Onderwerp: Bezoek-historie

De officier-jurist als officier-raadsman.

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bijdrage – Opinie

De officier-jurist als officier-raadsman.

Door mr. G. (Gert) Souër 1

Inleiding.

Behoudens enkele uitzonderingen berust de bevoegdheid tot kennisneming in eerste aanleg van strafbare feiten begaan door militairen bij de rechtbank Gelderland (te Arnhem)2. De rechtsbijstand van militairen in strafzaken is geregeld in art. 23 Wet Militaire Strafrechtspraak (WMS): Als raadslieden kunnen worden toegelaten degenen die worden genoemd in art. 37 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv)3, alsmede officieren, met dien verstande dat dezen niet worden toegelaten bij beroep in cassatie4. Ook officieren kunnen dus worden toegevoegd, maar voorop staat de toevoeging van advocaten. Het derde lid van artikel 23 WMS bepaalt daarom, dat een officier alleen wordt toegevoegd als de verdachte daar uitdrukkelijk om verzoekt5.
Kortom, de militair die wordt vervolgd voor de militaire kamer in de rechtbank Gelderland kan, indien de verdachte militair uitdrukkelijk daarvoor kiest, worden bijgestaan door een officier-raadsman.

In genoemd artikel 23 WMS worden geen beperkingen of eisen gesteld aan de als raadsman optredende officier. Niet aan kennis, opleiding, rang of officierskorps. De officier-raadsman moet wel een actief dienend officier zijn. In 1948 is in het Militair Rechtelijk Tijdschrift (MRT) enige discussie gevoerd of 'vloot- en leger geestelijken' (nu geestelijke verzorgers) als officier-raadsman ter terechtzitting konden optreden maar duidelijk is toen gesteld dat dat niet mogelijk is6.

Met betrekking tot de beperkingen om als officier-raadsman op te treden, schrijft mr Britt Quadackers in haar afstudeerscriptie Master Militair Recht uit 20177 dat officieren-jurist geen rechtsbijstand mogen verlenen. Zij onderbouwt dat met het afwegen van de belangen van de militaire verdachte en van defensie: 'Bij deze afweging dient de officier zich er van bewust te zijn dat de prioriteit ligt bij de belangen van de militaire verdachte. Het belang van defensie komt nooit op de eerste plaats. Dit is dan ook de reden dat officieren van de Militair Juridische Dienst Krijgsmacht geen rechtsbijstand mogen verlenen: zij bekleden immers functies waar het belang van de organisatie voorop staat doordat zij worden ingezet als juridisch adviseur van een commandant'8.
Dit standpunt lijkt te zijn overgenomen uit een artikel van mr. L.M.A. Luikinga en mr. M.P.K. Ruperti in het MRT uit 20089 waar zij ook naar verwijst. Ook mr. Luikinga en mr. Ruperti stellen dat officieren van de Militair Juridische Dienst Krijgsmacht (MJDK) niet in aanmerking komen om als officier-raadsman op te treden. Ook daar lijkt de onderbouwing voor die stelling de spanning te zijn tussen het belang van de verdachte en het belang van de organisatie.

Deze spanning, die bestaat tussen het belang van de verdachte en het belang van de organisatie is zeker een belangrijk element bij de afweging om als officier-raadsman op te kunnen treden. Maar geldt dat niet voor iedere officier die als officier-raadsman wil optreden en niet alleen voor officieren-jurist? Met andere woorden, kan een officier-jurist optreden als officier-raadsman? Voordat ik deze vraag ga beantwoorden, zal ik eerst ingaan op de geschiedenis en discussies over de positie van de officier-raadsman.

Een terugblik voor 1 januari 1991.

In 1814 werd het militaire strafproces vastgelegd in de 'Regtspleging bij de Zeemagt' (RZ), de 'Regtspleging bij de Landmagt' (RL) en de Provisionele Instructie voor het Hoog Militair Gerechtshof (PIHMG)10. In beide rechtsplegingen was vrijwel geen sprake van rechtsbijstand. In hoger beroep, bij het Hoog Militair Gerechtshof, was bijstand door een praktizijn (= advocaat) wel mogelijk. In eerste aanleg, bij de Krijgsraad, diende de fiscaal, die ook al secretaris van de Krijgsraad was, niet alleen het algemeen belang als openbare aanklager, maar door het ontbreken van een raadsman werd van hem ook verwacht dat hij, min of meer als verdediger, het bijzondere belang van de beklaagde (= verdachte) behartigde11. Vanwege de grote belangen die op het spel konden staan was dat natuurlijk een verre van ideale situatie. Vanaf 1877, na een daartoe gegeven advies door mr M.S. Pols, advocaat-fiscaal van de land- en de zeemacht, werd in de Justitiële Voorschriften voor de Zeemacht een oplossing daarvoor gevonden: de RZ kent geen raadsman, maar bijstand door een raadsman was ook niet verboden. Op grond daarvan kon een beklaagde worden toegestaan om een advocaat of andere rechtsgeleerde te raadplegen. Wel was in art. 64 RZ nog uitdrukkelijk bepaald: 'De advocaat kan niet bij de zitting aanwezig zijn, noch de zaak mondeling toelichten'. In de praktijk werd het gebruikelijk dat de raadsman een 'memorie van verdediging' indiende. Als raadsman traden op zowel advocaten als officieren die beschikten over een meer uitgebreide rechtskennis, in het algemeen officieren van administratie12.
Op 1 september 1907 werden de Justitiële Voorschriften voor de Landmacht ingevoerd. Met de invoering van deze Justitiële Voorschriften voor de Landmacht werd ook de verdediging van beklaagden bij de Landmacht, die voor de krijgsraad terecht moesten staan, mogelijk gemaakt; 'Zowel officieren als advocaten zullen nu als verdedigers kunnen optreden'13. Met betrekking tot de taken van de officier-raadsman werd opgemerkt: 'De plichten van den officier-raadsman zijn van tweeërlei aard: hij is officier, doch tevens ook raadsman. Strijd tusschen de aan deze twee qualiteiten verbonden verplichtingen zal vermoedelijk niet altijd uitgesloten blijven'14.
In beide Rechtsplegingen, voor de Zeemacht en voor de Landmacht, werd voorgeschreven wie als raadsman mochten optreden:

  1. advocaten, binnen het Rijk de praktijk uitoefenende;

  2. officieren, geen lid van de krijgsraad, officier-commissaris (,Fiscaal -alleen in de RZ-) of secretaris zijnde15.

Op basis van genoemde Rechtsplegingen kunnen dus, behoudens de officieren die deel uitmaken van een militair rechtscollege, alle officieren die daartoe zijn aangezocht optreden als officier-raadsman.
In 1912 werd de rechtsbijstand in rechte, die in de praktijk al bestond, in de wet vastgelegd16.

Dat niet vanaf het begin voor iedereen duidelijk was dat iedere officier als officier-raadsman mag optreden, blijkt uit een aan het MRT ingezonden brief van 2 november 1915. Tijdens een zitting van het HMG werd de officier-raadsman door de Advocaat-Fiscaal er op aangesproken dat hij een officier was van hetzelfde bataljon als de beklaagde en dat hem dat had moeten weerhouden de verdediging te voeren. In reactie op de brief is door de redactie van het MRT uitvoerig uitgelegd, dat iedere officier als officier-raadsman kan optreden17.

Ook de officier-jurist, niet deel uitmakende van een rechtscollege, kan optreden als officier-raadsman. Dat blijkt uit een mededeling van de redactie van het MRT uit 1916. In de mededeling constateert de redactie, dat het Marinebestuur een regeling heeft ontworpen 'waarbij aan officieren de gelegenheid wordt geboden om blijk te geven van meer uitgebreide kennis in wetenschappelijke vakken, terwijl aan hen, die daarin slagen, een geldelijke belooning in eens wordt toegekend ten bedrage van f 1000,--'. Vervolgens, 'Verwacht mag nu worden dat zij, aan wien de toelage voor meer uitgebreide rechtskennis is toegekend, zich ook beschikbaar zullen stellen om als raadsman van een beklaagde op te treden'. Om de officier-jurist daartoe in de gelegenheid te stellen kon hij zelfs worden vrijgesteld van diensten en zouden eventuele reis- en verblijfkosten naar de plaats waar de krijgsraad is gevestigd worden vergoed18.

Het was overigens niet vanzelfsprekend, dat officieren als officier-raadsman optraden. Dat blijkt uit een ingekomen bijdrage in het MRT XXXII 1936/1937. In het artikel wordt betoogd, onder verwijzing naar art. 7 van het Reglement betreffende de Krijgstucht19, dat de in genoemd art. 7 voor officieren verplichte behartiging van de zedelijke en stoffelijke belangen van hun ondergeschikten óók bijstand in rechte inhoudt. De schrijver komt tot de conclusie dat het in belang van de militaire maatschappij en van de militaire justitie zou zijn indien meer dan tot nu toe officieren als raadsman optreden20.

Ook in het MRT van 1948 wordt, in een rondschrijven vanuit de Adjudant-Generaal in Batavia, vastgesteld dat 'zeer vaak militairen voor de Krijgsraad te Velde of de Temporaire Krijgsraad verschenen, zonder dat zij door een raadsman terzijde werden gestaan'. Namens de redactie wordt gereageerd, dat het een zedelijke plicht is voor de officier, zijn ondergeschikte in dit opzicht terzijde te staan. 'Het gaat er om dat alle officieren hun plicht in deze inzien'21.
In een reactie op genoemd redactioneel gedeelte schrijft Luitenant ter Zee der 1e klasse R.M. Crommelin dat het 'bij alle Officiers-opleidingen, op de weg ligt van den leeraar in Militair Strafrecht (c.q. de met Algemeene Vorming belaste Officier) over het voorgaande eens 'theorie' te houden, en de leerlingen op hun plichten in deze te wijzen?'22.

In 1948 is het ook de Commandant Zeemacht Nederland (CZMNED) opgevallen, 'dat herhaaldelijk niet voldaan kan worden aan het verzoek van beklaagden die voor de Zeekrijgsraad terecht moeten staat, om hun een Officier als raadsman toe te wijzen'. Hij acht dat een ongewenste toestand en stelt dat 'het verlenen van bijstand in rechten' de plicht is van alle marine-officieren, die rechtstreeks voortvloeit uit art. 7 Reglement betreffende de Krijgstucht23.

In het artikel 'De officier-raadsman bij de zeemacht' , opgenomen in het MRT jaargang 1948 stelt de schrijver, toen Luitenant ter zee van administratie (A) der 2e klasse H.A. van Ee, dat behoudens de uitzonderingen vermeld in het derde lid van artikel 114 van de Regtspleging bij de Zeemacht24 ieder officier der Zeemacht bevoegd is als gekozen raadsman van een beklaagde voor de Zeekrijgsraad of het Hoog Militair Gerechtshof op te treden. 'De officier der Zeemacht is verplicht, indien die zich daartoe heeft aangemeld, als raadsman van een beklaagde op te treden indien hij als zodanig door de autoriteit die de Zeekrijgsraad bijeenroept is aangewezen'25.

Uit bovenstaande moge blijken, dat bij de Zeemacht, in ieder geval vóór het inwerkingtreden van de Wet Militaire Strafrechtspraak op 1 januari 1991, behoudens de officieren die lid waren van de krijgsraad (of officier-commissaris of secretaris waren) of deel uitmaakten van een militair rechtscollege, iedere officier kon optreden als officier-raadsman. Daarbij werd art. 7 van het Reglement betreffende de Krijgstucht uitgelegd als plicht voor iedere officier om als officier-raadsman op te treden. Vanuit de hoogste militaire leiding der Zeemacht werd dat zelfs gestimuleerd.

De Wet Militaire Strafrechtspraak.

Na een decennia lange voorbereiding werden op 13 juni 1990 de wetsontwerpen inzake de herziening van het militair straf-, strafproces- en tuchtrecht in de eerste Kamer der Staten-Generaal aangenomen. Op 14 juni 1990 werd de 'Wet Militaire Strafrechtspraak' in het Staatsblad ( Stb.1990, 370) gepubliceerd. Deze wet trad in werking op 1 januari 1991 en daarmee was het nieuwe militaire strafproces een feit26.
Het instituut van de officier-raadsman is in de nieuwe wet gehandhaafd, art. 23 WMS, zij het niet zonder discussie zoals blijkt uit het verslag van de behandeling in de Tweede kamer van het wetsontwerp27. In de memorie van toelichting (MvT) (nr. 5, p. 34-36) wordt overwogen: 'indien de nagestreefde integratie van de militaire rechtspleging in de commune strafvordering tot gevolg zou hebben dat als raadslieden in principe alleen in Nederland ingeschreven advocaten worden toegelaten (artikel 37 WvSv), zouden de bijstandsmogelijkheden voor de militaire verdachte -gezien de frequentie waarmee officieren als raadsman optreden- in aanmerkelijke mate worden gewijzigd. Deze frequentie duidt erop, dat bijstand verleend door officieren in een behoefte voorziet. Het afsnijden van de mogelijkheid om van die bijstand gebruik te maken zou derhalve een verlies betekenen.'.

Hoewel art. 23 WMS geen enkele beperking op het optreden van een officier-raadsman stelt, blijkt uit de MvT dat het volgens de wetgever wel in de rede ligt dat de officier-raadsman zich primair niet richt op -ingewikkelde- juridische vraagstukken. De officier-raadsman beschikt doorgaans niet over gespecialiseerde kennis van het straf- en strafprocesrecht die een advocaat wel heeft28.
In de MvT29 wordt verder opgemerkt dat het optreden van een officier (als officier-raadsman) niet de belangen van de dienst mag doorkruisen omdat deze officier in de krijgsmacht een organieke functie vervult, zodat tevoren overleg met zijn commandant in het algemeen nodig zal zijn. Tegenover de onmiskenbare juistheid van deze opmerking staat echter dat een goede verdediging in strafzaken behoort tot de meer belangrijke aspecten van personeelszorg. Commandanten zouden slechts als zéér hoge uitzondering gebruik moeten maken van hun recht een officier, die wil optreden als raadsman, om redenen van dienst daarin te belemmeren. Een dergelijk optreden zou eerder behoren te worden gestimuleerd. De regering heeft in de memorie van antwoord30 toegezegd de commandanten er op te zullen blijven wijzen dat het mede hun taak is het personeel in alle opzichten, ook als verdachte, zoveel mogelijk bij te staan31. In de toelichting op latere wetswijzigingen wordt door de minister geen ander standpunt ingenomen dan hiervoor beschreven.

In zijn artikel in het NJB 2012/462 noemt mr. S.M. Diekstra32 als reden om afscheid te nemen van de officier-raadsman, dat (i) de officier-raadsman niet een in het strafrecht gespecialiseerde jurist is én (ii) de officier-raadsman niet onafhankelijk is van zijn organisatie. Dat artikel heeft geleid tot kamervragen over de positie van de officier-raadsman. In het antwoord op de kamervragen33 stelt de toenmalig staatssecretaris van justitie, mr. F. Teeven, dat hij de conclusie van Diekstra dat afscheid moet worden genomen van de officier-raadsman, niet deelt.
Vervolgens stelt de staatssecretaris: 'Iedere officier krijgt bij de eerste opleiding onderricht in het (militaire) straf- en strafprocesrecht. Zij die te kennen geven op te willen treden als officier-raadsman krijgen bovendien een daarop toegesneden scholing. Daarbij worden zij erop gewezen dat zij geen strafrechtelijk gespecialiseerde juristen zijn en zo nodig hun cliënt moeten adviseren de hulp in te roepen van een advocaat' 34.
Met betrekking tot de onafhankelijkheid van de organisatie stelt de staatssecretaris, 'Met het oog op onafhankelijke bijstand wordt een officier geacht alleen in te stemmen met een verzoek om als raadsman op te treden als er voldoende functionele afstand is tot de verdachte, het feitencomplex en het de dienstuitoefening niet schaadt'35.
In de MvT op de wetswijziging 2018-201936 wordt nadrukkelijk gesteld, dat de officier-raadsman verplicht is tot geheimhouding van alle gegevens die hem in deze rol zijn toevertrouwd37. Hij zal zich, indien hij als getuige wordt opgeroepen, op grond van art. 128 WvSv, op dezelfde wijze als advocaten kunnen beroepen op het verschoningsrecht38. Deze geheimhoudingsplicht van de officier-raadsman waarborgt de onafhankelijkheid van de officier-raadsman jegens de militaire organisatie aldus de MvT op de wetswijziging 2018-201939.

'Strijd tussen de aan deze twee qualiteiten verbonden verplichtingen zal vermoedelijk niet altijd uitgesloten blijven' 40 .

Waaruit bestaat nu die spanning die kan ontstaan tussen het zijn van enerzijds officier-raadsman en anderzijds officier-jurist?
Het personele roulatie systeem bij defensie wordt daarbij genoemd. De officier-jurist kan nadat hij als officier-raadsman bij een dossier betrokken is (geweest) worden overgeplaatst naar een tot hetzelfde Operationeel Commando behorende afdeling die zich bezighoudt met bestuursrechtelijke maatregelen41 of de afdeling Juridische Dienstverlening/bezwaar en beroep (JDV) van het Defensie OndersteuningsCommando (DOSCO). Het spreekt natuurlijk vanzelf dat hij dan niet meer kan worden belast met de bestuursrechtelijke afdoening van het dossier. Maar het lijkt mij dat het dossier dan kan worden overgedragen aan een collega. Een overdracht van dossier vindt vaker plaats, bijvoorbeeld bij uitzending, ziekte of vacature. Maar ook een officier niet jurist die als officier-raadsman is opgetreden kan na overplaatsing naar bijvoorbeeld een beleidsbepalende afdeling worden geconfronteerd met een dossier waar hij eerder als officier-raadsman bij betrokken is geweest. In dat geval zal ook hij zich moeten verschonen van dat dossier.

Ook wordt er wel over gesproken, dat een officier-jurist die optreedt als officier-raadsman tegenover een collega officier-jurist kan komen te staan die de commandant adviseert en dat is ongewenst. Dat dat ongewenst is kan ik onderschrijven. Maar anders dan in een bestuursrechtelijke zaak, sta je in een strafrechtelijke procedure niet tegenover een commandant of diens juridisch adviseur. Nadat een commandant op basis van art. 78 Wet Militair Tuchtrecht (WMT)42 aangifte heeft gedaan, is de zaak voor de opsporing aan de Koninklijke Marechaussee (onder gezag van de officier van justitie -OvJ-) en voor de vervolging aan de OvJ. Als er al sprake is van 'tegenover' staan, staat de officier-raadsman tegenover de officier van justitie. Dat is anders wanneer aangifte is gedaan namens defensie en defensie dus slachtoffer is. Ook dan staat de officier-raadsman formeel 'tegenover' de officier van justitie, maar defensie is dan wel rechtstreeks bij de zaak betrokken. In die zaken kun je wel spreken over het 'tegenover elkaar staan'. In een dergelijke strafzaak, waarin namens defensie aangifte is gedaan, lijkt het mij dan ook logisch dat een officier-jurist, gelet op zijn positie binnen de organisatie, zich niet beschikbaar stelt om als officier-raadsman op te treden.

Bovenstaande spanning tussen verplichtingen kan worden omschreven als gevaar voor belangenverstrengeling. En die ligt zeker op de loer. Maar om op basis daarvan -dogmatisch- te stellen, dat een officier-jurist nooit, dus in geen enkele strafzaak, als officier raadsman kan optreden doet geen recht aan het besef van verantwoordelijkheid van de officier-jurist. Van hem mag worden verwacht dat hij die spanning herkent en daar naar kan handelen. Overigens geldt dat gevaar van belangenverstrengeling ook voor de officier-raadsman niet jurist. Weliswaar in mindere mate, maar is aanwezig.
Bovendien gaat het -dogmatisch- uitsluiten van de officier-jurist als officier-raadsman voorbij aan de positieve grondhouding jegens het optreden als officier-raadsman zoals blijkt uit de wetsgeschiedenis43. En aan de unieke mogelijkheid voor met name de jonge officier-jurist om praktische ervaring op te doen binnen het (militair) strafrechtelijk domein.

Twee kanttekeningen.

Uit bovenstaande blijkt naar mijn mening, dat het instituut 'officier-raadsman' binnen defensie als waardevol wordt beschouwd en wordt gekoesterd. Vanaf 'de geboorte' van de officier-raadsman wordt erop gewezen, zeker bij de Koninklijke Marine, dat het de plicht is van iédere officier, ook de officier-jurist, om bereid te zijn als officier-raadsman op te treden. Maar wel met een tweetal kanttekeningen.

Als eerste, al vanaf het ontstaan van het instituut officier-raadsman, wordt erop gewezen dat altijd een zekere spanning zal blijven bestaan tussen de verplichtingen als officier -tov. de organisatie- en de verplichtingen als officier-raadsman44 -tov. de verdachte militair die hij bijstaat-. Daarbij zijn de belangen van de militaire verdachte, in het kader van zijn strafzaak, voor de officier-raadsman het belangrijkste. Daarin kan ik mr. Quadackers volgen. De officier-raadsman dient daarin onafhankelijk zijn standpunt in te kunnen nemen. De geheimhoudingsplicht van de officier-raadsman waarborgt die onafhankelijkheid. Maar als officier kan hij natuurlijk niet om het belang van de organisatie heen, hij kan als officier-raadsman niet een standpunt innemen dat indruist tegen het bij defensie gevoerde beleid. Bovendien, wil de officier-raadsman zijn werk goed kunnen doen, moet er voldoende functionele afstand zijn tot de verdachte en het feitencomplex; er mag geen -schijn- van belangenverstrengeling zijn. En, algemeen, het optreden als officier-raadsman mag de uitoefening van de dienst natuurlijk niet schaden. Mocht de bedoelde spanning zich uiten in -een schijn van- onvoldoende afstand of onvoldoende onafhankelijkheid, dan moet de officier afzien van het optreden als officier-raadsman. Maar die spanning is er voor iedere officier die optreedt als officier-raadsman; iedere officier heeft een verantwoordelijkheid ten opzichte van de organisatie waar hij deel van uitmaakt. Niet gebleken is, noch nader toegelicht in de scriptie van mr Quadackers of in het artikel van mr Ruperti en mr Luikinga waarom die spanning voor de officier-jurist anders is dan voor de officier-raadsman niet-jurist. Het kan zijn dat die spanning zich vaker voordoet, gelet op het feit dat de officier-jurist doorgaans juridische werkzaamheden45 uitvoert voor de organisatie, dan bij de officier niet-jurist. Maar als van de officier niet-jurist zonder meer wordt aangenomen dat hij die spanning herkent en daarnaar kan handelen, waarom zou een officier-jurist dat dan niet kunnen? Waar is dat gebrek aan vertrouwen op dit punt in de officier-jurist op gebaseerd46?

Als tweede, de officier-raadsman moet zijn eigen beperkingen kennen; hij beschikt niet over de gespecialiseerde kennis van het straf- en strafprocesrecht die een advocaat wel heeft. Maar die gespecialiseerde kennis is ook niet nodig als hij zich beperkt tot zaken waarin geen sprake is van ingewikkelde juridische vraagstukken, zodat hij zich kan richten op de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het onderwijs in het straf- en strafprocesrecht gedurende de officiersopleidingen geeft voldoende kennis om in strafzaken zonder ingewikkelde juridische vraagstukken te kunnen optreden. Ook de Wegwijzer officier raadsman 2018, opgesteld onder auspiciën van het Hoofd MJDK47, en de cursus officier-raadsman beginners en -gevorderden dragen bij aan het kennisniveau van de officier-raadsman.
Ook de officier-jurist is doorgaans geen specialist in het (militair) straf- en strafprocesrecht. Dus ook hij moet zijn beperkingen op dat gebied kennen. Maar van de officier-jurist mag worden verwacht dat hij de juridische termen en procedures kan duiden. En dat hij eerder de juridische complexiteit van een strafzaak herkent. Hetgeen er voor kan pleiten om een officier-jurist juist wel als officier-raadsman te laten optreden.

Een derde kanttekening.

Als mogelijke derde kanttekening zou de Regeling tegemoetkoming kosten rechtskundige hulp (RTKR) kunnen dienen48. Deze Regeling is van toepassing op gevallen waarin in de uitoefening van zijn ambt, functie of werkzaamheden, een werknemer handelingen heeft verricht of nagelaten, of overheidsgezag heeft uitgeoefend of heeft nagelaten overheidsgezag uit te oefenen, waardoor de betrokken werknemer als exponent van het Ministerie van Defensie in strafrechtelijke zin als verdachte is aangemerkt; RTKR art. 3, 1e lid, aanhef en sub b.. Voorwaarde is wel, dat Defensie niet zelf aangifte van het strafbare feit heeft gedaan (RTKR art. 3, lid 4).
In deze situatie lopen de belangen van de militaire verdachte en de organisatie parallel, de kosten voor rechtskundige hulp worden immers vergoed. De spanning tussen de belangen van de organisatie en de belangen van de militaire verdachte zijn niet zodanig dat die een rol spelen bij de keuze om als officier-raadsman op te kunnen optreden. Als dan ook nog aan de voorwaarde dat de officier-raadsman zijn eigen beperkingen moet kennen wordt voldaan, lenen dergelijke zaken zich bij uitstek voor het optreden van een officier-jurist als officier-raadsman. Bij het CZSK is dat dan ook de praktijk.

Slotbeschouwing.

In mijn terugblik heb ik ruim aandacht besteed aan de geschiedenis van het instituut officier-raadsman. Uit de geschiedenis leid ik af, dat het kennelijk lastig was om officieren er van te doordringen dat het optreden als officier-raadsman een plicht is voor iedere officier. Maar ook, dat door de leiding van de krijgsmachtdelen veel waarde werd gehecht aan het instituut van officier-raadsman.
Gelet op het aantal officieren dat zich de laatste jaren aanmeldt voor de cursus officier-raadsman en het aantal marine officieren dat zich middels een jaarlijks Marine Algemeen bericht (MARALG) beschikbaar stelt om als officier-raadsman op te treden, kun je nu wel stellen dat het optreden als officier-raadsman onder de officieren inmiddels gemeen goed is geworden. Terwijl uit de memorie van antwoord op de vragen van de Tweede Kamer op het wetsvoorstel Wet Militaire Strafrechtspraak het duidelijk is, dat vanuit de politieke leiding (nog steeds) waarde wordt gehecht aan het in standhouden van het instituut officier-raadsman. De reactie van de toenmalige staatssecretaris van justitie op de vragen vanuit de Tweede Kamer naar aanleiding van het artikel van mr S.M Diekstra spreekt wat dat betreft ook boekdelen.
Duidelijk is wat mij betreft ook, dat vanaf het ontstaan van het instituut officier-raadsman de spanning die er is tussen het belang van de verdachte en het belang van de organisatie waarmee iedere officier-raadsman wordt geconfronteerd en mee om moet gaan, is onderkend: strijd tussen de aan deze twee qualiteiten verbonden verplichtingen zal vermoedelijk niet altijd uitgesloten blijven.
Nergens heb ik overigens kunnen vinden dat die spanning ooit heeft geleidt tot het te kort doen van één van die belangen. Het feit dat in de strafzaak tegen de marine officieren die in 1933 niet of onvoldoende zijn opgetreden tegen de muiters aan boord van Hr Ms De Zeven Provincien de verdediging in eerste en tweede instantie is gevoerd door officieren-raadsman geeft aan, dat zowel door de officieren-raadsman als door de organisatie de tegenstrijdige belangen van elkaar kunnen worden gescheiden.
Nu is de samenleving anno nu wel anders dan de samenleving in de jaren 30 van de vorige eeuw. De belangen waar het over gaat worden nu zijn veel eerder in het politieke en juridische domein getrokken. Bovendien maken de belangen door de al om aanwezige publiciteit eerder deel uit van het publieke debat. Maar de muiterij zaak geeft wel aan dat de belangen kunnen worden gescheiden.

In geen enkel artikel in het MRT betreffende de officier-raadsman heb ik kunnen lezen dat een officier-jurist niet als officier-raadsman kan optreden. Ook de wet en de jurisprudentie49 geven geen aanleiding tot een dergelijke conclusie. In de literatuur heb ik niet meer gevonden dan het artikel van mr L.M.A Luikinga en mr M.P.K. Ruperti en de afstudeerscriptie van mr B. Quadackers. Maar daarbij merk ik op, dat mijn zoektocht in de literatuur niet uitputtend is geweest.

Op grond van bovenstaande kan de vraag, in de inleiding gesteld, of een officier-jurist als officier-raadsman kán optreden, met 'ja' worden beantwoord.

Maar er zijn wel kanttekeningen te plaatsen bij het optreden van een officier-jurist als officier-raadsman. Die kanttekeningen gelden overigens voor iedere officier die zich beschikbaar stelt als officier-raadsman maar wegen voor een officier-jurist, gelet op de bijzondere positie van de officier-jurist in de organisatie, zwaarder. Uitgangspunt daarbij is dat 'strijd tussen de aan deze twee qualiteiten verbonden verplichtingen vermoedelijk niet altijd uitgesloten zal blijven'.

De kanttekeningen waarvan de officier-jurist zich bewust moet zijn, laten zich als volgt bewoorden:

  1. de belangen van de verdachte en de belangen van de organisatie, de positie van de officier-jurist die als officier-raadsman wil optreden binnen de organisatie, moeten zorgvuldig worden gewogen, de betrokken officier-jurist moet die belangen duidelijk voor ogen hebben;

  2. zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat de als officier-raadsman optredende officier-jurist, in zijn functie als officier-jurist in een later stadium opnieuw bij dezelfde zaak wordt betrokken;

  3. in strafzaken waarin door of namens de organisatie aangifte is gedaan omdat de organisatie 'slachtoffer' is van een strafbaar feit, kan een officier-jurist (geplaatst op of bestemd voor een juridische functie) niet als officier-raadsman optreden omdat in dergelijke zaken de officier-jurist optreedt als adviseur van de (OPCO) commandant en in voorkomend geval als benadeelde partij ter zitting het woord kan voeren;

  4. de officier-jurist kan als officier-raadsman optredend nimmer het door defensie gevoerde beleid ter discussie stellen;

  5. de officier-jurist moet zijn eigen beperkingen in zijn kennis van het straf- en strafprocesrecht kennen.

Gelet op de kanttekeningen verbonden aan het optreden van de officier-jurist als officier-raadsman lijkt het beter om het antwoord op de in de inleiding gestelde vraag als volgt te nuanceren:
de wet, jurisprudentie en literatuur geven geen reden om op de voorhand, dogmatisch, een officier-jurist uit te sluiten van het zich beschikbaar stellen als officier-raadsman50.

Opmerking van de redactie

De redactiecommissie van het Militair Rechtelijk Tijdschrift merkt voor de goede orde en ter informatie van de lezer op dat de omschrijving van de Militair Juridische Dienst van de Krijgsmacht (MJDK), zoals door de auteur in voetnoot 8 van het bovenstaande artikel verwoord, niet volledig en niet juist is. Zoals in de zgn. Richtinggevende Kaders uit 2006 is gestipuleerd is de MJDK een "geformaliseerd dienstvak van militair juristen (…) die geplaatst zijn op militair juridische functies of die gelet op hun competenties daarop geplaatst kunnen worden.' Het bij de Directie Juridische Zaken geplaatste stafelement MJDK is als volgt omschreven: "Dit element is verantwoordelijk voor kwaliteitsborging, bevordering van 'unité de doctrine' op militair-juridisch gebied en eenheid van rechtsopvatting het ontwikkelen van beleid op het gebied van opleidingen van militair juristen, de advisering m.b.t. vulling van (hogere) militair juridische functies, vulling van militair juridische functies buiten de operationele commando´s en het uitzenden van militair juristen. De afstemming dienaangaande vindt plaats door middel van de 'technical legal chain'."

Naar boven