Onderwerp: Bezoek-historie

Grensoverschrijdend gedrag door grensbewaker II

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Strafrechtspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Uitspraak van 20 oktober 2022

ECLI:NL:GHARL:2022:9212

Voorzitter: mr. R.H. Koning; leden: mr. A. van Maanen en brigade-generaal mr. A.J. de Haan

Grensoverschrijdend gedrag door grensbewaker II

Een voormalig opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee is door de militaire kamer van de rechtbank Gelderland veroordeeld voor het oplichten van personen die Nederland wilden inreizen, voor valsheid in geschrifte en het gebruikmaken van een vals geschrift. De militaire kamer van de rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De bij de verdachte in beslag genomen € 2.250 zijn verbeurdverklaard. De verdachte gaat in hoger beroep en vraagt de militaire kamer van het gerechtshof om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Hij zegt dat hij de strafbare feiten pleegde voor geld om mee te gokken, maar dat hij hulp heeft gezocht voor zijn gokverslaving en inmiddels niet meer gokt. Door een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf zou de verdachte zijn (nieuwe) baan en zijn woning kwijtraken. De militaire kamer van het gerechtshof gaat alles behalve mee in het verzoek van de verdachte en legt hem zelfs een hogere straf op dan de militaire kamer van de rechtbank.

Eerste aanleg: rechtbank Gelderland 12 april 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1784. (Voor deze uitspraak opgenomen.)

(Sr, artikelen 225 en 326)

Arrest

van de militaire kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland van 12 april 2021 met parketnummer 05-225362-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,

wonende te [adres] ,

eertijds opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee.

HET HOGER BEROEP

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

ONDERZOEK VAN DE ZAAK

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. Amine, naar voren is gebracht.

HET VONNIS WAARVAN BEROEP

De rechtbank heeft bij vonnis van 12 april 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van bij vonnis van 12 april 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van oplichting, meermalen gepleegd, en de voortgezette handeling van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, en opzettelijk gebruikmaken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1, van het wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de opgelegde straf.

Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist.

OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

Naar het oordeel van het hof is de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte, in zijn hoedanigheid van opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten ernstig misbruik heeft gemaakt van die hoedanigheid en van zijn positie bij de grensbewaking op de luchthaven Schiphol. Met zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen van de reizigers geschaad alsmede het vertrouwen dat de Koninklijke Marechaussee in hem, verdachte, heeft gesteld.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte aangevoerd dat hij tot zijn daden is gekomen omdat hij financiële problemen had. Het geld dat hij met zijn handelen kreeg, heeft hij evenwel niet aangewend om zijn schulden af te lossen, maar heeft hij gebruikt om mee te gokken.

Ter terechtzitting heeft de verdediging er in dat verband op gewezen dat verdachte thans niet meer gokt en dat hij hulp heeft gezocht. Verdachte heeft aangegeven dat hij momenteel geen concrete hulpvraag heeft, maar dat hij, als daartoe aanleiding bestaat, wel hulp zal zoeken. Verdachte neemt nog deel aan een online platform waarop mensen met gelijksoortige problemen hun ervaringen bespreken en waarbij ook psychologen meekijken. Verdachte is bereid zich te houden aan eventueel op te leggen voorwaarden.

Door en namens verdachte is aangevoerd dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ertoe zal leiden dat hij zijn baan en zijn woning zal kwijtraken. Mede om die reden is verzocht een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Alles afwegende is de militaire kamer van het hof evenwel van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bovendien is het hof van oordeel dat, met name gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan hetgeen bewezen is verklaard. Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Hoewel het hof daarbij ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de mogelijke gevolgen die deze straf voor verdachte zal hebben in ogenschouw heeft genomen, is het hof van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan.

BESLAG

Het onder verdachte inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven geld behoort aan verdachte toe. Het zal worden verbeurd verklaard, nu het door middel van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is verkregen. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

TOEGEPASTE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 56, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

(Volgt: veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en verbeurdverklaring van € 2.250.)

Naschrift

  1. De militaire kamer van het hof bevestigt voor het grootste deel het (voor deze uitspraak opgenomen) vonnis van de militaire kamer van de rechtbank Gelderland, maar vindt wel dat een forsere vrijheidsstraf voor de verdachte op zijn plaats is. De militaire kamer van de rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De militaire kamer van het hof verhoogt dat naar 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Dit terwijl het erop lijkt dat de verdachte alleen in hoger beroep is gegaan vanwege de opgelegde straf. Wellicht heeft hij ook geklaagd over een veroordeling voor het eerste feit – de oplichting – aangezien dat het enige feit was dat hij bij de rechtbank niet had bekend, maar de uitspraak van het hof bevat daar geen informatie over.

  2. Dat voor feiten als deze in principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur volgt, zal tot weinig opgetrokken wenkbrauwen leiden. De verdachte heeft alleen om zijn eigen financieel gewin zijn positie als grensbewaker op ernstige wijze misbruikt om inreizende personen – die daardoor in een kwetsbare positie waren – op te lichten. Door dat te doen en vervolgens valsheid in geschrift te plegen en die vervalste documenten te gebruiken heeft de verdachte ook de Koninklijke Marechaussee in diskrediet gebracht. De verdachte heeft zich op een manier gedragen die hem als grensbewaker volstrekt onwaardig is. Dan moeten daar nogal wat persoonlijke (en andere) omstandigheden tegenover staan om toch een andere dan een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen.

  3. Wat waren de persoonlijke omstandigheden van de verdachte? Uit het rechtbankvonnis blijkt dat de verdachte behandeld is geweest voor gevoelens van schaamte die hebben geleid tot suïcidale gedachten. Ook heeft de verdachte geen 'strafblad' (oftewel een blanco justitiële documentatie) en is hij door Defensie ontslagen in verband met deze feiten. De reclassering acht het recidiverisico laag en volgens hen is er maar één risicofactor voor het plegen van nieuwe strafbare feiten, te weten de financiële problemen van de verdachte. Hij heeft voor zijn schulden betalingsregelingen getroffen met zijn schuldeisers en heeft per 17 april 2021 een fulltime baan. De verdachte zorgt verder voor zijn bij hem inwonende zoon. Uit de uitspraak van de militaire kamer van het hof blijkt verder dat de verdachte (met hulp) is gestopt met gokken en dat hij nog altijd op een online platform actief is om te spreken met mensen met gelijksoortige problemen. Wat niet is genoemd, maar wat in strafmatigende zin niet zelden gewicht in de schaal legt, is de tijd die verstreken is sinds het plegen van de feiten. De feiten werden gepleegd in de periode van 11 tot en met 14 september 2019; het proces-verbaal werd op 23 december 2019 door de Koninklijke Marechaussee gesloten. Het arrest van de militaire kamer van het hof werd gewezen op 20 oktober 2022, ruim drie jaar na het plegen van de feiten.

  4. De militaire kamer van het hof gaat alles behalve mee in het verzoek van de verdachte om van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf af te zien en legt hem zelfs een 50% hogere straf op dan de militaire kamer van de rechtbank. Hoewel wettelijk gezien aan een strafmotivering niet veel eisen worden gesteld, valt op dat die in deze zaak toch wel erg mager aandoet en dat de motivering van de verhoging enkel uit algemeenheden bestaat. Hoe anders ging dat in de uitspraak van de militaire kamer van dit hof van 29 december 2016, MRT 2017, afl. 4, m.nt. A.F.V. Een tweede-luitenant sloeg tijdens het uitgaan met een bierpul in het gezicht van een 18-jarige en werd – vanwege het ontstane letsel en de gebleven ontsierende littekens in zijn gezicht – veroordeeld voor zware mishandeling. De militaire kamer van de rechtbank Gelderland legde een taakstraf van 180 uren op die door de militaire kamer van het hof werd gematigd tot 78 uren in de hoop dat de verdachte daardoor zijn Verklaring van geen bezwaar kon behouden waardoor een ontslag uit militaire dienst kon worden voorkomen. Natuurlijk is het zo dat iedere strafzaak op zich staat. En wellicht zijn er nog meerdere goede en minder goede redenen te bedenken om de hiervoor genoemde uitspraak niet te vergelijken met de uitspraak in deze zaak, maar het verschil in benadering en uitkomst blijft op zijn minst opvallend te noemen.

  5. De verdachte lijkt na zijn ontslag uit de militaire dienst zijn leven weer behoorlijk op de rit te hebben. Hij heeft alweer anderhalf jaar een vaste baan en een eigen woning. En niet onbelangrijk, door de inkomsten die hij met die baan heeft kan hij ook zijn schuldeisers afbetalen. Dat is niet alleen in het belang van de verdachte, maar ook in dat van zijn schuldeisers. De schulden zijn de enige risicofactor die de reclassering ziet voor de verdachte om weer in het plegen van strafbare feiten te vervallen. In het voorkomen daarvan ligt ook een maatschappelijk belang. Gelet op de ernst van de feiten kan ook ruim drie jaar na het plegen van de feiten dit alles terzijde moeten worden geschoven. Maar wat maakt dat dan ook nog een strafverhoging op zijn plaat is? Een oude bijnaam van het toenmalige gerechtshof Arnhem is 'hof van barmhartigheid'. Kennelijk waren er goede redenen voor de militaire kamer van het hof om in deze zaak die bijnaam bepaald geen eer te bewijzen, ook niet vanwege baanbehoud van de verdachte (en al wat daarmee samenhangt). Het zou wel helpen als die redenen in het vervolg in de uitspraak worden opgenomen, zeker omdat baanbehoud voor de militaire kamer van het hof eerder nog wel aanleiding was een ruime mate van barmhartigheid te betonen.

  6. De lezer van de uitspraak blijft dus wat de redenen van strafverhoging betreft in het duister tasten. Het is denkbaar dat de militaire kamer van het hof er meer dan die van de rechtbank aanstoot aan heeft genomen dat het hier gaat om in de dienst gepleegde ernstige feiten. Als dat zo is, dan kan wel worden afgevraagd of men dat ook op andere wijze kenbaar had kunnen maken. In het verleden heeft de militaire kamer van het hof zijn ongenoegen over een in de dienst gepleegd ernstig feit door middel van een bijzondere bijkomende straf laten blijken: ontzetting van het recht om bij de gewapende macht te dienen (artikel 28, eerste lid, aanhef en onder 2°, Sr). Twee verdachten waren voor hun aandeel in de diefstal van ruim 200 pistolen (Glock) uit de wapenkamer van vliegbasis Gilze-Rijen veroordeeld tot lange gevangenisstraffen. De wachtcommandant kreeg vier jaar gevangenisstraf waarvan een jaar voorwaardelijk (Rechtbank Arnhem 27 april 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:BA3951). Zijn kompaan kreeg een jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf minder (Rechtbank Arnhem 27 april 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:BA3954). De wachtcommandant ging in hoger beroep en kreeg daar dezelfde gevangenisstraf als zijn mededader, maar de militaire kamer legde tevens de hiervoor genoemde bijkomende straf op met de volgende overweging: 'Gelet op de bijzondere ernst van feit 1 primair, waarbij verdachte heeft gehandeld op een wijze die hem als militair volstrekt onwaardig is, is het hof van oordeel dat ontzetting van het recht om bij de gewapende macht te dienen voor [vijf jaren], op zijn plaats is.' (Gerechtshof Arnhem 11 november 2008, MRT 2010, afl. 2, p. 92 e.v., ECLI:NL:GHARN:2008:BG4042.) Ontzetting van dit recht heeft automatisch ontslag uit de militaire dienst tot gevolg (zie: artikel 53, aanhef en onder b, van het Algemeen militair ambtenarenreglement). Mijns inziens is dit een veel duidelijker signaal naar de militaire gemeenschap dat bepaald gedrag binnen de krijgsmacht volstrekt onacceptabel is dan een verhoging van een eerder opgelegde gevangenisstraf.

  7. Natuurlijk kan men zeggen dat het opleggen van deze bijkomende straf in deze zaak meer symbolische dan praktische betekenis zou hebben, omdat de verdachte reeds was ontslagen uit militaire dienst. Maar dat gold ook in het geval van de wapenkamerroof en dat heeft de militaire kamer van het hof toen niet weerhouden om deze straf op te leggen (en de door de militaire kamer van de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf met 25% te verlagen). Wel was het zo dat in de zaak van de wapenkamerroof door het openbaar ministerie ontzetting van het recht om bij de gewapende macht te dienen als bijkomende straf was gevorderd. Maar zeker een gespecialiseerde strafrechter, zoals de militaire kamer van het hof, zou het toch niet alleen van het openbaar ministerie moeten hebben om op een dergelijke oplossing uit te komen?

A.F.V.

Naar boven