referentiedatum is 24 maart 2000.
Ad 3 Was er op die datum al toestemming verleend voor het project naar nationaal recht?
Nee. De eerste toestemming voor het emplacement dateert uit 1988; het betrof een vergunning die verleend was op grond van de (voormalige) Benzinepompverordening. De betreffende vergunning was verleend voor het oprichten en in werking hebben van een bovengrondse olietank voor het aftanken van diesellocomotieven. De rechtsgrond aan de Benzinepompverordening uit 1988 is in 2003 ontvallen waardoor de vergunning geen rechtskracht meer heeft. Er is in dit geval geen sprake van bestaande rechten.
In 2003 is er op grond van de Wet milieubeheer een oprichtingsvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een spoorwegemplacement. En in 2007 is een uitbreidingsvergunning Wetmilieubeheer verleend voor de uitbreiding van het emplacement met een opstelplaats voor slijptreinen. Het gaat hier om een opstelplaats voor het kunnen onderhouden van twee slijptreinen. Hierna zijn er nog vijf verandervergunningen verleend.
Conclusie
Er is geen sprake van bestaande rechten. Er werd immers pa na de Europese referentiedatum een toestemming naar nationaal recht verleend om het specifieke spoorwegemplacement op te richten en in werking te hebben. En voor dit emplacement is pas in 2007 een uitbreidingsvergunning verleend voor het uitbreiden met een opstelplaats voor slijptreinen.
3 Besluit
Prorail is verzocht om uiterlijk één maand na ondertekening van dit besluit aan te tonen dat van een overtreding van de Wet natuurbescherming (het ontbreken van een vergunning op basis van deze wet) geen sprake is.
Wanneer een dergelijke vergunningplicht wel aan de orde blijkt te zijn, wordt ProRail verzocht binnen de aangegeven termijn met een voldoende onderbouwde formele vergunningaanvraag te reageren.
Ik acht het onevenredig om in afwachting daarvan handhavend op te treden. Zodra ik informatie heb ontvangen van ProRail, zal ik hierop een nadere afweging maken.
Hoogachtend,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze,
MT-lid van het Directoraat-generaal Natuur, Visserij en Landelijk gebied
Bijlagen
-
Zienswijze ProRail
-
Zienswijze Omgevingsdienst
Kennisgeving
Conform artikel 3:41, eerste lid, van de Awb wordt dit besluit bekendgemaakt door toezending aan MOB en aan betrokken (derde) belanghebbende partijen, te weten ProRail B.V. en de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
Bezwaar
Tegen dit besluit staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht voor een belanghebbende de mogelijkheid open een bezwaarschrift in te dienen. Een bezwaarschrift moet binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit worden ingediend bij:
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
afdeling Juridische Zaken
Postbus 40219
8004 DE Zwolle
Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en moet ten minste de volgende elementen bevatten:
-
de naam en het adres van de indiener;
-
de dagtekening;
-
een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar gericht is, en
-
de gronden van bezwaar.
Het is raadzaam een kopie van dit besluit bij het bezwaarschrift te voegen.
Publicatie
Op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur zal het Ministerie van LNV onderhavig besluit openbaar maken. De besluiten op grond van de Wnb, waaronder onderhavige, zullen, onder anonimisering van de persoonsgegevens, geplaatst worden op https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen