Onderwerp: Bezoek-historie

Richtlijnen voor tuchtrechtelijke straftoemeting

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bijdrage – Opinie

Richtlijnen voor tuchtrechtelijke straftoemeting

Door kapitein mr. A.M.A.M. Beekhuizen

25 april jl. vond het Symposium Militair tuchtrecht plaats.1 Tijdens dat symposium werd de vraag gesteld waarom binnen het militair tuchtrecht geen richtlijnen dan wel oriëntatiepunten bestaan ten aanzien van de strafmaat. In de daarop volgende discussie werd als voornaamste argument tegen het opnemen van dergelijke richtlijnen of oriëntatiepunten genoemd dat strafmaatrichtlijnen voor het militaire tuchtrecht de beslissingsvrijheid van de tot straffen bevoegd meerdere (hierna: TSBM) te veel beperken. In dit opiniestuk zal beargumenteerd worden waarom ook het militair tuchtrecht gebaat is bij een strafmaatoverzicht dat de TSBM richting geeft bij het bepalen van een tuchtstraf. Allereerst zal een korte uiteenzetting worden gegeven van de bestaande oriëntatiepunten en richtlijnen binnen het commune strafrecht. Vervolgens zal aan de hand van een praktijkvoorbeeld beargumenteerd worden waarom het militair tuchtrecht gebaat zou zijn bij dergelijke richtlijnen. Hierbij zal tevens ingegaan worden op het voornaamste tegenargument. Afsluitend zal een advies gegeven worden over het opstellen van richtlijnen voor straftoemeting binnen het militair tuchtrecht.

Binnen het strafrecht maken zowel de rechtbank als het Openbaar Ministerie (hierna: OM) gebruik van documenten waarin voor bepaalde, veel voorkomende, delicten een indicatie voor een passende strafmaat wordt beschreven. De rechtbank maakt gebruik van de 'Oriëntatiepunten van straftoemeting en LOVS-afspraken (hierna: oriëntatiepunten)' en het OM heeft diverse 'Richtlijnen voor strafvordering' (hierna: richtlijnen).

Het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) heeft in 1998 oriëntatiepunten opgesteld ten behoeve van een consistent landelijk straftoemetingsbeleid.2 Het wordt immers onwenselijk geacht dat de Rechtbank Gelderland zwaarder straft dan bijvoorbeeld de Rechtbank Zeeland West-Brabant. Deze oriëntatiepunten zijn niet bindend voor de rechter, maar vormen een vertrekpunt van denken over de op te leggen straf. De oriëntatiepunten maken hierbij binnen de verschillende strafbare feiten onderscheid tussen verschillende situaties en uitvoeringsmogelijkheden. Zo wordt er bij bijvoorbeeld een mishandeling (art. 300 Wetboek van Strafrecht (Sr)) onderscheid gemaakt tussen een droge klap zonder letsel, een mishandeling lichamelijk letsel ten gevolge hebbende en een mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot waardoor lichamelijk letsel is ontstaan. Echter, de rechter bepaalt op zitting de definitieve straf waarbij o.a. de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte worden meegenomen om uiteindelijk tot een in die zaak voor die verdachte passende straf te komen.

In de richtlijnen van het OM is dit niet anders. Het uitgangspunt van de richtlijnen wordt gezien als de eerste stap binnen het besluitvormingsproces om tot een passende eis te komen.3 Aan de hand van bijvoorbeeld de maatschappelijke context van het specifieke feit, onderliggende problematiek en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, wordt de strafmaat op basis van de richtlijnen bijgesteld zodat uiteindelijk maatwerk kan worden geleverd binnen de gegeven kaders.

Binnen het militair tuchtrecht bestaan soortgelijke richtlijnen niet. De Wet Militair Tuchtrecht (WMT) geeft aan welke strafmodaliteiten de TSBM kan opleggen en wat de wijze is waarop hij/zij dit vorm kan geven (art. 41-48 WMT). Verder bestaan er geen aanwijzingen voor het bepalen van (de hoogte van) de straf. Het ontbreken van oriëntatiepunten of richtlijnen voor straftoemeting binnen het militaire tuchtrecht kan echter wel voor onwenselijke situaties zorgen. Dit zal geïllustreerd worden aan de hand van een voorbeeld.

Tijdens de uitzending van de auteur (MINUSMA, 2018) viel er twee keer een ongecontroleerd schot. Militair A had zijn wapen ontladen in de ontlaadpijp, militair B ontlaadde erbuiten. De zaak van militair A werd via het militair tuchtrecht afgedaan. De zaak van militair B via het strafrecht, omdat sprake was van een strafbaar feit nu er door het schenden van het dienstvoorschrift gemeen gevaar voor personen of goederen was ontstaan (art. 136/137 Wetboek van Militair Strafrecht (MSr)). De TSBM wilde in de tuchtzaak van militair A een geldboete opleggen. Hierbij had hij een wettelijke marge van €3-€700 (art. 43 WMT). De TSBM liet uitzoeken wat er in voorgaande rotaties voor straffen waren opgelegd voor soortgelijke vergrijpen. De eerder opgelegde boetebedragen varieerden van €50 tot €500. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de TSBM meegewogen dat een ongecontroleerd schot een zwaar vergrijp is en dat het feit in een internationale setting had plaatsgevonden. Militair B werd gerepatrieerd omdat sprake was van een verdenking van een strafbaar feit en hij kreeg enkele weken later een strafbeschikking van €150 van de officier van justitie. Bij het bepalen van de hoogte van de strafbeschikking worden de repatriëring van betrokkene uit het missiegebied en de daarmee samenhangende nadelige gevolgen, zoals bijvoorbeeld het mislopen van uitzendtoelage en het (mogelijk) niet toekennen van de uitzendmedaille meegewogen door de officier van justitie. Deze gevolgen zijn geen punitieve maatregelen, maar omdat deze wel als zodanig worden ervaren door de betrokken militair, kan dit in de strafmaat tot uiting worden gebracht. Deze specifieke persoonlijke omstandigheden zijn immers elementen waarmee rekening kan (of moet) worden gehouden om uiteindelijk tot een passende straf te komen. De vraag is echter of de TSBM in de tuchtzaak van militair A terecht uit had moeten gaan van een maximaal boetebedrag van €700 of dat bijvoorbeeld €150 de bovengrens had moeten zijn. Indien wordt uitgegaan van een maximum straf van €700 bestaat namelijk het risico dat er een tuchtrechtelijke boete wordt opgelegd die (aanzienlijk) hoger is dan de strafbeschikking. Het is echter onwenselijk dat er in een tuchtzaak (fors) hogere boetes worden opgelegd dan in het strafrecht voor een soortgelijk of zelfs zwaarder feit. Een schot buiten de pijp wordt niet voor niks via het strafrecht afgedaan. De gevaarzetting is een voorwaarde voor strafbaarheid, maar het geeft ook aan dat een dusdanig ongecontroleerd schot meer risico heeft opgeleverd. Dit is een zwaarder verwijt dan de tuchtrechtelijke variant. Hoewel het totale sanctie pakket bij een strafbaar feit (de bestuursrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke straf en overige consequenties) zonder twijfel als zwaarder dan enkel een boete zal worden ervaren, blijft de vraag bestaan in hoeverre het redelijk is om voor een lichter, tuchtrechtelijk vergrijp, een hogere boete op te leggen. Daarbij zijn er ook situaties waarin bovengenoemde maatregelen niet aan de orde zijn, bijvoorbeeld als het ongecontroleerde schot plaatsvindt op de kazerne. Indien voor de TSBM niet inzichtelijk is welke strafmaat het OM hanteert, blijft het risico bestaan dat er een te grote discrepantie ontstaat tussen de tuchtrechtelijke boete en de strafrechtelijke strafbeschikking. Het gevolg hiervan is dat de straf niet in verhouding staat tot het verwijt wat de militair kan worden gemaakt.

Het opstellen van richtlijnen voor straftoemeting binnen het militair tuchtrecht kan helpen om dit soort onwenselijke situaties te voorkomen. Door inzichtelijk te maken welke strafmaat binnen het strafrecht als uitgangspunt wordt genomen, kan de TSBM wellicht tot een passender tuchtstraf komen. Zo kan de strafrechtelijke strafmaat in bepaalde gevallen, zoals bijvoorbeeld bij een schending dienstvoorschrift, een bovengrens aangeven. In andere gevallen, zoals een belediging, waarbij het strafrechtelijke verwijt niet per se zwaarder is dan de tuchtrechtelijke variant, kan het juist een indicatie geven van een redelijke straf. Het valt immers moeilijk te beargumenteren dat het beledigen van een collega minder verwerpelijk is dan het beledigen van enig ander ambtenaar.

Tevens zou het bestaan van richtlijnen meer consistentie kunnen brengen binnen de tuchtrechtelijke straftoemeting. Want in hoeverre is het wenselijk dat er bij bijvoorbeeld 11 Luchtmobiele brigade anders gestraft wordt dan bij 13 Lichte brigade? Gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden, ook indien de beschuldigden bij verschillende eenheden geplaatst zijn. Daarnaast kan de vraag gesteld worden wat voor impact een tuchtzaak heeft op het rechtvaardigheidsgevoel als de ene commandant aanzienlijk hoger straft dan zijn collega van een andere compagnie?

Het argument dat een richtlijn voor straftoemeting een beperking van de beslissingsvrijheid van de TSBM zou zijn, gaat naar mijn mening niet op. Richtlijnen zijn niet dwingend, maar dienen juist als startpunt voor het denken over een passende strafmaat. De TSBM kan, net zoals de rechter en de officier van justitie, van dit startpunt afwijken, afhankelijk van de zaak-specifieke factoren zoals de persoon van de beschuldigde, eventuele recidive en de omstandigheden waaronder het vergrijp is gepleegd.

Voor de ontwikkeling van tuchtrechtelijke strafmaatrichtlijnen kan aansluiting worden gezocht bij de wijze waarop de richtlijnen van het OM tot stand zijn gekomen. Hierbij zijn invloeden vanuit de politiek en de samenleving meegenomen en zijn experts en ketenpartners geraadpleegd.4 Voor het opstellen van een tuchtrechtelijk strafmaatoverzicht moet allereerst informatie worden ingewonnen over hoe er momenteel wordt gestraft. Hierbij moet worden gekeken naar zowel de strafmodaliteit als de hoogte van de straf. Daarnaast kan een enquête gehouden worden onder TSBM-en om meer inzicht te krijgen in de overwegingen en belangen van de commandant in het tuchtproces. Op deze wijze wordt recht gedaan aan het belang van de visie van de TSBM en wordt wellicht het draagvlak voor een richtlijn vergroot. Daarnaast kunnen de militair (brigade)juristen geraadpleegd worden als ketenpartner dan wel expert. De conceptrichtlijn kan vervolgens, voor de vergrijpen waarin een geldboete word geadviseerd, langs de oriëntatiepunten van de rechtbank en de richtlijnen van het OM gelegd worden om te bezien of de strafmaten nog moeten worden bijgesteld. Mocht bijvoorbeeld blijken dat er voor een ongecontroleerd schot in de pijp een tuchtrechtelijke geldboete van €200 richtinggevend wordt geacht, terwijl voor een schot buiten de pijp door de officier van justitie een strafbeschikking van €150 wordt opgelegd, dan kan er voor gekozen worden om de tuchtrechtelijke strafmaat naar beneden bij te stellen.

Concluderend kan gesteld worden dat de introductie van richtlijnen voor tuchtrechtelijke straftoemeting bijdraagt aan een consistenter en eerlijker straftoemetingsbeleid binnen het militair tuchtrechtelijke systeem zonder dat dit een inbreuk maakt op de beslissingsvrijheid van de TSBM. Het staat de TSBM nog steeds vrij om zelf een strafmodaliteit te kiezen en om de in de richtlijn genoemde strafmaat naar boven of naar beneden aan te passen. Richtlijnen zijn immers precies dat wat het woord zegt: het geeft een richting, geen verplichting.

Naar boven