Verkort arrest van de militaire kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland van 24 juli 2014 met parketnummer 05-212603-13 in de strafzaak tegen
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
(eertijds) matroos der 2e klasse.
[plaatsing].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 januari 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H.J.G. Dudink, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 13 juli 2013 te of nabij Stavanger, in elk geval in Noorwegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [aangever]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) (een) (bier)glas in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, in ieder geval het lichaam, van die [aangever] heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, hebbende verdachte als militair voormeld misdrijf gepleegd tegen genoemd persoon, terwijl die toen militair was, althans terwijl die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 juli 2013 te of nabij Stavanger, in elk geval in Noorwegen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangever]), (met kracht) met een ( bier)glas heeft geslagen/gestompt tegen/op/in het gezicht, althans het hoofd, in ieder geval het lichaam van die [aangever], tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (littekens in het gezicht/gelaat), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Verdachte heeft erkend dat hij op 13 juli 2013 te Stavanger een collega, matroos 1 [aangever], met een bierglas in het gezicht heeft geraakt. Verdachte heeft aangevoerd dat [aangever] op hem afkwam en dat hij (verdachte) [aangever] toen heeft weggeduwd, waarbij het glas dat hij in zijn hand had in het gezicht van [aangever] kapot is gegaan.
Getuige matroos [getuige 1] heeft verklaard dat hij vlak bij [aangever] en verdachte stond. [getuige 1] had een bierglas in zijn hand. Hij zag en voelde dat verdachte dat bierglas uit zijn ([getuige 1]s) hand pakte en dat hij daarmee een slaande beweging richting [aangever] maakte. [getuige 1] zag dat [aangever] door het glas geraakt werd en dat het glas uiteen spatte.
Getuige korporaal [getuige 2] zag dat verdachte en [aangever] elkaar vastpakten. [getuige 2] heeft getracht hen uit elkaar te houden. Hij zag vervolgens dat verdachte een bierglas uit de hand van een collega pakte en dat glas stuk sloeg op het hoofd van [aangever], net boven zijn linker oogkas, waardoor er een snee ontstond.
Door de verdediging is een schriftelijke verklaring van getuige korporaal [getuige 3] overgelegd, waarin die getuige stelt dat hij heeft gezien dat verdachte voorafgaande aan de ruzie een glas in zijn hand had en dat hij denkt dat [aangever] verdachte aanviel.
Het hof heeft geen reden om aan de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] te twijfelen. Beiden stonden vlak bij verdachte en [aangever] en zagen het incident van dichtbij gebeuren. De getuige [getuige 3] stond, zoals hij zelf verklaart, op ongeveer 10 meter afstand.
Aan de stelling van de verdediging dat aan de verklaring van [getuige 3] meer gewicht moet worden toegekend, nu het een kaderlid -te weten een korporaal- betreft, gaat het hof voorbij. Buiten de gevallen bedoeld in artikel 31 van de Wet militaire strafrechtspraak komt aan de rang of hoedanigheid van een (militaire) getuige geen bijzondere betekenis toe. Overigens is de getuige [getuige 2] eveneens kaderlid in de rang van korporaal.
Dat verdachte al een glas in zijn hand had en daarmee per ongeluk uitschoot bij het wegduwen van [aangever], acht het hof, gelet op het vorenstaande, dan ook niet aannemelijk.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 13 juli 2013 te of nabij Stavanger, in elk geval in Noorwegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten J.[aangever]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) (een) (bier)glas in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, in ieder geval het lichaam, van die [aangever] heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, hebbende verdachte als militair voormeld misdrijf gepleegd tegen genoemd persoon, terwijl die toen militair was, althans terwijl die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, gepleegd door een militair tegen een andere militair
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te weten poging tot zware mishandeling. De gevolgen van dit feit voor het slachtoffer zijn gelukkig beperkt gebleven tot mogelijk blijvend zichtbare littekens.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een taakstraf passend en geboden is. Het hof heeft er rekening mee gehouden dat verdachte inmiddels is ontslagen en dus al gevolgen van dit feit heeft ondervonden. Bovendien is verdachte volgens zijnstrafblad first offender en is niet gebleken dat hij zich na dit feit wederom schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met het opleggen van een werkstraf van 120 uur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 141 van het Wetboek van Militair Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
relaties5Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. R. van den Heuvel, voorzitter,
mr. R.H. Koning, lid, en commandeur (LD) (tit.) mr. R.R.H. Laurens, militair lid,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 29 januari 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Naschrift
Door mr. M.R. Aaron
Een matroos wordt vervolgd voor poging tot zware mishandeling van een collega-militair omdat hij hem met een bierglas heeft aangevallen. Het slachtoffer heeft hier littekens in het gezicht aan overgehouden. In het arrest van het Hof komen drie (militaire) getuigen voor die hebben verklaard wat zij hebben gezien van het gewelddadige voorval. Niet wordt betwist dat de verdachte het slachtoffer met een bierglas heeft geraakt. De verklaringen lopen echter uiteen waar het gaat om de aanloop ernaartoe. Verdachte stelt dat hij het slachtoffer wilde wegduwen en dat het bierglas dat hij in zijn hand had daarbij stuk is gegaan in zijn gezicht. Een defensieve actie met een ongelukkige afloop dus. De verklaringen van twee getuigen stroken daar niet mee. Uit die verklaringen blijkt dat verdachte het bierglas van iemand anders pakte om het slachtoffer daarmee te slaan, wat meer lijkt op een offensieve actie met het doel het slachtoffer (zwaar) te verwonden. De derde getuige, waarvan de schriftelijke verklaring door de verdediging is overgelegd, zegt te hebben gezien dat de verdachte een bierglas in zijn hand had en werd aangevallen door het slachtoffer.
Aan welke getuigenverklaring(en) meer waarde te hechten? De verdediging stelt dat aan de verklaring van de derde getuige meer waarde moet worden gehecht. Dit vanwege het feit dat deze getuige een kaderlid is (dus een officier of onderofficier). Nog afgezien van de omstandigheid dat een van de andere getuigen eveneens een kaderlid, is dit argument zonder overtuigende onderbouwing nogal eigenaardig.
De wetgever heeft in wettelijke bepalingen expliciet rekening gehouden met verklaringen van onder meer militaire meerderen. Voorbeelden hiervan zijn artikel 31 Wet militaire strafrechtspraak (ook in het arrest aangehaald) en artikel 71, aanhef en onder b, Wet militair tuchtrecht. In de in deze bepalingen omschreven gevallen kan een rechter of een tuchtrechtelijke tot straffen bevoegde commandant voor een bewezenverklaring afgaan op slechts een verklaring van (onder anderen) een meerdere. Dit betekent echter niet dat een verklaring van een militaire meerdere in het algemeen meer bewijskracht heeft dan die van een militair lager in rang. En dat is maar goed ook. De betrouwbaarheid of waarde van een getuige is niet af te lezen aan zijn rangonderscheidingstekens.
M.R.A.