1 AANVRAAG
1.1. Onderwerp
Omdat de Zandkreekgeul in de afgelopen jaren sterk is verzand moet de vaargeul worden gebaggerd teneinde deze weer bevaarbaar te maken voor beroepsvaart en recreatievaart. Het gaat om 130.000 m3 (in situ) en een beunvolume van 156.000 m3. Dat is veel meer dan de hoeveelheid waarvoor vrijstelling van vergunningplicht geldt op grond van het Natura 2000-beheerplan Oosterschelde; zie paragraaf 1.5 van dit besluit. Daarom is een Wnb-vergunning aangevraagd.
Er zal worden gebaggerd met behulp van een kraanschip of een kleine sleephopperzuiger. Het gebaggerde sediment zal worden verspreid op de locatie O10 die, evenals de baggerlocatie, is gelegen binnen het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Ook het verspreiden van het sediment zal plaatsvinden door middel van een kraanschip of een sleephopperzuiger. De baggerwerkzaamheden die maximaal 12 weken duren, zullen in principe dag en nacht (24/7) in de periode tussen november 2020 tot en met februari 2021 worden uitgevoerd. Indien de planning niet wordt gehaald zullen de werkzaamheden in de winter van 2021-2022 worden uitgevoerd.
Voor een uitgebreidere beschrijving van de voorgenomen activiteit verwijs ik naar de aanvraag en de bijlagen daarbij.
1.2. Bevoegdheid
Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en de artikelen 1.2 en 1.3, sub a onder 1°, van het Besluit natuurbescherming ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.
De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Vergunningplicht
De aangevraagde activiteit kan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Oosterschelde, significante gevolgen hebben op habitattypen en/of soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, lid 2, Wnb.
1.4. Beoordeling van projecten en andere handelingen
1.4.1. Project met mogelijk significante gevolgen
De activiteit waarvoor u een vergunning aanvraagt, is een project in de zin van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb dat, omdat het, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-gebied.
De door u voorgenomen activiteiten zijn te beschouwen als één project omdat zij onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
1.4.2. Passende beoordeling
Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een passende beoordeling (hierna: PB) heeft overgelegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied. Deze moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Oosterschelde.
In het onderstaande volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de PB.
1.5. Beleid
Conform het Natura 2000 beheerplan Oosterschelde 2016-2022 (onderdeel van het beheerplan Deltawateren) is baggeren en storten onder specifieke voorwaarden vrijgesteld van vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (thans: Wnb). Volgens het beheerplan treden er geen significante negatieve effecten op van baggeren en storten op de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen, wanneer er aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan.
Het beheerplan noemt de volgende vrijstellingsvoorwaarden voor baggeren en storten:
' De maximale hoeveelheden te baggeren en storten materiaal (tussen 100 en 3000 kuub per jaar) en de exacte stortlocaties zijn aangegeven in de indertijd op grond van de Waterwet verleende vergunningen. Inmiddels is regulier baggeren en storten volgens de indertijd hierin vermelde vergunningvoorschriften vrijgesteld van een Waterwet-vergunning. Voor de vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de Nb-wet is dan enerzijds van belang dat iedere uitbreiding in omvang, ruimte of tijd van de activiteit een toets aan de Nb-wet dient te doorlopen en anderzijds dat in de NEA is geconstateerd dat er geen significante verstoring van vogels optreedt als gevolg van regulier baggeren en storten (Lubbe et al., 2011). '
Het beheerplan geeft op blz. 66 de te benutten stortvakken weer.
2 BEOORDELING
2.1 Afbakening
Gebied
Het baggeren van de Zandkreekgeul en het storten van sediment vindt plaats in het Natura 2000-gebied Oosterschelde.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Dit zijn:
Natuurwaarden
De natuurwaarden die door de genoemde gevolgen beïnvloed kunnen worden, zijn:
-
Habitattypen: H1160 Grote baaien, H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal), H1320 Slijkgrasvelden, H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks), H1330B Schoren en zilte graslanden (binnendijks) en H7120 *Galigaanmoerassen;
-
Habitatrichtlijnsoorten: zeezoogdieren (H1351 Bruinvis, H3164 Grijze zeehond en H3165 Gewone zeehond) en trekvissen (H1103 Fint);
-
Vogelrichtlijnsoorten:
-
Niet-Broedvogels: A004 Dodaars, A005 Fuut, A007 Kuifduiker, A017 Aalscholver, A048 Bergeend, A067 Brilduiker, A061 Kuifeend, A069 Middelste zaagbek, A075 Zeearend, A130 Scholekster, A132 Kluut, A137 Bontbekplevier, A138 Strandplevier, A140 Goudplevier, A141 Zilverplevier, A142 Kievit, A143 Kanoet, A144 Drieteenstrandloper, A149 Bonte strandloper, A157 Rosse grutto, A160 Wulp, A161 Zwarte ruiter, A162 Tureluur, A164 Groenpootruiter en A169 Steenloper
De beschermde waarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied staan vermeld op www.rijksoverheid.nl/lnv ('Onderwerpen' >'Natuur en Biodiversiteit' > 'Natura 2000').
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2 Mogelijke effecten en mitigatie
2.2.1 Habitattypen
Habitataantasting
H1160 Grote baaien
De PB concludeert dat negatieve effecten op habitattype H1160 als gevolg van de geplande werkzaamheden uit te sluiten zijn, omdat de bodem op de locatie van de baggervakken en de verspreidingslocatie uit een homogene slib bodem bestaat die bijna de gehele delta beslaat, deze locatie specifiek is aangewezen als verspreidingslocatie voor baggerspecie, het aangetaste deel niet van waarde is voor het gehele habitat en erg klein is in vergelijking tot het totale oppervlak.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat het uitvoeren van de werkzaamheden van dit project geen belemmering vormt voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling 'behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit' van habitattype H1160 in de Oosterschelde. Gezien het zeer geringe oppervlak van de verspreidingslocatie in verhouding tot het totale oppervlak van dit habitattype binnen het betreffende Natura 2000-gebied blijven er nog ruim voldoende mogelijkheden over om de kwaliteitsdoelstelling elders in het gebied te realiseren.
Vertroebeling
H1160 Grote baaien
De PB concludeert dat significante effecten op habitattype H1160 door vertroebeling kunnen worden uitgesloten, omdat de geplande bagger- en verspreidingswerkzaamheden in de winterperiode plaatsvinden waarin de primaire productie van nature erg laag is, en de effecten van de slibpluim op de primaire productie hierdoor verwaarloosbaar zijn.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat het uitvoeren van de bagger- en verspreidingswerkzaamheden er niet toe leidt dat de hierboven genoemde instandhoudingsdoelstelling van habitattype H1160 in de Oosterschelde niet gehaald kan worden. Immers, gezien de geplande uitvoeringsperiode leiden de werkzaamheden niet tot aantasting van de kwaliteit ervan.
Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende habitattype is uit te sluiten.
2.2.2. Habitatrichtlijnsoorten
Verstoring door onderwatergeluid
Zeezoogdieren (H1351 Bruinvis, H3164 Grijze zeehond en H3165 Gewone zeehond) en trekvissen (H1103 Fint)
De PB concludeert dat significante effecten van extra onderwatergeluid op zeezoogdieren en trekvissen als gevolg van de baggerwerkzaamheden en het verspreiden uitgesloten zijn, omdat het onderwatergeluid dat tijdens de werkzaamheden wordt geproduceerd hooguit op individuele zeehonden, bruinvissen of trekvissen een effect kan hebben in de zeer nabije omgeving van de werkzaamheden waarbij deze mogelijk wegzwemmen en elders gaan foerageren, en de kans dat een zeehond of bruinvis tijdelijke gehoorschade (temporary threshold shift, TTS) oploopt verwaarloosbaar klein is. Waar over (trek-)vissen weinig bekend is over effecten van onderwatergeluid stelt de PB dat er, ingeval een worst case reikwijdte van 500 meter wordt aangehouden, een ruime afstand overblijft waarlangs trekvissen zich ongestoord kunnen bewegen.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat het uitvoeren van de bagger- en stortwerkzaamheden geen belemmering vormt voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling 'behoud oppervlak en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie' voor Bruinvis, Grijze zeehond en voor Fint in de Oosterschelde. Dat geldt ook voor de instandhoudingsdoelstelling 'behoud oppervlak en verbetering kwaliteit leefgebied voor toename populatie' van Gewone zeehond in het betreffende Natura 2000-gebied. Immers, de werkzaamheden leiden niet tot een permanente aantasting van het leefgebied van deze soort. Bovendien kent de Gewone zeehond in de Oosterschelde qua aantallen een positieve trend. Van de Fint is bekend dat deze na de paaitijd in het late voorjaar (mei/juni) weer naar zee trekt en de bagger- en stortwerkzaamheden later in het jaar (november-februari) worden uitgevoerd. Na 2015 is de Fint echter niet meer in de Oosterschelde waargenomen. Daaruit volgt dat er geen effecten qua onderwatergeluid optreden en mitigerende maatregelen niet nodig zijn.
Verstoring bovenwater
Zeezoogdieren (H3164 Grijze zeehond en H3165 Gewone zeehond)
De PB concludeert dat significante effecten van extra bovenwater verstoring op zeehonden uit te sluiten zijn, omdat in de Delta als gevolg van aanwezige verstoring een bepaalde mate van gewenning opgestreden is, de verstoring van ligplaatsen door langsvarende baggerschepen zeer beperkt is gezien het feit dat deze schepen de gebruikelijke vaarroutes grotendeels aanhouden om van en naar de werklocatie te varen, de verstoringscontour rondom de verspreidingslocaties en baggervakken voor een heel klein deel met drooggevallen platen (specifiek: de Galgeplaat) overlapt en de benodigde vaarbewegingen niet leiden tot verstoring van op drooggevallen platen rustende, zogende of verharende zeehonden indien tijdens laagwater een afstand van 1200 meter tot de drooggevallen platen wordt gehanteerd.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat het uitvoeren van de bagger- en stortwerkzaamheden niet ertoe leidt dat de instandhoudingsdoelstelling voor beide zeehonden in de Oosterschelde niet gehaald kan worden. Dat geldt eens te meer wanneer bij laagwater de hiervoor aangeduide afstand tot de op de Galgeplaat aanwezige zeehonden wordt aangehouden bij uitvoering van de werkzaamheden tijdens de voor de soort meest gevoelige periode, dat is de voortplantingsperiode van de Grijze zeehond (november-januari). Gezien het tijdstip van de werkzaamheden (november-februari) is er geen overlap met de voortplantingsperiode van de Gewone zeehond (mei-juli) en de verharingsperiode van de Grijze zeehond (maart-april).
Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Habitatrichtlijnsoorten is uit te sluiten.
Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van baggeren en verspreiden op de genoemde Habitatrichtlijnsoorten plaatsvinden, verbind ik aan de vergunning een nader voorschrift (voorschrift 18).
2.2.3. Vogelrichtlijnsoorten
Niet-Broedvogels
Vertroebeling
Zichtjagende vogels (Dodaars, Fuut, Kuifduiker, Aalscholver, Brilduiker, Kuifeend, Zeearend en Middelste zaagbek)
De PB concludeert dat significante negatieve effecten door vertroebeling op deze acht zichtjagende vogelsoorten uit te sluiten zijn, omdat een toename van 4 mg/l zwevend stof concentratie en het daaraan gekoppelde doorzicht van ongeveer 1,52 meter niet leidt tot een wezenlijk verslechtering van de habitatgeschiktheid voor Fuut en Middelste zaagbek die nu met een doorzicht van 1,67 meter al matig is1 en voor kuifduikers en aalscholvers zeer geschikt blijft2, het oppervlak waarover de vertroebeling meer is dan 4 mg/l zeer beperkt is in verhouding tot het totale geschikte foerageeroppervlak van zichtjagende vogels, het om een relatief kleine afname van het totale beschikbare gebied gaat, er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn en het gebied slechts tijdelijk minder geschikt is. Specifiek in relatie tot vogelsoorten, waarvan de instandhoudingsdoelstellingen momenteel niet gehaald worden en de huidige draagkracht van de Oosterschelde niet voldoende is door onder andere factoren zoals voedselaanbod, stelt de PB dat het project niet op significante negatieve manier hieraan zal bijdragen door de tijdelijkheid van het minder geschikte gebied en de voldoende uitwijkmogelijkheden.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat de uitvoering van de bagger- en stortwerkzaamheden geen belemmering vormt voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstelling 'behoud oppervlak en kwaliteit leefgebied' van alle betrokken zichtjagers. Dit geldt eveneens voor de zichtjagers waarvan de draagkracht op dit moment onvoldoende is; dit vanwege de tijdelijkheid van het verminderde doorzicht en de voldoende aanwezige mogelijkheden om elders binnen de Oosterschelde te foerageren.
Verstoring bovenwater
Op drooggevallen platen foeragerende vogels (hoofdzakelijk bentivoren) 3
De PB concludeert dat significante effecten als gevolg van baggeren en varen op 'op platen foeragerende vogels' uitgesloten zijn, omdat er al scheepvaartverkeer in de vaargeul is, de baggerschepen niet wezenlijk van de vaargeul zullen wijken en de op de drooggevallen platen foeragerende vogels al gewend zijn aan verstoring door scheepvaart. Waar de huidige draagkracht van de Oosterschelde onvoldoende is meent de PB dat het project niet op een significant negatieve manier hieraan zal bijdragen vanwege de gewenning van vogels aan de huidige scheepvaart en de tijdelijkheid van het project.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat het uitvoeren van de bagger- en stortwerkzaamheden niet betekent dat de instandhoudingsdoelstelling 'behoud oppervlak en kwaliteit leefgebied' van de betrokken op drooggevallen platen foeragerende vogels niet gehaald kan worden. Dit geldt naar mijn oordeel ongeacht het feit of er nu wel of geen voldoende draagkracht aanwezig is. Het doorslaggevende argument is daarbij, naast de tijdelijkheid van het project, de gewenning aan de nu al aanwezige scheepvaart in de Oosterschelde.
In en op water foeragerende vogels (waar onder viseters) 4
De PB concludeert dat significante effecten door verstoring op deze in en op water foeragerende vogels uitgesloten zijn, omdat de soorten in geval van verstoring gemakkelijk kunnen uitwijken naar andere delen van de Oosterschelde en de verstoring telkens van korte duur en niet permanent is. Dat geldt volgens de PB nadrukkelijk ook voor soorten waarvan de instandhoudingsdoelstelling momenteel niet gehaald wordt en waarvoor de huidige draagkracht in de Oosterschelde niet voldoende is.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat ook met uitvoering van de bagger- en stortwerkzaamheden de instandhoudingsdoelstelling 'behoud oppervlak en kwaliteit leefgebied' van de betreffende in en op het water foeragerende niet-broedvogels gehaald kan worden. Gezien het tijdelijk karakter en de korte duur van de verstoring zullen de werkzaamheden ook naar mijn mening geen significant negatieve gevolgen hebben voor de soorten met onvoldoende draagkracht in de Oosterschelde.
Op hoogwatervluchtplaatsen rustende vogels (verschillende soorten vogels) 5
De PB concludeert dat significant negatieve effecten op rustende vogels op
hoogwatervluchtplaatsen als gevolg van baggeren en varen uitgesloten zijn, omdat de verstoringscontour voor een zeer klein deel met hoogwatervluchtplaatsen overlapt, er al veel scheepvaartverkeer in de geul is, de baggerschepen niet wezenlijk van de vaargeul zullen wijken, de vogels die zich op de hoogwatervluchtplaatsen bevinden al gewend zijn aan verstoring door scheepvaart en rustende vogels op de hoogwatervluchtplaatsen zodoende niet wezenlijk verstoord zullen worden.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat het uitvoeren van de bagger- en stortwerkzaamheden niet tot gevolg zal hebben dat de instandhoudingsdoelstelling 'behoud oppervlak en kwaliteit leefgebied' van de op hoogwatervluchtplaatsen rustende vogels niet gehaald kan worden. Dit geldt ongeacht het feit of er voldoende dan wel onvoldoende draagkracht voor de betreffende soorten aanwezig is. Het doorslaggevende argument is ook voor mij de opgetreden gewenning ten opzichte van de al aanwezige scheepvaart en het feit dat het voor de werkzaamheden in te zetten schip zoveel mogelijk de bestaande vaarroutes zal aanhouden.
Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de hiervoor genoemde niet-broedvogels is uit te sluiten.
Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van baggeren en storten op de genoemde niet-broedvogels optreden, verbind ik aan de vergunning nadere voorschriften (voorschriften 14 en 19).
2.3. Stikstofdepositie
Op 7 augustus 2020 heeft een berekening plaatsgevonden met AERIUS Calculator (met kenmerk S2TWZKPA1aop). Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat dit project alleen stikstofdepositie veroorzaakt op het Natura 2000-gebied Oosterschelde. Het gaat om 0,04 mol/ha/j op habitattype H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks) en 0,03 mol/ha/j op de habitattypen H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks), H1320 Slijkgraslanden en H7210 Galigaanmoerassen. Tabel 5 op blz. 44 van PB laat echter zien dat op de locaties waar de depositie terechtkomt, nergens sprake is van (naderende) overbelasting van de kritische depositiewaarde (KDW). Hierdoor is een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de hiervoor genoemde habitattypen uit te sluiten.
2.4. Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
De PB heeft mogelijke cumulatie met de hiernavolgende projecten onderzocht:
a. IZZS Krammer-Volkerak en Oosterschelde
Voor het vervangen van het huidige systeem van waterwisseling in de duwvaartsluizen van de Krammer Volkeraksluizen door het Innovatieve Zoet-Zout Scheidingssysteem (IZZS) is in 2018 door LNV een vergunning afgegeven. Deze vergunning is geldig tot en met 15 maart 2029. Het loskoppelen van de sluisdeuren leidt tot een minimale en tijdelijke vertroebeling. Omdat een deel van de werkzaamheden niet in het stormseizoen (1 oktober tot 1 april) mag worden uitgevoerd, zal de vertroebeling in de tijd niet of nauwelijks overlappen met het baggeren en verspreiden van specie uit de Zandkreekgeul. Gezien de geografische locatie van de Krammer Volkeraksluizen en de minimale reikwijdte van de vertroebeling als gevolg van het ombouwen van de sluisdeuren is er geen ruimtelijke overlap met het baggeren en verspreiden van specie uit de Zandkreekgeul. Cumulatie van effecten door vertroebeling is uit te sluiten.
b. Baggeren Sophiahaven
Eveneens in 2018 is door de Provincie Zeeland vergunning verleend voor het uitvoeren van onderhoudsbaggerwerkzaamheden in de haventoegang van de Sophiahaven. Deze vergunning is geldig tot 31 december 2028. Het is nog niet bekend wanneer de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Wel bekend is dat de werkzaamheden maximaal 1 keer per jaar vóór het jachtseizoen (maart tot en met mei) zullen worden uitgevoerd. Daardoor bestaat mogelijk een overlap in de tijd met het baggeren en verspreiden van specie uit de Zandkreekgeul. Omdat het sediment vrijwel volledig uit zand bestaat zijn vertroebelingseffecten als gevolg van de werkzaamheden op voorhand uitgesloten. Daarmee is cumulatie met het baggeren van de Zandkreekgeul uitgesloten.
Verder neemt de PB aan dat de laatst vergunde projecten met een stikstofeffect op het Natura 2000-gebied Oosterschelde ook in cumulatie niet leiden tot een overschrijding van de KDW, temeer daar de kleinste marge tussen de maximale achtergronddepositie (ADW) voor habitattypes in het huidige project 97,32 mol/ha/j is.
Op die basis is verzekerd dat ook cumulatief gezien geen significant negatieve gevolgen zullen optreden. Ik teken daarbij aan dat cumulatie in relatie tot stikstofdepositie niet aan de orde is waar de uit te voeren werkzaamheden van dit project geen effect hebben op de betreffende habitattypen in de Oosterschelde, omdat er geen sprake is van een (naderende) overschrijding van de KDW. Ik concludeer dan ook dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
2.5. Monitoring/rapportage
Monitoring in de vorm van 'hand-aan-de-kraan' is nodig om vast te kunnen stellen of
-
de gestorte/verspreide hoeveelheden bodemmateriaal (in situ) binnen de totale hoeveelheid blijft waarvoor vergunning is aangevraagd;
-
de door de werkzaamheden optredende vertroebelingseffecten in omvang binnen de door de PB berekende bandbreedte blijven; en om
-
de mogelijkheid voor tussentijdse bijsturing te bieden.
De verplichting om monitoring van de bagger- en stortwerkzaamheden in relatie tot de Zandkreekgeul heb ik opgenomen in de vergunningvoorschriften 21 tot en met 23.
Het toezenden van de maandelijkse rapportages van de gebaggerde en gestorte/verspreide hoeveelheden bodemmateriaal (in situ) heb ik opgenomen in voorschrift 21.
De mogelijkheden van het bevoegde gezag om tussentijds bij te sturen als de tussenrapportage daartoe aanleiding geven heb ik verwoord in voorschrift 22.
Het toezenden van het overzicht van de totale hoeveelheid bodemmateriaal (in situ) die in het kader van dit project gebaggerd en gestort/verspreid is, heb ik vastgelegd in voorschrift 23.
2.6. Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB, de daarbij behorende documenten, de vergunningvoorschriften en mitigerende maatregelen is de zekerheid verkregen dat het project waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Oosterschelde.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.
3 VOORSCHRIFTEN
Ter bescherming van de in het Natura 2000-gebied Oosterschelde aanwezige beschermde natuurwaarden, verbind ik aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen.
Algemeen
-
Deze vergunning staat op naam van Rijkswaterstaat Zee en Delta (hierna: vergunninghouder) (of diens rechtsopvolger).
-
Deze vergunning wordt uitsluitend gebruikt door (medewerkers van) de vergunninghouder of door (rechts)personen die aantoonbaar in opdracht van de vergunninghouder handelen. De vergunninghouder blijft daarbij verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze vergunning.
-
De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen beschikken op de plaats waar de vergunde activiteit wordt uitgevoerd over een (digitaal) exemplaar van deze beschikking, inclusief alle daarbij behorende bijlagen.
-
De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen zijn aantoonbaar op de hoogte van de inhoud en het doel van deze voorschriften en beperkingen.
-
Het tijdstip waarop de vergunde activiteit daadwerkelijk wordt gestart, wordt minimaal 2 weken voor de aanvang ervan gemeld aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter attentie van het Cluster Natuurvergunningen (hierna: het bevoegd gezag). Indien de werkzaamheden (tijdelijk) niet kunnen worden voortgezet, moet dit uiterlijk binnen 5 werkdagen worden gemeld.
-
De vergunde activiteit wordt uitgevoerd zoals de aangegeven in de aanvraag en bijbehorende passende beoordeling en volgens de voorschriften en beperkingen die aan deze vergunning zijn verbonden. Bij eventuele strijdigheid van de aanvraag en de voorschriften en beperkingen van deze vergunning hebben de laatste voorrang.
-
Als zich een incident voordoet, meldt de vergunninghouder dit met alle relevante gegevens onmiddellijk aan het bevoegd gezag. Een incident is in dit geval een onvoorziene gebeurtenis waardoor schade aan de natuurlijke kenmerken in het betrokken beschermde gebied is of kan worden toegebracht, bijvoorbeeld wanneer onbedoeld vrijgekomen schadelijke stoffen een habitattype of habitat- of vogelrichtlijnsoort bedreigen.
-
Als zich een incident voordoet, is de vergunninghouder verplicht eventuele verontreinigingen zo mogelijk direct te verwijderen en de eventueel opgetreden schade voor zover mogelijk te herstellen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.
-
De vergunninghouder volgt de aanwijzingen op die het bevoegd gezag geeft.
-
Zodra de werkzaamheden met betrekking tot de vergunde activiteit feitelijk zijn beëindigd, meldt de vergunninghouder dit uiterlijk binnen een week bij het bevoegd gezag.
-
Alle correspondentie met betrekking tot deze vergunning kan per reguliere post of per e-mail (wetnatuurbescherming@minlnv.nl) worden gedaan.
Nadere inhoudelijke voorschriften
Bagger- en stortwerkzaamheden
-
Het te storten/verspreiden bodemmateriaal mag alleen afkomstig zijn van het onderhoud van de vaargeul in de Zandkreekgeul.
-
Het baggeren en storten/verspreiden van het bodemmateriaal moet worden uitgevoerd op de wijze en met de technieken zoals aangegeven in de paragrafen 3.3 en 3.4 op blz. 10-11 van de PB.
-
Vanuit de baggerlocatie wordt direct naar de verspreidingslocatie gevaren via de bestaande scheepvaartroutes (zoals zij ook zijn opgenomen in de betreffende AERIUS-berekening).
-
De schepen die gebruikt worden voor de stortwerkzaamheden dienen een in werking zijnde en ingeschakelde real time plaatsbepalingssysteem (black box) aan boord te hebben. De bevoegde toezichthouders en medewerkers van het Cluster Natuurvergunningen mogen op elk moment in de tijd steekproefsgewijs, ter verificatie van de vergunning en de hierin opgenomen voorwaarden, om uitlezing van de black box van het (de) ingezette vaartuig(en) verzoeken. De vergunninghouder zal het bevoegde gezag binnen de door het bevoegd gezag gestelde termijn schriftelijk informeren over de resultaten van voornoemde uitlezing.
-
De hoeveelheid te storten/verspreiden bodemmateriaal mag niet meer bedragen dan 130.000 m3 (in situ).
-
Het bodemmateriaal mag alleen gestort/verspreid worden in het verspreidingsvak O10. De locatie hiervan is aangegeven in figuur 2 op blz. 9 van de PB.
-
Het baggeren en storten/verspreiden van bodemmateriaal mag alleen plaatsvinden in de periode van 4 maanden (november tot en met februari).
Ecologie
-
Bij laagwater wordt een afstand van 1.200 meter tot rustplaatsen van zeehonden aangehouden ten behoeve van voorkoming van verstoring tijdens de werp- en zoogperiode van de Grijze zeehond.
-
Verlichting is zodanig opgesteld, afgesteld, ingericht en de lampen zijn zodanig naar buiten toe afgeschermd, dat hinderlijke lichtstraling door direct licht voor de relevante beschermde vogelsoorten wordt voorkomen.
Rapportage
-
De vergunninghouder meldt maandelijks vóór de 15e dag van de maand schriftelijk of per e-mail aan het bevoegd gezag de hoeveelheid bodemmateriaal (in situ) die in de daaraan voorafgegane maand is gebaggerd en gestort/verspreid.
-
Indien de tussentijdse rapportages daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld bij een (dreigende) overschrijding van de totale hoeveelheid te baggeren en te storten/verspreiden bodemmateriaal) behoudt het bevoegde gezag zich het recht toe om zo nodig bij te sturen.
-
Na beëindiging van de werkzaamheden stelt vergunninghouder een overzicht op van de totale hoeveelheid bodemmateriaal (in situ) die is gebaggerd en gestort/verspreid. De vergunninghouder zendt deze gegevens uiterlijk twee weken na beëindiging van de werkzaamheden schriftelijk of per e-mail aan het bevoegd gezag.
Toezicht
-
De vergunninghouder voert een administratie met daarin alle documenten die betrekking hebben op deze vergunning en op de naleving van de voorschriften, in het bijzonder de voorschriften 12 tot en met 23.
-
De vergunninghouder geeft alle medewerking aan de aangewezen toezichthouder en opsporingsambtenaren
-
De vergunninghouder toont informatie en documenten op verzoek aan de bevoegde toezichthouder en opsporingsambtenaren.
Looptijd en geldigheid
-
De vergunning is geldig tot en met het moment dat de vergunde activiteit wordt beëindigd (zie voorschrift 10), en uiterlijk tot en met 28 februari 2022.
TER INFORMATIE
Op grond van afdeling 4.1.1. Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een verzoek tot wijziging van de vergunning worden ingediend.
Op grond van artikel 5.4, lid 1 en lid 2, van de Wnb kan de verleende vergunning worden ingetrokken of gewijzigd.
Als de vergunninghouder handelt in strijd met de vergunning, kan op grond van artikel 7.2, lid 2, van de Wnb een last onder bestuursdwang worden opgelegd.
Conform artikel 5:32, lid 1, Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Hoogachtend,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze:
MT-lid Directoraat-Generaal Natuur, Visserij en Landelijk Gebied
BEZWAAR
Tegen dit besluit staat op grond van de Awb voor een belanghebbende de mogelijkheid open een bezwaarschrift in te dienen. Een bezwaarschrift moet binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit worden ingediend bij:
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Afdeling Juridische Zaken
Postbus 40219
8004 DE Zwolle
Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en moet ten minste de volgende elementen bevatten:
-
de naam en het adres van de indiener;
-
de dagtekening;
-
een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar gericht is, en
-
de gronden van bezwaar.
Het is raadzaam een kopie van dit besluit bij het bezwaarschrift te voegen.
PUBLICATIE BESLUIT
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit maakt dit besluit openbaar op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur. Het zal onder anonimisering van de persoonsgegevens geplaatst worden op https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen.
BIJLAGEN:
-
Aanvraag
-
Passende beoordeling
-
PDF AERIUS Calculator