Geachte,
Op 13 september 2018 heeft u een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor het verrichten van uitvoeringshandelingen ten behoeve van de dijkversterking op Marken (zuidkade en westkade) in het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer aangevraagd. Ik verleen u hierbij de gevraagde vergunning. Dit besluit is gebaseerd op artikel 2.7, lid 2, jo. 1.3, lid 5, van de Wnb.
In dit besluit vindt u de inhoudelijke overwegingen die eraan ten grondslag liggen. De aanvraag en de bijlagen maken onderdeel uit van dit besluit.
1. AANVRAAG
1.1. Onderwerp
De vergunningaanvraag heeft betrekking op de versterking van de westkade en zuidkade op het voormalige eiland Marken. Dit eiland ligt in het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. De dijkversterking vindt buitendijks plaats, waardoor de dijk deels binnen het genoemde Natura 2000-gebied komt te liggen.
De vergunningaanvraag omvat de aanlegfase van de dijkverzwaring. Het project kan leiden tot effecten op de beschermde natuurwaarden in het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer.
Op grond van artikel 5.8 Waterwet worden de uitvoeringsbesluiten die nodig zijn ter verwezenlijking van het projectplan dijkversterking Marken gecoördineerd door de provincie Noord-Holland. Deze coördinatie vindt plaats op grond van het coördinatiebesluit van Gedeputeerde Staten van 26 februari 2019. De coördinatie heeft tot gevolg dat op dit besluit de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in art. 5.9 van de Waterwet in samenhang gelezen met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Op dit besluit is verder Hoofdstuk 1, Afdeling 2, van de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Het bovenstaande betekent dat de voorbereiding en terinzagelegging van alle besluiten ter uitvoering van de dijkversterking (vergunning Wet natuurbescherming) parallel liepen en dat eventuele beroepen tegen deze besluiten gelijktijdig worden behandeld door de Raad van State.
Het ontwerpbesluit heeft ter inzage gelegen vanaf 25 april t/m 5 juni 2019. Tegen het ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend waardoor deze definitief is vastgesteld.
1.2. Bevoegdheid
Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en de artikelen 1.2 en 1.3, lid 1, onder a, sub 2, van het Besluit natuurbescherming ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag. De exacte wetteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Vergunningplicht
De aangevraagde activiteit kan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer, significante gevolgen hebben voor het gebied. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, lid 2 van de Wnb.
1.4. Beoordeling van projecten
1.4.1. Project met mogelijk significante gevolgen
De activiteit waarvoor u een vergunning aanvraagt, is een project in de zin van artikel 2.7, lid 2 van de Wnb dat, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied.
Het betreft de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van andere installaties of (materiële) werken en andere (materiële) ingrepen in het natuurlijke milieu of landschap. De werkzaamheden omvatten de dijkverzwaring aan de zuidkade en de dijkverzwaring aan de westkade. De door u voorgenomen activiteiten zijn te beschouwen als één project omdat zij onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
1.4.2. Passende beoordeling
Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een passende beoordeling (hierna: PB) heeft overgelegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied. Deze moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer.
Ik kan de vergunning alleen verlenen als ik mij ervan heb kunnen verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied niet zullen worden aangetast. In het onderstaande volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de PB.
2. BEOORDELING
2.1. Afbakening
Gebied
De werkzaamheden vinden plaats op het voormalige eiland Marken, dat ligt in het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Dit zijn:
-
Ruimtebeslag
-
Verstoring
-
Vertroebeling
Natuurwaarden
De natuurwaarden die door de genoemde gevolgen beïnvloed kunnen worden, zijn:
De beschermde waarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied staan vermeld op www.rijksoverheid.nl/lnv ('Onderwerpen' >'Natuur en Biodiversiteit' > 'Natura 2000').
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2. Mogelijke effecten en mitigatie
2.2.1. Habitattypen
De instandhoudingsdoelstelling voor habitattype H3140 Kranswierwateren is behoud van oppervlakte en kwaliteit. De dijkverzwaring leidt plaatselijk tot verlies van oppervlakte van ongeveer 2,1 ha binnen het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Het totale oppervlakte van kranswierwateren blijft echter ook met dit verlies voldoen aan de instandhoudingsdoelstelling, omdat de oppervlakte in de aangrenzende Natura 2000-gebieden sinds de aanwijzing als Natura 2000-gebied is toegenomen met ca. 114 ha in de Habitatrichtlijngebieden Gouwzee en 235 ha in het IJmeer en er eveneens uitbreiding is aan de zuidkust van het IJmeer en in het Markermeer buiten het Habitatrichtlijngebied. Van een verlies van kwaliteit is geen sprake. Wel kan tijdens de aanlegfase vertroebeling optreden. De mate van vertroebeling is nog niet bekend en daardoor kunnen (significant) negatieve effecten niet worden uitgesloten. Het effect is echter zeer lokaal en niet permanent, vanwege de beperkte stroming. De aanwezigheid van dichte waterplantenvegetaties in de Gouwzee zal de verspreiding van slib in het water verder beperken.
Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van het project op het genoemde habitattype plaatsvinden, acht ik monitoring van de mate van vertroebeling gewenst en verbind ik aan de vergunning nadere voorschriften (voorschrift 12).
2.2.2. Habitatrichtlijnsoorten
De dijkverzwaring brengt in de gebruiksfase geen verandering in de draagkracht van het gebied als foerageergebied voor de meervleermuis. Significant negatieve effecten in deze fase kunnen daarom worden uitgesloten. Tijdens de aanlegfase kunnen er wel (significant) negatieve effecten optreden wanneer 's nachts wordt gewerkt in de actieve periode van de meervleermuis (maart tot en met oktober).
Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van het project op de genoemde habitatrichtlijnsoorten plaatsvinden, verbind ik aan de vergunning een nader voorschrift (voorschrift 13).
2.2.3. Vogelrichtlijnsoorten
Niet-Broedvogels
Het gebied is van belang als foerageergebied voor een groot aantal vogels. Deze zijn te onderscheiden in graseters, benthoseters, waterplanteneters en viseters.
Tijdens de aanlegfase wordt het project gefaseerd uitgevoerd, waardoor verstoring van rust- en foerageergebieden tijdelijk zal zijn en betrekking zal hebben op een relatief beperkt deel van deze gebieden. Aanvullend kunnen de soorten uitwijken naar andere foerageer- en rustgebieden in de aangrenzende wateren.
Het ruimtebeslag van de verbrede dijk leidt tot een afname van het potentiële foerageergebied voor waterplantenetende en benthosetende vogels. Deze zijn echter niet gebonden aan het foerageergebied binnen de invloedssfeer van het project, maar foerageren ook in de wijdere omgeving. Voor benthosetende soorten geldt bovendien dat zij een afname van mosselen compenseren met ander voedsel dat ze elders in de omgeving vinden. Ook voor de andere vogelsoorten geldt dat het ruimtebeslag van het project geen significante gevolgen heeft voor de beschikbaarheid van voedsel en dus geen significant verstorend effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van deze soorten.
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan vertroebeling optreden, die gevolgen kan hebben voor mosselen, waterplanten en vissen. De verwachting is dat deze effecten beperkt zijn. De aanwezige mosselen zich bevinden in gebieden waar sedimentatie door golfbeweging wordt beperkt. Er is in dit stadium onvoldoende informatie om de precieze reikwijdte van de vertroebeling en de effecten daarvan op de beschikbaarheid van voedsel voor de genoemde soorten vast te stellen. Het is echter onwaarschijnlijk dat de reikwijdte zo groot wordt dat er onvoldoende geschikt foerageergebied overblijft tijdens de werkzaamheden.
Op waterplanten zal de vertroebeling naar verwachting geen effect hebben, waardoor het gebied als foerageergebied voor waterplanteneters niet in waarde zal afnemen. Voor viseters neemt het gebied tijdens de aanlegfase mogelijk af wanneer door vertroebeling het doorzicht minder wordt en sommige prooivissen zich terugtrekken in andere gebieden. Voor de visetende vogels die deze effecten ondervinden, zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden. Ook dit zijn naar verwachting tijdelijke effecten die geen gevolgen hebben op de beschikbaarheid van voedsel en daarmee de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten.
Naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r., om voorafgaand aan de besluitvorming de betekenis van de mosselbank voor de draagkracht van de kuifeend nader in beeld te brengen en na te gaan of aantasting van natuurlijke kenmerken kan worden uitgesloten met inbegrip van mitigerende maatregelen, hebt u een nadere onderbouwing van de passende beoordeling opgesteld, het onderzoek Kuifeenden, 4 maart 2020. Deze ondersteunt de conclusie dat ruimtebeslag tot een beperkte afname leidt aan potentieel foerageergebied van de kuifeend, die niet leidt tot significant negatieve effecten op de draagkracht en daarmee de instandhoudingsdoelstelling.
Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen is op grond van het voorgaande uit te sluiten.
2.3. Voortoets Stikstofdepositie
Voor de aanlegfase van onderhavig project worden mobiele werktuigen en ander materieel ingezet die tijdelijk stikstofemissie veroorzaken. De berekende depositie op Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats betreft ten hoogste 0,02 mol/ha/jaar gedurende 2 jaar. Dit betreft het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Op de gebieden Naardermeer, Oostelijke Vechtplassen, Polder Westzaan, Kennemerland-Zuid, Noordhollands Duinreservaat, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder en Veluwe betreft dit ten hoogste 0,01 mol/ha/jaar gedurende 2 jaar.
Het gebruikte mobiele materieel wordt verspreid over Nederland telkens opnieuw ingezet voor verschillende projecten. Het zijn bestaande bronnen die al sinds de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden onderdeel uitmaken van de bestaande achtergronddepositie. Dit materieel veroorzaakt een, in verhouding tot de totale achtergronddepositie, minieme deken welke qua gemiddelde ruimtelijke verdeling vrijwel constant is. De emissie veroorzaakt door dit materieel is bovendien gedurende de jaren steeds lager geworden als gevolg van het steeds schoner worden van motoren.
De inzet van dit materieel gedurende het jaar betreft in feite het telkens verschuiven van bestaande bronnen naar nieuwe locaties. Het inzetten van dit materieel op een nieuwe locatie in Nederland kan op zichzelf tot een minieme lokale tijdelijke depositieverhoging leiden. Een dergelijke beperkte tijdelijke toename – zoals het in onderhavig project 0,02 mol/ha/jaar gedurende 2 jaar – kan echter nooit van extra invloed zijn op de omvang en ruimtelijke verdeling van depositiedeken als gevolg van de jaarlijkse inzet van al het zich in Nederland bevindende materieel. Het kan daarmee geen significante gevolgen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van stikstofgevoelige habitats van genoemde Natura 2000-gebieden.
Gelet hierop zijn negatieve effecten vanwege stikstofdepositie tijdens de aanlegfase van het project op voorhand uitgesloten.
Voor het aspect stikstofdepositie is een passende beoordeling en een beoordeling van cumulatieve effecten niet aan de orde.
2.4. Cumulatie
In een passende beoordeling dient aandacht te worden besteed aan de mogelijke cumulatie van gevolgen van het plan op project met andere plannen of projecten. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, voor het aspect stikstofdepositie niet kan leiden tot significante gevolgen.
De actuele en geplande projecten rond het Markermeer & IJmeer hebben geen cumulatieve gevolgen op dit Natura 2000-gebied.
2.5. Conclusie
Met de door u uitgevoerde de vergunningvoorschriften en mitigerende maatregelen is de zekerheid verkregen dat het project waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van betrokken Natura 2000-gebieden.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.
3. VOORSCHRIFTEN
Ter bescherming van de in het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer aanwezige beschermde natuurwaarden, verbind ik aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen.
Algemeen
-
Deze vergunning staat op naam van Rijkswaterstaat (hierna: de vergunninghouder) (of diens rechtsopvolger).
-
Deze vergunning wordt uitsluitend gebruikt door (medewerkers van) de vergunninghouder of door (rechts)personen die aantoonbaar in opdracht van de vergunninghouder handelen. De vergunninghouder blijft daarbij verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze vergunning.
-
De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen beschikken op de plaats waar de vergunde activiteit wordt uitgevoerd over een kopie van deze beschikking, inclusief alle daarbij behorende bijlagen.
-
De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen zijn aantoonbaar op de hoogte van de inhoud en het doel van deze voorschriften en beperkingen
-
Het tijdstip waarop de vergunde activiteit daadwerkelijk wordt gestart, wordt minimaal twee weken vóór de aanvang ervan gemeld aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter attentie van het Team Natuurvergunningen (hierna: het bevoegd gezag).
-
De vergunde activiteit wordt uitgevoerd zoals de aangegeven in de aanvraag en bijbehorende passende beoordeling en volgens de voorschriften en beperkingen die aan deze vergunning zijn verbonden. Bij eventuele strijdigheid van de aanvraag en de voorschriften en beperkingen van deze vergunning hebben de laatste voorrang.
-
Als zich een incident voordoet, meldt de vergunninghouder dit met alle relevante gegevens onmiddellijk aan het bevoegd gezag. Een incident is in dit geval een onvoorziene gebeurtenis waardoor schade aan de natuurlijke kenmerken in het betrokken beschermde gebied is of kan worden toegebracht, bijvoorbeeld wanneer onbedoeld vrijgekomen schadelijke stoffen een habitattype of habitat- of vogelrichtlijnsoort bedreigen.
-
Als zich een incident voordoet, is de vergunninghouder verplicht eventuele verontreinigingen zo mogelijk direct te verwijderen en de eventueel opgetreden schade voor zover mogelijk te herstellen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.
-
De vergunninghouder volgt de aanwijzingen op die het bevoegd gezag geeft.
-
Zodra de werkzaamheden met betrekking tot de vergunde activiteit feitelijk zijn beëindigd, meldt de vergunninghouder dit uiterlijk binnen een week bij het bevoegd gezag.
-
Alle correspondentie met betrekking tot deze vergunning kan per reguliere post of per e-mail (wetnatuurbescherming@minlnv.nl) worden gedaan.
Nadere inhoudelijke voorschriften
-
Van 1 april tot en met 30 september vindt langs de westkade monitoring plaats inzake vertroebeling op elke dag dat er werkzaamheden plaatsvinden. Wanneer de hoeveelheid onopgeloste stoffen op de meetpunten gedurende vier aaneengesloten werkdagen de achtergrondwaarde met meer dan 200 mg/liter overstijgt, neemt de vergunninghouder passende maatregelen om de vertroebelingstoename terug te dringen.
-
Tijdens de actieve periode van de meervleermuis (maart-oktober) wordt bij werkzaamheden die gedurende de nacht plaatsvinden, de verlichting gebundeld en gericht op het werk, waardoor uitstraling naar de zijkant en naar boven wordt voorkomen.
Toezicht
-
De vergunninghouder voert een administratie met daarin alle documenten die betrekking hebben op deze vergunning en op de naleving van de voorschriften.
-
De vergunninghouder geeft alle medewerking aan de aangewezen toezichthouder en opsporingsambtenaren.
-
De vergunninghouder toont informatie en documenten op verzoek aan de bevoegde toezichthouder en opsporingsambtenaren.
Looptijd en geldigheid
-
De vergunning is geldig tot en met het moment dat de vergunde activiteit wordt beëindigd (zie voorschrift 10), en uiterlijk tot en met 31 december 2028.
TER INFORMATIE
Op grond van afdeling 4.1.1. Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een verzoek tot wijziging van de vergunning worden ingediend.
Op grond van artikel 5.4, lid 1 en lid 2, van de Wnb kan de verleende vergunning worden ingetrokken of gewijzigd.
Als de vergunninghouder handelt in strijd met de vergunning, kan op grond van artikel 7.2, lid 2, van de Wnb een last onder bestuursdwang worden opgelegd.
Conform artikel 5:32, lid 1, Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Hoogachtend,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze:
MT-lid Directoraat-Generaal Natuur, Visserij en Landelijk Gebied
BEROEP
Belanghebbenden die hun zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht, of belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij daarover geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen tegen de vergunning op grond van de Wet natuurbescherming beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, vanaf de dag na die waarop het onderhavig besluit is vastgesteld en bekend gemaakt.
Een beroepschrift moet worden ingediend bij:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
Het is ook mogelijk om digitaal beroep in te stellen via het Digitaal Loket van de Afdeling bestuursrechtspraak. Digitaal beroep instellen is uitsluitend mogelijk voor burgers.
PUBLICATIE BESLUIT
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit maakt dit besluit openbaar op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur. Het zal onder anonimisering van de persoonsgegevens geplaatst worden op https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen.