Geachte ,
Op 5 oktober 2020 ontving ik uw verzoek om de einddatum van de op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleende vergunning voor de Proefstortingen Westerschelde te wijzigen. Op 14 december 2020 ontving ik de aangepaste tweede versie van bijlage 1 bij uw wijzigingsverzoek.
Eerdere besluitvorming
Bij besluit van 13 december 2018 is aan het Vlaamse Gewest, Departement Mobiliteit en Openbare Werken, op grond van artikel 2.7, tweede lid, in samenhang met artikel 1.3, vijfde lid, van de Wnb, een vergunning met kenmerk DGNVLG-NB/18313501 verleend voor gebruikmaking van de proefstortlocaties Diepe Put van Hansweert en Inloop van Ossenisse. Deze vergunning is onder meer verleend onder de voorwaarde dat de werkzaamheden uiterlijk 31 december 2020 moeten zijn beëindigd (voorschrift 24).
1 Uw verzoek
U geeft aan dat de stortingen van 2020 volgens de oorspronkelijke planning in juni van dit jaar zouden aanvangen. Er kon echter, omwille van de Corona-beperkingen naar inzet van schepen vanwege Vloot (Vlaamse overheidsinstantie) en de afstandsbeperkingen tussen personen, geen adequate monitoring met meetschepen uitgevoerd worden. Monitoring is een kritisch element van de proefstortingen. U geeft verder aan dat het bijzonder onzeker is of de resterende stortingen (dit betreft de Diepe Put van Hansweert1) binnen de lopende vergunningstermijn gerealiseerd kunnen worden, omdat de weersomstandigheden in de maanden november-december allerminst optimaal zijn om monitoring uit te voeren. U verzoekt mij daarom om de einddatum van de Wnb-vergunning voor de proefstortingen in de Westerschelde te wijzigen van 31 december 2020 in 31 december 2021.
Met uw wijzigingsverzoek heeft u een tweetal documenten meegezonden, namelijk:
-
bijlage 1: Memo Aanvullende beoordeling verlenging vergunningsduur (hierna: de memo);
-
bijlage 2: Passende beoordeling en Natuurtoets herhaling proefstortingen Westerschelde.
De hiervoor genoemde memo welke dient ter onderbouwing van het voorliggende verzoek, is opgesteld door hetzelfde bureau (namelijk Arcadis) dat ook de voor dit project gemaakte, hierboven vermelde passende beoordeling (PB) heeft geschreven. In de PB zijn de effecten van de proefstortingen op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe beoordeeld. De PB maakt met de aanvraag deel uit van de vigerende vergunning. Alle in de vergunning opgenomen voorwaarden en beperkingen blijven gelden en de daarmee verband houdende voorschriften worden opgevolgd tijdens de uitvoering van de proefstortingen.
De tweede versie van de memo die evenals de eerste versie geschreven is door Arcadis, is opgesteld naar aanleiding van telefonisch op 10 december 2020 namens mij gestelde vragen over de passage in de eerste versie van de memo met betrekking tot de cumulatieve effecten.
Bevoegdheid tot vergunningverlening
De bevoegdheid om de geldigheidsduur van de vergunning van 13 december 2018 te verlengen is ontleend aan artikel 1.3, eerste lid, aanhef en onder g, van het Besluit natuurbescherming (Staatsblad 2016, nr. 383), luidend: 'activiteiten van buitenlandse mogendheden'.
Op deze wettelijke grond is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd om de vigerende vergunning te verlengen (artikel 2.7, tweede lid, in samenhang met artikel 1.3, vijfde lid, van de Wnb).
2 Beoordeling
Hieronder geef ik mijn bevindingen naar aanleiding van de in de memo besproken gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe van het in de tijd opschuiven van het resterende deel van de proefstortingen in de Diepe Put van Hansweert in relatie tot de gevolgen zoals beschreven in de PB.
Voor wat betreft verzuring en vermesting onderschrijf ik de conclusie van de memo dat het gebruik van de proefstortlocaties niet leidt tot een wezenlijke verandering van vaarfrequenties en -afstanden ten opzichte van het gebruik van de al vergunde stortzones. Dat is juist temeer daar de Diepe Put van Hansweert zich bevindt tussen Macrocel 4 en Macrocel 5. Er is ook geen sprake van een overschrijding van het gebruik van deze zones dat toegestaan is door middel van de op 20 december 2013 met kenmerk DGNR-RRE/13194161 afgegeven vergunning op grond van artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 voor onderhoudsbaggerwerkzaamheden aan de vaargeul van de Westerschelde voor de periode 2015-2021. Met andere woorden, de door de proefstortingen veroorzaakte stikstofdepositie is geborgd in de hiervoor genoemde vergunning voor het reguliere vaargeulonderhoud. In die vergunning is nog voldoende stikstofruimte beschikbaar. Bovendien is de vergunning voor het reguliere vaargeulonderhoud nog geldig tot en met 31 december 2021.
Wat de gevolgen van bedekking/habitataantasting aangaat onderschrijf ik de conclusie van de memo dat het uitvoeren van (het resterende deel van) de proefstortingen in 2021 geen verandering gaat brengen in de bevindingen van de PB op grond waarvan significante effecten op trekvissen (fint, rivierprik en zeeprik), vogels (visetende en benthosetende soorten) en zeezoogdieren (zeehonden en bruinvis) kunnen worden uitgesloten vanwege het feit dat de Diepe Put van Hansweert niet geschikt is als habitat voor zandspiering en haring (de belangrijkste voedselbron voor foeragerende sterns), trekvissen en benthosetende steltlopers ter plekke van de Diepe Put van Hansweert niet voorkomen en er voldoende uitwijkmogelijkheden voor trekvissen en zeezoogdieren zijn.
Met betrekking tot de gevolgen van hydromorfologische veranderingen onderschrijf ik de conclusie van de memo dat de bevindingen van de PB, namelijk dat habitattypen niet veranderen door het herverdelen van de baggerspecie over de hoofd- en nevengeulen (omdat het meergeulenstelsel in stand wordt gehouden) en ook gevolgen voor soorten uitgesloten zijn, door het verlengen van de vergunningstermijn niet beïnvloed wordt.
Ten aanzien van bovenwaterverstoring onderschrijf ik de conclusie van de memo dat het varen en storten, vanwege de mitigerende maatregelen die in de vergunning vertaald zijn in inhoudelijke voorschriften, ook bij verlenging van de vergunningsduur niet zal leiden tot het verontrusten of verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen van broedvogels, niet-broedvogels en zeehonden. Dit geldt eens te meer, omdat de betreffende voorschriften zien op het aanhouden van een bepaalde afstand tot foerageergebieden van vogels respectievelijk ligplaatsen van zeehonden gedurende de meest gevoelige periode van de betreffende soort.
Ten slotte onderschrijf ik de conclusie van de memo dat cumulatieve effecten van vertroebeling ook in 2021 kunnen worden uitgesloten door de zeer beperkte vertroebeling als gevolg van de Nieuwe Sluis van Terneuzen bij de Diepe Put van Hansweert (omdat het daggemiddelde verhoging slibconcentratie op locatie F dat het dichtst bij de Diepe Put ligt, niet boven de 1,9 mg/l komt) en vanwege het feit dat de proefstortingen niet tot vertroebeling leiden (omdat de vertroebeling als gevolg van het uitzakkende zand in tijd (10 minuten) en ruimte (100 meter) zeer beperkt is). Verder zijn er geen vergunningen verleend voor stortingen in de Diepe Put van Hansweert in 2021 en is er ook naar mijn mening geen cumulatief effect met het project Nieuwe Sluis van Terneuzen bij de Inloop van Ossenisse, omdat de proefstortingen op deze locatie in 2020 afgerond zijn en de stortingen voor de Nieuwe Sluis van Terneuzen vanaf 20121 worden uitgevoerd.
In het licht van het bovenstaande geldt dat activiteiten kunnen worden voortgezet overeenkomstig de uitgangspunten en inhoud van de eerder bij de aanvraag van de vigerende vergunning ingediende PB voor de proefstortlocaties Diepe Put van Hansweert en Inloop van Ossenisse. Deze onderbouwing is destijds door mij als bevoegd gezag geaccepteerd en heeft mede ten grondslag gelegen aan de vigerende vergunning. De eerder geleverde onderbouwing is naar mijn mening nog actueel en valide – dit blijkt uit recente waarnemingen aan de hand van ankerkuilbemonsteringen 2018-2019 – om als grondslag te dienen voor het nu voorliggende besluit om de einddatum van de eerder verleende vergunning te wijzigen en daarmee de geldigheidsduur van deze vergunning te verlengen. Artikel 2.8, tweede lid, van de Wnb is van toepassing.
3 Besluit
Ik besluit daarom op grond van artikel 5.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wnb om voorschrift 24 van de vergunning van 13 december 2018 (kenmerk: DGNVLG-NB/18313501) als volgt te wijzigen:
24. De vergunning is geldig van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021.
Ambtshalve wijziging
Aan de vergunning van 13 december 2018 zijn drie voorschriften (namelijk de voorschriften 18, 19 en 20) verbonden die zien op monitoring van de proefstortingen. Het in de tijd verschuiven van het resterende deel van de proefstortingen heeft ook consequenties voor het tijdstip van oplevering van de resultaten van de monitoring. Deze termijn is bepaald in voorschrift 20. Ik heb daarom besloten om het betreffende voorschrift ambtshalve als volgt te wijzigen:
20. Na afloop van de vergunde periode, doch uiterlijk 1 mei 2022, dient de vergunninghouder schriftelijk (of per e-mail: wetnatuurbescherming@minlnv.nl) aan het bevoegd gezag opgave te doen van de resultaten van de afgesproken monitoring.
De overige voorschriften en beperkingen blijven onverkort van kracht.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze:
MT-lid Natuur, Visserij en Landelijk gebied
Bezwaar
Tegen dit besluit staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht voor een belanghebbende de mogelijkheid open een bezwaarschrift in te dienen. Een bezwaarschrift moet binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit worden ingediend bij:
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Afdeling Juridische Zaken
Postbus 40219
8004 DE Zwolle
Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en moet ten minste de volgende elementen bevatten:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar gericht is, en
d) de gronden van bezwaar.
Het is raadzaam een kopie van dit besluit bij het bezwaarschrift te voegen.
Publicatie
Op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur zal het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het voorliggende besluit openbaar maken. De besluiten op grond van de Wet natuurbescherming, waaronder dit besluit, zullen, onder anonimisering van de persoonsgegevens, geplaatst worden op https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen