Oorlog (en ongemak)
Door Prof. dr. P.A.L. (Paul) Ducheine, Brigadegeneraal, Militair Juridische Dienst
1
In mijn onregelmatig verschijnende column vraag ik deze keer aandacht voor de erfenis uit vorige oorlogen. Oorlogen waar deze generatie part noch deel aan had. Waarvan de overgebleven veteranen op één hand te tellen zijn en de verantwoordelijke ministers en bestuurders (lang) vergeten namen in geschiedenisboeken zijn. Concreet: de dekolonisatieoorlogen.
Die erfenis uit de dekolonisatieoorlogen bestaat uit de naweeën van politieke beslissingen en militaire keuzes van decennia geleden. Dit legaat ligt echter - nu pas - open en bloot op tafel. En kennelijk is het zware kost die – door sommigen – moeilijk verteerd wordt.
Dat oorlogen leed veroorzaken, alle pogingen tot regulering van geweld ten spijt, zal niemand bestrijden. Sporen worden door bevolking en land langdurig gedragen. Soms in de vorm van graven, van dode steden, van verwoesting. Die sporen tekenen land en volk. Sporen ook in de vorm van toegekende onderscheidingen of waarderingen zoals vaandelopschriften. Zij 'kleuren' de krijgsmacht, korpsen en regimenten en gaan meestal deel uitmaken van de traditiebeleving, van de identiteit van die verbanden.
Dat in een oorlog de grenzen van toelaatbaar geweld ook vaak overschreden worden, is bekend. Opleiding, juridische adviseurs, strafbaarstelling en vervolging kunnen overtreding van de 'wetten en de gebruiken' van de oorlog slechts tot op zekere hoogte voorkomen. Dat wil niet zeggen dat die overtredingen altijd bewust en planmatig worden begaan. Ooit reikte ik professor Herman Amersfoort de term 'gelegenheidsschendingen' aan. Een term om de ad hoc, ongeplande en in het heetst van de strijd begane misstappen te benoemen. In tegenstelling tot geplande, bewuste en systematische schendingen zoals die helaas ook voorkomen.
Beide categorieën schendingen hebben gemeen dat die overtredingen van de wetten en gebruiken van de oorlog gevolgen hebben. Allereerst is daar een blote schending van de rechtsorde. Hoewel oorlogsrecht geweldgebruik erkent, is dit geweld begrensd zodat personen die niet (meer) aan de strijd deelnemen zoveel mogelijk leed bespaard blijft. Overtreding - ad hoc of bewust – schaadt die rechtsorde die onze krijgsmacht en militairen juist beloven (of zweren) te respecteren.
Daarnaast genereert een schending het potentiële startpunt voor vervolging en bestraffing. Met als doel die geschonden rechtsorde te herstellen, ter afschrikking en afstraffing.
Schendingen van de wetten en gebruiken van de oorlog laten ook sporen na in de ziel, in het collectief geheugen, in ons mens- en maatschappijbeeld. Zelfs als we die schendingen (lang) bagatelliseren of negeren, richten die sporen schade aan. Het is – zogezegd – de erfenis uit het verleden.
Een erfenis die zich in meerdere kringen manifesteert. In de kring van zij die vochten, de veteranen van toen; onder de bevolking van het slagveld van toen, in de kampongs en dessa's; maar ook hier in de samenleving die het geweld (destijds) autoriseerde.
Die nalatenschap valt ook toe aan de krijgsmacht, die na het beëindigen van het conflict de draad weer oppakte. Die verder ging met wederopbouw na de verwoestingen van een wereldoorlog en het afscheid van een kolonie. De krijgsmacht die met het verstrijken van jaren steeds minder directe verantwoordelijkheid draagt voor de strijd van haar veteranen. Maar die ondanks dat tijdsverloop het verleden met zich mee torst.
Een erfenis die reeds gekoesterd wordt waar sprake was van krijgsmanskunst en -kunde, succes, dapperheid en moed. Een erfenis die echter vooral ook niet genegeerd mag worden waar falen en misstappen aan de orde waren. Hoewel de huidige generatie niet verantwoordelijk is voor succes en falen, draagt zij – ondanks tijdsverloop – een afgeleide verantwoordelijkheid voor de erfenis. Daardoor kan de krijgsmacht zich rekenschap geven over die erfenis. Vooral zodat lessen getrokken worden.
Het is daarom cruciaal dat deze koloniale erfenis helder en toegankelijk wordt. Die erfenis is immers een deel van ons verleden en dus van onze identiteit: militair en maatschappelijk. Dit is essentieel voor de nieuwe generaties militairen die in de voetsporen van veteranen treden. En moeten horen, zien en leren van succes en falen.
Het belang van geschiedschrijving is dan ook evident. Uiteraard dienen historici de strijd in context te doorgronden. Daarmee fungeren ze als spiegel: voor de maatschappij die geweld autoriseert en voor de krijgsmacht die geweld gebruikt. Een spiegel die niet slechts succes en moed schetst, maar ook de keerzijde. Een spiegel die falen en misstappen niet verbloemt.
Geschiedschrijving als spiegel van succes en falen, van moed en misstappen. Die spiegel moeten we zonder vrees onder ogen durven komen. Hoe ongemakkelijk dat bijvoorbeeld voor (de nazaten van) veteranen ook mag zijn.