Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19 / 7919 MAW V279
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2020 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en
de staatssecretaris van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 september 2019 ontslag verleend. Bij uitspraak van 14 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Bij besluit van 4 december 2019 (het bestreden besluit) het verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding plaatsgevonden op 27 oktober 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn (rang en naam) en (rang en naam), namens verweerder verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiser werkte sinds 2008 bij Defensie. Hij was, in de rang van kapitein, werkzaam als pelotonscommandant binnen de compagnie Militair Wetenschappelijke Officiersopleiding. Dit betreft een opleidingseenheid van het Cadettenbataljon van de Koninklijke Militaire Academie (KMA).
2. Bij besluit van 27 februari 2018 heeft de Commandant KMA eiser met ingang van die datum in het ambt geschorst. De reden was dat eiser mogelijk meermaals, gedurende een langere periode, (vermeend) ongewenst gedrag had vertoond. Vanaf 19 maart 2018 heeft een onderzoekscommissie onderzoek gedaan naar het gedrag van eiser. Dat heeft geleid tot het Rapport Intern Onderzoek Defensie van 20 augustus 2018 (het Rapport).
Het bestreden besluit
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vermeld dat op basis van het Rapport is komen vast te staan dat eiser met drie cadetten, terwijl deze in opleiding aan de KMA waren, een seksuele relatie heeft onderhouden van kortere dan wel van langere duur. Deze drie seksuele relaties met de drie cadetten hebben zich volgtijdelijk na elkaar afgespeeld in de periode vóór het zomerverlof 2017 tot ongeveer medio februari 2018. Verweerder heeft tevens vastgesteld dat eiser in deze periode werkzaam was als instructeur op de KMA.
Verweerder is, onder verwijzing naar de Aanwijzing SG A/984, van mening dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag in de dienst door een drietal seksuele relaties aan te gaan, waarbij een machtsverhouding met de desbetreffende vrouwelijke cadetten aanwezig was. Eiser heeft niet gesteld en verweerder is ook niet gebleken dat dit wangedrag hem niet is toe te rekenen. Daarom rekent verweerder eiser het vastgestelde wangedrag toe. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 14 augustus 2019, waarin staat dat hij de feiten heeft mogen aanmerken als wangedrag. Ook heeft hij naar deze uitspraak verwezen in reactie op eisers beroep op het vertrouwensbeginsel.
Verweerder is van mening dat eisers ontslag evenredig is aan de ernst van het gepleegde wangedrag en dat hij niet met een minder verstrekkende maatregel kan volstaan. De belangen van Defensie betreffen onder meer een direct en onvoorwaardelijk inzetbare krijgsmacht, het garanderen van de veiligheid van het personeel en het voorkomen van ernstige schade aan het aanzien van het militaire ambt. De door eiser heimelijk aangegane seksuele relaties met een drietal cadetten op de KMA, terwijl eiser daar instructeur was, acht verweerder een grove schending van het integriteitsbeleid van Defensie, zoals neergelegd in de Gedragscode Defensie. Verweerder rekent eiser in het bijzonder aan dat zijn handelen niet een eenmalig incident van korte duur is geweest dat op zijn initiatief met voortvarendheid is beëindigd, maar moet worden gekwalificeerd als een persistent niet- integer handelen, gedurende een periode van ruim zes maanden. Hiermee heeft eiser het aanzien van Defensie schade toegebracht. Tevens neemt verweerder in overweging dat eiser tot officier is opgeleid en instructeur op de KMA was. Als instructeur en kaderlid is het eisers taak om officieren in spe op te leiden. Eiser heeft hierbij in houding en gedrag in hoge mate een voorbeeldfunctie. Juist van eiser mag daarom worden verwacht dat hij het goede voorbeeld geeft en dat hij blijk geeft van integriteit en verantwoordelijkheidsbesef. Uit het verweten wangedrag is gebleken dat eiser niet in staat is om hieraan te voldoen. Eisers belang is te vinden in een continuering van zijn aanstelling. Verweerder heeft bij zijn beslissing tevens in overweging genomen dat eiser een goede staat van dienst had en goed heeft gefunctioneerd. Verweerder is toch van oordeel dat terecht een zwaarder gewicht is toegekend aan het organisatiebelang dan aan eisers persoonlijk belang. Het is noodzakelijk dat Defensie hoge eisen stelt aan de geloofwaardigheid en integriteit van haar militairen en daarbij vertrouwen in hen kan stellen. Dit is bij eiser niet langer het geval.
Het betoog van eiser
4. Eiser heeft aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat eiser met de derde cadet een relatie heeft gehad. Weliswaar is volgens de commissie aannemelijk dat eiser ten minste eenmaal het bed heeft gedeeld met de derde cadet, maar daarmee is dit niet als vaststaand feit aan te merken. Daarbij komt dat, nu de commissie niet heeft kunnen vaststellen dat eiser meer dan één keer het bed heeft gedeeld met de derde cadet, niet kan worden gesteld dat eiser een seksuele relatie van kortere duur heeft onderhouden met de derde cadet.
Met de tweede cadet heeft eiser circa twee weken contact gehad. Gelet op de korte periode waarin eiser contact heeft gehad met de tweede cadet en het geringe aantal (intieme) contactmomenten, is dit contact volgens eiser niet aan te merken als een relatie. Het gaat meer om de aan een relatie voorafgaande fase, aldus eiser.
Aangezien slechts sprake was van één relatie, vindt eiser dat had kunnen worden volstaan met een minder zware maatregel, zoals het opleggen van een ambtsbericht. Eiser heeft erop gewezen dat hij prima heeft gefunctioneerd, een zeer goede staat van dienst had en hij jarenlang integer heeft gehandeld en blijk heeft gegeven van verantwoordelijkheidsbesef.
Eiser vindt verder dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel. Gezien de gedane mededelingen in de periode van 4 oktober 2018 tot en met 8 mei 2019, mocht eiser erop vertrouwen dat tot het vaststellen van een ambtsbericht zou worden overgegaan. Met name met de toezending van het conceptambtsbericht, de inhoud van het concept en de verwijzing naar artikel 28c van het AMAR is de verwachting gewekt dat eiser niet zou worden ontslagen.
Juridisch kader
5. Het juridisch kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
6. Volgens vaste rechtspraak geldt voor een ontslag wegens wangedrag als vereiste dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betrokken militair zich aan de hem verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt. Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:641.
Niet in geschil is dat eiser een relatie van vijf maanden heeft gehad met een cadet. Eiser heeft deze relatie niet gemeld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich mogen baseren op het Rapport, waarin aannemelijk is geacht dat eiser ten minste eenmaal het bed heeft gedeeld met 'de derde cadet'. Wat betreft de tweede cadet heeft eiser erkend dat hij met haar kortstondig (intiem) contact heeft gehad. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om de overtuiging te verkrijgen dat eiser zich aan de verweten gedraging schuldig heeft gemaakt.
7. Eisers stelling, die erop neerkomt dat hij geen (langdurige) liefdesrelaties heeft gehad met twee van de drie cadetten, leidt niet tot het daarmee beoogde doel. Ook seksuele toenaderingen en een seksuele relatie zijn bij een machtsverhouding niet toegestaan volgens Aanwijzing SG A/984. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bovenstaande feiten mogen aanmerken als wangedrag. Hoewel eisers redenen om de relatie van vijf maanden niet te melden invoelbaar zijn, was eiser bekend met de regel dat hij relaties moest melden en heeft eiser een bewuste keuze gemaakt om dat niet te doen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig te achten aan het gedrag van eiser. De rechtbank wijst op de uitspraken van de CRvB van 30 oktober 2003, ECL1:NL:CRVB:2003:AN8057, van 30 augustus 2007, ECL1:NL;CRVB;2007;BB2768, van 9 november 201 7, ECL1;NL:CRVB:201 7:3947, en van 6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2005. Verweerder heeft geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan de omstandigheden dat eiser een goede staat van dienst had en goed heeft gefunctioneerd. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat eiser als instructeur en kaderlid in houding en gedrag in hoge mate een voorbeeldfunctie heeft.
9. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019. ECL1:NL:CRVB:2019:4351.
In het verslag van de hoorzitting van 4 oktober 2018 staat dat Commandant KMA (naam) het evenredig achtte als eiser een ambtsbericht opgelegd zou krijgen.
Naar het oordeel van de rechtbank kon en mocht eiser daaruit in de gegeven, omstandigheden niet afleiden dat verweerder een ambtsbericht zou vaststellen. Niet is gebleken dat Commandant KMA (naam) het standpunt van verweerder beoogde weer te geven.
Bij brief van 19 februari 2019 heeft (rang en naam) eiser in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. (Rang en naam) heeft vermeld dat hij, gelet op de aard en ernst van het door eiser gepleegde wangedrag, vervolgens op grond van eisers dossier en hetgeen eiser naar voren wenste te brengen zou beoordelen of in eisers geval volstaan kon worden met het voorgestelde ambtsbericht en ontheffing uit eisers toenmalige functie of dat hij een andere rechtspositionele maatregel geschikter achtte. In het uiterste geval zou dit ontslag wegens wangedrag kunnen betekenen. Daarbij heeft (rang en naam) vermeld dat hij eiser daarover informeerde zodat hij dit mee kon nemen in de voorbereiding op het kenbaar maken van zijn zienswijze.
Naar het oordeel van de rechtbank kon en mocht eiser hieruit niet afleiden dat een ambtsbericht zou worden vastgesteld. In deze brief is immers expliciet gewezen op de mogelijkheid dat ontslag zou worden verleend.
Eiser heeft gesteld dat (naam) op 25 april 2019 telefonisch aan zijn toenmalige gemachtigde heeft doorgegeven dat de zaak met het vaststellen van een ambtsbericht zou worden afgedaan, maar heeft hiervan geen gegevens overgelegd. Deze uitlating heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank dus niet aannemelijk gemaakt.
Bij de e-mail van 5 mei 2019 heeft (naam) een conceptambtsbericht gestuurd. Uit deze e-mail kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat verweerder nog geen definitief standpunt had bepaald: anders was het geen concept geweest. De verwijzing naar artikel 28c van het AMAR is gedaan in de context dat eiser zijn zienswijze kenbaar kon maken. Dit is een bevestiging dat verweerder nog geen definitief standpunt had ingenomen.
In de e-mail van 8 mei 2019 heeft (naam) aangegeven dat zij de reactie van eiser zou doorgeven aan het bevoegde gezag en dat het besluit dan spoedig zou volgen.
Naar het oordeel van de rechtbank kon en mocht eiser ook hieruit niet afleiden dat verweerder geen ontslag zou verlenen. Als verweerder al een definitief standpunt had ingenomen, had (naam) niets hoeven doorgeven aan het bevoegde gezag. Dat met het besluit een besluit tot vaststelling van een ambtsbericht is bedoeld, blijkt niet uit de context.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Bijlage
Op grond van artikel 28c, tweede lid, van het AMAR wordt de militair schriftelijk in kennis gesteld van een voorgenomen ambtsbericht, waarna hij vier weken de tijd heeft om eventuele schriftelijke bedenkingen kenbaar te maken. Deze termijn kan op verzoek van de militair met twee weken worden verlengd.
Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder 1, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
In de Aanwijzing SG A/984 staat het volgende:
'Binnen Defensie kan sprake zijn van onderlinge (liefdes) relaties. De betrokken
medewerkers dragen er zorg voor dat hierbij geen grens wordt overschreden.
Daarom dienen de volgende principes in acht te worden genomen:
- Openheid en eerlijkheid over relaties;
- het te allen tijde melden van relaties op de werkvloer bij de leidinggevende; die zal bezien welke maatregelen voor het uitoefenen van beider functies noodzakelijk zijn. De meldplicht geldt alleen voor relaties op de werkvloer in enge zin, zoals het schip, de .compagnie, het squadron, een afdeling of mogelijk binnen een directie.
- (…)
- in de gevallen waarin gesproken kan worden van een afhankelijke en/of hiërarchische relatie dan wel een andere machtsverhouding zoals leerling-instructeur en medewerker- leidinggevende, zijn seksuele toenaderingen en een seksuele relatie niet toegestaan in verband met belangenverstrengeling.'
Naschrift
Door majoor mr. Y.J. (Yvette) Foliant
1. Een instructeur die het bed deelt met meerdere leerlingen: dit soort verhalen blijven lang aan de Krijgsmacht 'plakken'. Zo refereren militairen, mede dankzij de gebeurtenissen twee decennia geleden bij het schoolbataljon in Ermelo, nog steeds naar deze locatie als 'Spermelo'. Destijds zijn negen betrokken instructeurs door de militaire kamer van de Rechtbank Arnhem veroordeeld voor ontucht met misbruik van gezag, artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht.1 Naast de strafrechtelijke veroordelingen werd een instructeur ontslagen die met maar liefst vijf leerlingen intiem was geweest.2 Drie andere instructeurs, die 'slechts' met één leerling seksueel actief waren geweest, mochten blijven. Het betoog van de destijds ontslagen instructeur dat de relaties allemaal vrijwillig waren geweest, en dat er geen sprake was van een gezagsverhouding aangezien hij en zijn 'geliefden' geplaatst waren bij andere compagnieën, slaagde niet. Defensie en de verschillende rechters namen het de instructeur vooral kwalijk dat hij absoluut geen blijk had gegeven van goed voorbeeldgedrag.
2. Artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement biedt de grondslag voor ontslag vanwege wangedrag. Dat betreft dan ontslag zonder de vermelding eervol. Ook gedragingen buiten de dienst kunnen als wangedrag worden aangemerkt indien het schadelijk is - of kan zijn - voor de dienstvervulling, dan wel niet in overeenstemming is met het aanzien van het ambt van militair. Uit vaste rechtspraak volgt dat Defensie, om tot een ontslag te komen, vier stappen moet doorlopen. Allereerst moet het bestuursorgaan op basis van beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging hebben verkregen dat de militair zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Ten tweede moet die specifieke gedraging als wangedrag kunnen worden gekwalificeerd. Bij de derde stap komt de vraag aan bod of het wangedrag aan de militair toe te rekenen is. Het gaat daarbij niet zozeer om de vraag of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is. De militair moet de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag hebben kunnen inzien en in staat zijn geweest om overeenkomstig dat inzicht te kunnen handelen.3 Wat eenvoudiger gezegd: hij moet dus door hebben gehad dat wat hij deed, niet oké was. Ten slotte moet het ontslag evenredig zijn aan de ernst van het gepleegde wangedrag. Defensie moet hier een belangenafweging maken: het belang van de militair tegenover het belang van de organisatie. Het belang om de militair te ontslaan moet zwaarder wegen wil het verwijtbare wangedrag ook ontslagwaardig zijn.
3. Wangedrag is een open norm. Er is geen uitputtende lijst van wangedragingen of een wetboek van wangedrag. Hoewel Defensie alle strafbare feiten als wangedrag zou kunnen kwalificeren, is dit geen oplossing voor het nader invullen van de open norm. Allereerst is het namelijk niet bij voorbaat zeker dat alle strafbare feiten direct ontslagwaardig wangedrag zijn. Maar veel belangrijker is de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De Centrale Raad van Beroep heeft immers geoordeeld dat deze onschuldpresumptie de bestuursrechter verbiedt om twijfel te zaaien over de juistheid van een strafrechtelijke vrijspraak.4 Dit betekent onder andere dat Defensie bij het nemen van een rechtspositionele maatregel zoals ontslag, moet opletten of er een verband is met een mogelijke strafrechtelijke vervolging. Dit verband is al snel aanwezig als Defensie oordeelt op basis van hetzelfde feitencomplex of met een motivering met behulp van dezelfde bewijsmiddelen als de strafrechter. In voorkomend geval zal Defensie daarom deugdelijk moeten motiveren waarom een ontslag niet strijdig is met de onschuldpresumptie. Het beste - en veiligste - is het als Defensie steeds zoveel mogelijk wegblijft van het strafrecht en zelf onderzoek doet, eigen bewijsmiddelen aanvoert en daarmee tot een eigen oordeel komt. Door dit eigen kader, en door het gemis aan duidelijke invulling van het begrip wangedrag, is het begrip 'integriteit' van groot belang bij de beoordeling van ontslag wegens wangedrag. Het speelt bij alle vier de stappen een rol. Wangedrag duidt op integriteitsproblemen terwijl Defensie juist groot belang hecht aan een integere krijgsmacht. Dat wil echter niet zeggen dat niet-integer handelen ook altijd wangedrag oplevert.
4. De Gedragscode Defensie vormt de basis voor hetgeen Defensie verstaat onder integriteit: 'respectvol met elkaar (en met anderen) omgaan, waarbij rekening wordt gehouden met de rechten en belangen en wensen van alle betrokkenen.' Dit kan samengevat worden als de vier V's: Verbondenheid, Veiligheid, Vertrouwen en Verantwoordelijkheid, te vertalen naar basisregels voor integriteit in concrete situaties. Deze basisregels zijn weer onder te verdelen in drie thema's: regels gerelateerd aan de grondhouding/ het eigen gedrag, aan de waarborging van de onafhankelijkheid van medewerkers en aan managementinstrumenten. Deze liggen vast in de Aanwijzing SG A/984, 'Uitvoering van het integriteitsbeleid Defensie'. Daarnaast zijn ook de Gedragsregels 'Defensie Sociale Veiligheid en Integriteit' uitgegeven. Hierin staat een samenvatting van de meest voorkomende regels die voor iedere defensie medewerker gelden.
Onder de eerste set regels staat expliciet dat defensiemedewerkers een aantal principes in acht moeten nemen bij onderlinge (liefdes)relaties. Zo dienen zij open en eerlijk te zijn over de relatie en de relatie altijd te melden bij de leidinggevende zodat hij de juiste acties kan ondernemen. Verder is het ongepast wanneer geliefden privézaken van de relatie en fysieke intimiteiten op het werk bespreken. Vanwege belangenverstrengeling zijn seksuele toenaderingen en seksuele relaties niet toegestaan bij een afhankelijke en/of hiërarchische relatie of een andere machtsverhouding zoals bij de situatie van instructeur-leerling. Daarnaast geldt op de KMA de 'Instructeurscode Cadetten Bataljon'. Hierin staat de voorbeeldfunctie die instructeurs hebben als instructeur, vakman en leider. Vanwege hun grote invloed op de cadetten bestaat er per definitie een afhankelijkheidsrelatie waardoor op de instructeurs een extra grote verantwoordelijkheid voor een sociaal veilige omgeving rust. Het moge duidelijk zijn dat de zaak van de instructeur op de KMA, maar ook die van het schoolbataljon Ermelo, niet-integere gedragingen betreffen: dit is gedrag dat overduidelijk onacceptabel is, een zogenaamd 'zwart gebied'.
5. Seksuele relaties met meerdere leerlingen, misbruik van dienstvoertuigen, het gebruik van drugs, zedenmisdrijven, zware mishandeling, diefstal: het zijn allemaal voorbeelden waarover geen twijfel bestaat dat ze niet in lijn zijn met het integriteitsbeleid. Maar er zijn eenvoudig omstandigheden voor te stellen waarin het nog maar de vraag is of het niet-integer handelen ook ontslagwaardig wangedrag oplevert. Al snel komt een 'grijs gebied' in zicht.
Stel nu dat de kapitein wel melding had gemaakt van zijn nachtelijke avonturen. Stel dat de toenaderingen 'alleen' bij seksueel getinte opmerkingen en app-berichten waren gebleven. Of stel dat de kapitein met een van zijn bedpartners op een later moment een huis heeft gekocht, is getrouwd en happily ever after verder leeft. Nog steeds was zijn gedrag strijdig met het integriteitsbeleid, maar mogelijk dat ontslag dan een brug te ver was geweest. De realiteit is nu eenmaal dat al jaren ongeveer 15% van alle relaties ontstaat op de werkvloer. En dat is ook niet verwonderlijk: je ziet elkaar elke dag, deelt dezelfde interesses en werkt nauw samen. Zeker in de setting van de krijgsmacht met oefeningen, uitzendingen en binnenslapen is het voor velen prettig als hun partner de bijzonderheden van het beroep kent. Jongvolwassenen - ook al hebben ze de rang van cadet en kapitein - zijn vrij in hun doen en laten, dus ook om vrijwillig met elkaar het bed te delen. Als ze er open over zijn en de instructeur is geplaatst op een andere groep, is er dan nog een risico op belangenverstrengeling?
Zo is op elke casus wel een twist te verzinnen die tot discussie zal leiden of de militair zich wel in 'zwart gebied' bevond. De majoor die uit (door hem ervaren) nood een dienstvoertuig gebruikt om zijn zoontje op te halen bij het kinderdagverblijf of de wachtmeester die iets te hard uithaalt in een bar-ruzie om zijn belaagde buddy te steunen. Niet-integer handelen? Waarschijnlijk wel, maar ook ontslagwaardig wangedrag?
6. Integriteit is essentieel voor de krijgsmacht. In sommige gevallen is het duidelijk dat iemand zich in het zwarte gebied van niet-integer handelen én ontslagwaardig wangedrag heeft begeven. Zoals de kapitein van de KMA die alle principes voor onderlinge liefdesrelaties van de Aanwijzing SG A/984 naast zich neerlegde. En dat niet één keer, maar drie keer. Maar veel vaker zal het niet zo duidelijk zwart of wit zijn, maar juist grijs. Daarnaast zullen medewerkers ook van mening verschillen over wat grijs is en wanneer iets donkergrijs of zwart kleurt. Tevens is het maar de vraag of een militair meteen een niet-integer persoon is als hij niet-integer gedrag heeft vertoond. Zeggen incidentele gedragingen, soms ook momentopnamen, steeds zoveel over iemands integriteit? Deze vragen illustreren waarom het goed is dat medewerkers van Defensie met elkaar het gesprek aangaan over integriteit: wat vinden we oké en wat niet? Wat is voldoende om van iemand afscheid te nemen en wanneer vinden we een tweede kans op z'n plaats? Elke casus is immers anders en zal tot een ander oordeel leiden.
7. Bij rechtszaken over ontslag op staande voet, het civiele equivalent van het wangedrag-ontslag, is ook te zien dat feiten en omstandigheden bepalen of de kantonrechter het ontslag in stand laat of juist vernietigt. Een docent die foto's van minderjarige personen in badkleding op zijn telefoon had staan, cipiers die meerdere veiligheidsvoorschriften niet naleefden, buitengewoon opsporingsambtenaren die zich [te] vrij uiten in een Groepsapp of een trouwambtenaar die via de pers liet weten bezorgd te zijn over de Corona-regels in de trouwzaal.5 De feiten en omstandigheden zorgden ervoor dat twee keer het ontslag werd gehandhaafd en twee keer niet.
Hoewel de casus elke keer uniek is, zijn de regels hetzelfde en zijn normen open geformuleerd. Wanneer is het wel voldoende voor ontslag en wanneer niet? Een handig hulpmiddel voor gesprekken over de grenzen van integriteit is de toolbox van deCentrale Organisatie Integriteit Defensie. Deze bevat communicatiemiddelen en een teamspel om de Gedragscode Defensie te bespreken en erover te discussiëren. En hoewel de dialoog voor velen meer inzichten in de kaders van integriteit zullen bieden, blijft er - op veel gebieden - een gemis aan duidelijke regels. En de vraag is of Defensie, evenals anders werkgevers, meer of duidelijkere reglementen met sancties moet opstellen, bekend stellen en handhaven of dat het aan de werknemers is om altijd intrinsiek integer te zijn en te handelen. Maar ook al zouden er meer en duidelijkere regels voor integriteit zijn, het blijft elke keer weer afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden. Het doet denken aan een bekende uitspraak van het Amerikaanse Supreme Court uit 1964. In zijn dissenting opinion bij de Jacobellis v. Ohio-zaak gaf rechter Potter Stewart aan dat hij niet vooraf kon zeggen of bepaalde afbeeldingen wel of niet vielen onder de vrijheid van meningsuiting. Het was gewoon niet mogelijk om voor zoiets specifieks vooraf vast te leggen wat wit en wat zwart was. Stewart gaf dit treffend aan met zijn legendarische doch niet onomstreden woorden: 'I know it when I see it'.
8. In de integriteitsbepalingen van Defensie zijn de termen soms vaag en de normen open. Maar elke casus is ook uniek en ieder mens is anders. Hoewel open normen geen duidelijkheid geven, bieden ze wel de vrijheid om elke keer weer tot een eigen afweging te komen die recht doet aan de bijzonderheden van de zaak. Toch blijft de vraag staan of we allemaal hetzelfde beeld hebben over wat dan rechtvaardig is en of het daarom niet beter zou zijn om vooraf vast te leggen wat wit en wat zwart is. Bij het drugsbeleid van Defensie, Aanwijzing SG A/925, zijn de normen gesloten geformuleerd. De regels zijn hier heel duidelijk. Drugs en Defensie gaan niet samen. Populair geformuleerd: gebruik je drugs, dan volgt ontslag. Daarentegen kan je open normen alleen invullen door een uitgebreide dialoog binnen de Krijgsmacht. De in 2019 herziene Gedragscode en de nadien uitgegeven Gedragsregels Defensie hebben een (verbeterde) aanzet voor die dialoog gegeven. Het blijft echter de vraag of er nu voldoende duidelijk is of een ontslag in de gegeven omstandigheden evenredig is als zich weer een casus aandient. Het doet me denken… Ontslagwaardig niet-integer handelen: Do we know it when we see it?