Onderwerp: Bezoek-historie

Status of Forces Agreements en Memoranda of Understanding Rechtshandhaving tijdens oefeningen in het buitenland, in theorie en praktijk

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Status of Forces Agreements en Memoranda of Understanding

Rechtshandhaving tijdens oefeningen in het buitenland, in theorie en praktijk

Majoor mr. J.J.M. van Hoek1

 

Inleiding

Het is van alle tijden dat Nederlandse militairen tijdens oefeningen in het buitenland in aanraking komen met de lokale justitiële autoriteiten. De incidenten variëren van betrokkenheid bij verkeersongevallen2 tot (de verdenking van) het plegen van misdrijven3. De vraag die in dergelijke gevallen ogenblikkelijk rijst, is of Nederland de rechtsmacht die het ingevolge artikel 4 Wetboek van Militair Strafrecht heeft ook daadwerkelijk kan uitoefenen zodat de militair in Nederland kan worden vervolgd en berecht.4 Bepalend hierbij is wat internationaalrechtelijk is afgesproken.5 In geval een detachement van de Koninklijke Marechaussee de militaire eenheid in het buitenland vergezelt dient zich bovendien de vraag aan of zij haar (opsporings)bevoegdheden in de staat van verblijf mag uitoefenen. Ook hiervoor geldt dat deze bevoegdheden slechts kunnen worden uitgeoefend als daarvoor een internationaalrechtelijke basis bestaat.

Het Openbaar Ministerie in Arnhem speelt in geval van de uitoefening van rechtsmacht een centrale rol maar het is Defensie die de speelruimte van het Openbaar Ministerie bepaalt. Defensie onderhandelt immers over de statusovereenkomsten met de staat van verblijf. Dit gaat ook op voor de uitoefening van bevoegdheden door de Koninklijke Marechaussee.

Hoe gaan het Openbaar Ministerie, de commando’s Land-, Lucht- en Zeestrijdkrachten en de Koninklijke Marechaussee Defensie in de praktijk om met de rechtsprekende en handhavende rechtsmacht in het buitenland? Deze vraag stond centraal tijdens een conferentie die op 11 december 2015 onder auspiciën van arrondissementsparket Oost-Nederland werd gehouden op de Oranjekazerne in Schaarsbergen.

De conferentie werd geopend met een theoretische uiteenzetting7 waarna militair juristen van de vier operationele commando’s8, medewerkers van de sectie militaire zaken van voornoemd parket9 en een opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee10 inzicht gaven in hun praktijk. Daarnaast gaf een functionaris van het Ministerie van Veiligheid en Justitie11 een uiteenzetting over de handelwijze met betrekking tot buitenlandse strijdkrachten die in Nederland strafbare feiten plegen. Tot slot gunden medewerkers van het Belgische Federale Parket12 en de Federale Gerechtelijke Politie13 een kijkje in hun keuken.

Deze bijdrage vindt zijn basis in de conferentie en heeft tot doel een aantal praktische aspecten van het leerstuk van de rechtsmacht te belichten en de beleidsvorming ter zake bij het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Defensie nieuw leven in te blazen. Zowel het rechtsprekende element als het handhavende element van rechtsmacht zullen worden belicht. De bijdrage wordt afgerond met een persoonlijke noot.

relaties3

Rechtsprekende rechtsmacht

Het meest tot de verbeelding sprekende onderdeel van statusovereenkomsten is de voorziening die wordt getroffen voor de uitoefening van de rechtsprekende rechtsmacht.14 Het gaat daarbij om de vraag of de militair in geval van verdenking van een strafbaar feit terecht moet staan voor een rechter in de staat van verblijf dan wel de staat van herkomst. Het soevereiniteitsbeginsel brengt met zich mee dat de bevoegdheid om recht te spreken over de militair van de staat van herkomst bij de staat van verblijf ligt, tenzij in een statusregeling anders is overeengekomen.15 Nederland tracht doorgaans te bewerkstelligen dat een Nederlandse militair zich voor strafbare feiten die hij in de staat van verblijf heeft gepleegd, kan verantwoorden voor de rechtbank Gelderland, te Arnhem.  

De staten die zijn aangesloten bij het Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) zijn met betrekking tot de uitoefening van rechtsmacht in het NAVO Statusverdrag een hybride systeem overeengekomen. Dit verdrag beschrijft enerzijds in welke gevallen de staat van herkomst en de staat van verblijf exclusieve rechtsmacht uit kunnen oefenen over de militair van de staat van herkomst.16 Anderzijds is een voorziening opgenomen die van toepassing is als beide landen rechtsmacht hebben (samenloop van rechtsmacht)17.

 

relaties1

Informatievoorziening

In dit kader is artikel VII, derde lid, onder c van het NAVO Statusverdrag van belang. Deze bepaling verplicht de Staat die het voorrangsrecht heeft en die besluit dit niet uit te oefenen, de andere staat zo spoedig mogelijk hierover te informeren. Daarnaast verplicht deze verdragsbepaling de staat die het voorrangsrecht heeft om het verzoek van de andere staat om van dit voorrangsrecht afstand te doen, in welwillende overweging te nemen. Het functioneren van dit hybride systeem staat en valt met een goede informatiestroom tussen de staat van verblijf en de staat van herkomst.            

Veelal zullen de bevoegde autoriteiten van de staat van herkomst door middel van een melding in de nationale militaire lijn worden gemeld dat een militair tijdens zijn verblijf in het buitenland met lokale justitiële autoriteiten in aanraking is gekomen. Ingeval de eenheid wordt vergezeld door militaire politie, zal vaak de militaire politie door de lokale (militaire) politie worden geïnformeerd waarna de informatie wordt doorgezet naar de vervolgingsautoriteit van de staat van herkomst.18

Voor Nederland is dit niet anders. Het incident wordt volgens de voorgeschreven interne defensieprocedures door de eenheidscommandant gemeld aan het hogere echelon in Nederland en het Openbaar Ministerie wordt geïnformeerd door het detachement Koninklijke Marechaussee dat de eenheid vergezelt of, veelal door tussenkomst van het bureau verbindingsofficier krijgsmacht of de afdeling juridische zaken van het betreffende operationeel commando, door de commandant. Op basis van de beschikbare informatie dient het Openbaar Ministerie zich vervolgens te verdiepen in het vraagstuk omtrent de rechtsmacht waarbij de eerste vraag is welke afspraken tussen Nederland en de staat van verblijf gelden.

Het Openbaar Ministerie heeft in het algemeen geen inzicht in het oefenprogramma van de operationele commando’s en heeft geen rol in de onderhandelingen over de statusregeling, of de nadere invulling daarvan, die met de staat van verblijf ten behoeve van een oefening wordt gesloten. Indirect geraakt het Openbaar Ministerie wél op de hoogte van buitenlandse oefeningen, namelijk als een detachement van de Koninklijke Marechaussee aan de oefenende eenheden wordt gekoppeld. In dat geval wendt het District Landelijke en Buitenlandse Eenheden zich namelijk tot het Openbaar Ministerie met het verzoek om verstrekking van de zogenaamde “blufbrief”.19 Het is evenwel geen vaste gewoonte dat het Openbaar Ministerie in dat kader informeert naar de statusregeling die voor de oefening geldt. In de praktijk levert dit overigens geen probleem op, want in geval dat zich een incident voordoet, is de benodigde informatie over de statusregeling via het bureau verbindingsofficier krijgsmacht eenvoudig en snel opvraagbaar bij Defensie.

Uitoefenen rechtsprekende rechtsmacht

De statusregeling is leidend voor wat betreft de vervolgacties die het Openbaar Ministerie in zal stellen. Veelal zullen Nederlandse eenheden in het buitenland verblijven op basis van het NAVO Statusverdrag of enige overeenkomst die naar deze statusregeling verwijst of een soortgelijke rechtsmacht clausule bevat.20 Het Openbaar Ministerie zal moeten beoordelen of Nederland exclusieve rechtsmacht heeft of dat het, ingeval van concurrerende rechtsmacht, de rechtsmacht bij voorrang kan uitoefenen dan wel dat er aanleiding is om de staat van verblijf te verzoeken af te zien van uitoefening van rechtsmacht.

De vraag is evenwel of het Openbaar Ministerie dit zelfstandig kan beoordelen of dat nadere informatie van Defensie nodig is. Ingeval zich de situatie voordoet als bedoeld in artikel VII, tweede lid, onder a21 of derde lid, onder a, sub i22  NAVO Statusverdrag zal deze informatie doorgaans niet nodig zijn. Dit is anders in geval moet worden bepaald of sprake is van “uitoefening van de dienst” als bedoeld in artikel VII, derde lid onder a, sub ii NAVO Statusverdrag. Ingeval een militair voertuig tijdens een verplaatsing ten behoeve van de oefening betrokken raakt van bij een verkeersongeval is overleg in het algemeen niet nodig omdat gevoeglijk kan worden aangenomen dat voldaan is aan het criterium ‘uitoefening van de dienst’. Maar de situatie is niet altijd zo duidelijk; denkbaar is dat militairen tijdens een verlofmoment in de oefening zich in burgerkleding door een stad verplaatsen en dan bij een verkeersongeval betrokken raken. Maakt dit verlofmoment integraal deel uit van de militaire oefening? Is hier een nadere voorziening over opgenomen in een Memorandum of Understanding?23 Beschouwt Defensie de gedragingen als zijnde begaan tijdens de uitoefening van de dienst? En wat te doen in de situatie dat Nederlandse militairen betrokken raken bij een vechtpartij of verdacht worden van diefstal van producten uit een supermarkt? ‘Uitoefening van de dienst’ zal in deze situaties niet snel worden aangenomen. Desondanks kan Defensie er belang bij hebben dat het Openbaar Ministerie de staat van verblijf verzoekt om van de uitoefening van het voorrangsrecht af te zien.

Verzoek tot afzien van rechtsprekende rechtsmacht

Als het Openbaar Ministerie van oordeel is dat Nederland voorrang heeft bij uitoefening van de rechtsmacht leert de praktijk dat het raadzaam is dat het Openbaar Ministerie de autoriteiten van de staat van verblijf actief benadert, aangezien het niet vanzelfsprekend is dat de autoriteiten van de staat van verblijf het Openbaar Ministerie informeren als zij menen dat het voorrangsrecht niet aan de staat van herkomst toekomt. Vanzelfsprekend dient het Openbaar Ministerie de staat van verblijf zo spoedig mogelijk in kennis te stellen dat zij voornemens is haar verdragsrechtelijke voorrangsrecht uit te oefenen, ongeacht de fase van de procedure waarin de strafzaak zich bevindt.24

Vervolgens rijst de vraag aan welke autoriteit van de staat van verblijf het Openbaar Ministerie deze kennisgeving moet richten. Indien een detachement van de Koninklijke Marechaussee aan de oefening deelneemt, kan dit detachement een helpende hand bieden in de zoektocht naar de juiste instanties. In andere gevallen zal het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een ambassade of een andere instantie kunnen assisteren.25 Een andere mogelijkheid is dat Defensie tijdens de onderhandelingen voor een oefening informeert naar de contactgegevens dan wel dat het Openbaar Ministerie deze gegevens probeert te achterhalen zodra de Koninklijke Marechaussee zich tot de officier van justitie wendt met het verzoek om verstrekking van een “blufbrief”.26

 

Beleid rechtsprekende rechtsmacht

Tijdens de conferentie werd kort stilgestaan bij het beleid dat wordt gehanteerd als een buitenlandse militair tijdens zijn verblijf in Nederland strafbare feiten pleegt. Het huidige beleid stamt uit 1981 en is vastgelegd in een Handleiding.27 Voor het beleid omtrent de handelwijze in geval Nederlandse militairen in het buitenland delicten begaan, moet worden teruggevallen op een beschikking van de Minister van Defensie uit 1971.28 Waar de Handleiding met betrekking tot uitoefening van rechtsmacht een centrale rol toekent aan de officier van justitie en de Minister van (Veiligheid en) Justitie, richt het defensiebeleid zich in dat verband tot de commandant en de Minister van Defensie. Dit laatste laat zich verklaren door het feit dat de verantwoordelijkheid ten aanzien van opsporing en vervolging tot 1992 in belangrijke mate bij Defensie was belegd. Tijdens de conferentie werd van de zijde van het Openbaar Ministerie opgemerkt dat een vast(gelegd) beleid inzake de uitoefening van rechtsmacht met betrekking tot Nederlandse militairen in het buitenland ontbreekt. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor opsporing en vervolging van strafbare feiten door militairen gepleegd en daarmee ook voor het beleid ter zake. Zoals ook beleid is gemaakt voor de situatie dat buitenlandse militairen in Nederland strafbare feiten plegen, ligt het voor de hand dat Openbaar Ministerie beleid ontwikkelt met betrekking tot de uitoefening van rechtsmacht ten aanzien van Nederlandse militairen die in het buitenland in aanraking komen met justitie.29

Tijdens de conferentie merkte de spreker van het Openbaar Ministerie op dat zich in het verleden situaties hebben voorgedaan dat niet is overgegaan tot een verzoek aan de staat van verblijf om afstand te doen van de uitoefening van rechtsmacht. Een meerderheid van de aanwezigen leek de mening toegedaan dat het Openbaar Ministerie altijd in contact moet treden met de staat van verblijf, ongeacht of Nederland voorrang heeft bij het uitoefenen van rechtsmacht of niet. De Belgische sprekers merkten in dit verband op dat het Federale Parket zich in alle gevallen tot de autoriteiten van de staat van verblijf wendt om de (verdere) behandeling van de zaak overgedragen te krijgen. Indien het verzoek wordt afgewezen, wordt per geval bezien of, en zo ja, welke vervolgstappen moeten worden gezet.

De praktijk laat zien dat Nederland voor strafbare feiten die Nederlandse militairen in Duitsland plegen een dergelijke handelwijze reeds toepast. In de Aanvullende Overeenkomst bij het NAVO Statusverdrag30is bepaald dat Duitsland afziet van gebruikmaking van het recht om bij voorrang rechtsmacht uit te oefenen als de staat van herkomst daarom verzoekt.31 Dit verzoek heeft Nederland gematerialiseerd in het Protocol van ondertekening bij de Aanvullende Overeenkomst als gevolg waarvan Nederland in alle gevallen bij voorrang de rechtsmacht uit kan oefenen.32 Waarom trekken we deze handelwijze niet door naar situaties die zich in andere landen voordoen? Als ten behoeve van een oefening in het buitenland een regeling met betrekking tot samenloop van rechtsmacht wordt getroffen die overeenkomt het NAVO Statusverdrag rijst evenwel de vraag of met dit beleid dan niet de regeling wordt omzeild.33

 

relaties4

Strafmaat

Indien de zaak ter behandeling aan Nederland wordt overgedragen, zal het Openbaar Ministerie zich beraden over de te nemen vervolgingsbeslissing. Het NAVO Statusverdrag verplicht het Openbaar Ministerie deze beslissing terug te koppelen op de bevoegde autoriteiten van de staat van verblijf.34 Een relevante vraag met betrekking tot de vervolgingsbeslissing is welke strafmaatrichtlijnen moeten worden gehanteerd. Omdat de militair in voorkomend geval zal worden vervolgd op basis van een Nederlandse strafbepaling, past het Openbaar Ministerie de Nederlandse strafvorderingsrichtlijnen toe.

Deze staande praktijk is evenwel ter discussie komen te staan nu de militaire kantonrechter in een aantal zaken heeft bepaald dat de buitenlandse straffen richtinggevend zijn als deze lager liggen dan in Nederland.35 Het standpunt van de militaire kantonrechter was voor de advocaat-generaal aanleiding om het gerechtshof te vragen een standpunt ter zake in te nemen in een strafzaak waarin het ging om een Nederlandse militair die op Curaçao onder invloed in een auto had gereden. Het gerechtshof overwoog :“het hof is, anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, van oordeel dat bij berechting van commune delicten, die door militairen in het buitenland worden begaan, in beginsel oog dient te zijn voor het straftoemetingsbeleid zoals dat ter plaatse (in casu Curaçao) geldt. Het gaat immers om een inbreuk op de plaatselijke rechtsorde. In de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 1985-1986, 17804 (R1228), nr. 10, p. 10) is dit met zoveel woorden aan de orde geweest.” 36 Wat bedoelt het gerechtshof hiermee te zeggen, dat het Nederlandse straftoemetingsbeleid als uitgangspunt kan blijven dienen? Dat het buitenlandse straftoemetingsbeleid niet bepalend is, maar wel moet worden meegenomen in de beslissing of er concrete aanleiding is om af te wijken van de Nederlandse richtlijnen? Dat de straf dus ook hoger uit kan vallen dan het Nederlandse straftoemetingsbeleid aangeeft als blijkt dat een vergrijp in het buitenland zwaarder wordt aangerekend?

 

relaties1

Uitleg NAVO Statusverdrag

Uit de correspondentie met de Hongaarse autoriteiten vanwege meergenoemd verkeersongeval bleek dat Hongarije het standpunt huldigt dat artikel VII NAVO Statusverdrag niet van toepassing is op strafbare feiten die administratiefrechtelijk worden afgehandeld. Artikel VII NAVO Statusverdrag zou alleen zien op vergrijpen die binnen het strafrecht worden afgehandeld. De vraag is of deze uitleg van artikel VII NAVO Statusverdrag juist is. Dit artikel rept over ‘offences’ en maakt geen voorbehoud met betrekking tot de procedure waarbinnen de ‘offences’ worden afgehandeld.37 De boete die aan de Nederlandse militair werd opgelegd, bleek een administratiefrechtelijke boete te zijn. Desondanks hebben de Hongaarse autoriteiten de zaak overgedragen aan het Openbaar Ministerie. Het is niet duidelijk of de overdracht het gevolg is van het feit dat de Hongaarse vervolgingsautoriteiten het standpunt omtrent de uitleg van het de term ‘offences’ hebben herzien. Belangrijk in dit verband is te onderkennen dat de partijen bij het NAVO Statusverdrag verschil van inzicht kunnen hebben omtrent de uitleg van het verdrag. De wetenschap dat de staat van verblijf een andere uitleg hanteert, kan de wijze waarop deze staat tijdens onderhandelingen over oefeningen of de afwikkeling van incidenten die zich tijdens oefeningen voordoen tegemoet moet worden getreden, beïnvloeden.

Handhavende rechtsmacht in Nederland

Dat een Nederlandse militair in veel gevallen in Nederland wordt berecht, betekent niet dat militairen niet in aanraking kunnen komen met lokale autoriteiten. Een opsporingsonderzoek is immers een voorwaarde om te kunnen bepalen of aanleiding bestaat om een militair te berechten. Het gaat in dit geval om de uitvoering van de handhavende rechtsmacht en evenals het geval is bij rechtsprekende rechtsmacht, raakt de uitoefening van opsporingsbevoegdheden de soevereiniteit van Staten.38

Het soevereiniteitsbeginsel uit zich in een statusregeling veelal doordat de primaire verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek bij de staat van verblijf ligt. Indien de staat van herkomst wenst dat haar opsporingsautoriteiten ook opsporingshandelingen op het grondgebied van de staat van verblijf kunnen uitoefenen, zal zij daar nadere afspraken over moeten maken. Dit is ook het uitgangspunt in het NAVO Statusverdrag waar in artikel VII, tiende lid, onder b is bepaald dat de militaire politie van de staat van herkomst buiten het kamp, inrichting e.d. slechts handhavend mag optreden voor zover daarover afspraken zijn gemaakt met de autoriteiten van de staat van verblijf en dan alleen in samenwerking met deze autoriteiten. Artikel VII, vijfde en zesde lid, NAVO Statusverdrag behelzen een wederzijdse verplichting tot rechtshulp.

Artikel VII, vijfde, zesde en tiende lid NAVO Statusverdrag gelden onverkort in geval de staat van herkomst het exclusieve recht of het voorrangsrecht tot uitoefening van de rechtsmacht toekomt.39 Weliswaar komt de uitoefening van de handhavende rechtsmacht dus toe aan Nederland, maar de goedkeuringswet bij het NAVO Statusverdrag verplicht de Nederlandse opsporings- en vervolgingsinstanties hun medewerking te verlenen aan de opsporingsinstanties van de staat van herkomst als zij hij hierom verzoeken.40 Vanwege de specifieke eisen dat het strafprocesrecht van de staat van herkomst kan stellen aan een opsporingsonderzoek stimuleert de Handleiding de Koninklijke Marechaussee de samenwerking aan te gaan met de opsporingsinstanties van de staat van herkomst, in ieder geval als het gaat om ernstiger zaken.41 Indien het NAVO Statusverdrag van toepassing is en sprake is van een feit ten gevolge waarvan ernstig letsel of ernstige schade is toegebracht, verplicht de Handleiding de Koninklijke Marechaussee de instanties van de staat van herkomst te informeren omtrent het strafbare feit en hen aan het onderzoek te laten deelnemen als zij hierom verzoeken.42 Kortom, het opsporingsonderzoek zal in voorkomend geval in gezamenlijkheid worden uitgevoerd, en van de Koninklijke Marechaussee wordt een pro-actieve houding verwacht richting de opsporingsinstanties van de staat van herkomst.

relaties1

Handhavende rechtsmacht in het buitenland

Maar wat kan de Koninklijke Marechaussee doen als een detachement met militaire opsporingsambtenaren de eenheden vergezelt tijdens een oefening in het buitenland? Ingeval het NAVO Statusverdrag van toepassing is, geeft artikel VII, tiende lid, onder a NAVO Statusverdrag de Koninklijke Marechaussee het recht om handhavend op te treden tegen Nederlandse militairen op het terrein waar de Nederlandse militairen verblijven. Daarbuiten mag de Koninklijke Marechaussee slechts optreden als hiertoe afspraken zijn gemaakt, en dan alleen in samenwerking met de autoriteiten van de verblijfsstaat.

Aangezien het hier gaat om handelingen die de soevereiniteit van de staat van verblijf raken, ligt het het meest voor de hand dat de afspraken worden vastgelegd in een Memorandum of Understanding of Technical Arrangement. Tijdens de conferentie bleek echter dat de praktijk weerbarstiger is. In de planningconferenties met de staat van verblijf krijgt Nederland vaak weinig tot geen ruimte om te onderhandelen over zaken die verband houden met de rechtsprekende en de handhavende rechtsmacht. Het gevolg is dat het detachement Koninklijke Marechaussee in het buitenland niet bevoegd is om ter handhaving van de orde en discipline op te treden tegen Nederlandse militairen en evenmin ter zake opsporingshandelingen mag verrichten.

Een uitzondering op de regel betreft artikel 28 van de Aanvullende Overeenkomst op het NAVO Statusverdrag. Op basis van dit artikel is de Koninklijke Marechaussee bevoegd om op openbare wegen en plaatsen handhavend op te treden tegen Nederlandse militairen.43

Dat de onderhandelingsruimte zeer beperkt kan zijn, blijkt bijvoorbeeld uit het Memorandum of Understanding dat Nederland in 2006 met Noorwegen is overeengekomen. Deze overeenkomst bevestigt dat de primaire verantwoordelijkheid voor de opsporing bij Noorwegen ligt, de Koninklijke Marechaussee wordt slechts toegestaan om mee te lopen. Een actieve opstelling in het onderzoek wordt expliciet uitgesloten.44 De Amerikanen weten op dit punt meer ruimte te bedingen. Zo zijn de Verenigde Staten en Hongarije in een Memorandum of Understanding overeengekomen dat opsporingsonderzoeken naar een door een Amerikaanse militair gepleegd strafbaar feit in beginsel gezamenlijk moet worden uitgevoerd.45 Ingeval het onderzoek een verkeersovertreding betreft, mogen Amerikaanse militairen niet door de Hongaarse autoriteiten worden verhoord anders dan in aanwezigheid van Amerikaanse militaire politie. Evenmin is het de Hongaarse autoriteiten toegestaan om de militair ter plaatse een boete op te leggen.46  Ook vermeldenswaardig in dit verband zijn de richtlijnen die in het Verenigd Koninkrijk met de Amerikaanse luchtmacht zijn overeengekomen met betrekking tot strafrechtelijke onderzoeken naar de betrokkenheid van Amerikaanse militairen bij strafbare feiten.47 Deze richtlijnen zien voornamelijk op uitwisseling van informatie en samenwerking in het onderzoek.   

De vraag is of het ontbreken van nader overeengekomen bevoegdheden problematisch is voor het detachement Koninklijke Marechaussee dat de oefenende eenheden begeleidt. In gevallen waarbij het NAVO Statusverdrag van toepassing is hoeft dit geen problemen op te leveren, mits de staat van verblijf de onderzoeksresultaten in voorkomend geval overdraagt aan Nederland en daadwerkelijk invulling geeft aan zijn verdragsverplichting om Nederland, op diens verzoek, te helpen met vergaring van bewijs.48Bovendien is de praktijk dat het detachement Koninklijke Marechaussee nauw contact onderhoudt met de lokale opsporingsinstanties zodat het tijdig geïnformeerd wordt als een Nederlandse militair betrokken is bij een incident.49 De ervaring leert dat het detachement Koninklijke Marechaussee veelal wordt toegestaan met het onderzoek mee te lopen en een afschrift krijgt van het opgebouwde dossier. De Belgische Federale politie heeft soortgelijke ervaringen met onderzoeken in het buitenland.

De Koninklijke Marechaussee staat het bovendien vrij om de bevoegde autoriteiten te vragen de Nederlandse militaire opsporingsambtenaren toe te staan dat zij een aantal opsporingshandelingen uitvoert. Als deze toestemming wordt gegeven, is daarmee de volkenrechtelijke basis voor het optreden gegeven.50

 

relaties2

Persoonlijke noot

In 2001 kreeg ik als jonge en onervaren militair jurist tijdens oefening BISON DRAWSKO de melding dat een aantal Nederlandse militairen in een Poolse politiecel zaten vanwege de verdenking dat ze een aantal Poolse discogangers hadden mishandeld. Het incident ging als een lopend vuurtje door Polen en haalde het landelijke nieuws. Ik was bekend met het NAVO Statusverdrag en had deelgenomen aan de onderhandelingen over de Memorandum of Understanding, maar was niet goed voorbereid op de praktische kant van het verhaal. Wie moet hij in Nederland informeren als een incident zich voordoet? Wie voert de gesprekken met de lokale opsporings- en vervolgingsautoriteiten, alleen de hulpofficier van justitie of samen met de militair jurist? Hoe moet in zo’n situatie invulling worden gegeven aan de samenwerking met de Koninklijke Marechaussee? Welke rol vervul je als militair juristen op zo’n moment richting de betrokken militairen, mag je hen adviseren omtrent hun houding tijdens een eventueel verhoor? Hoe regel je in voorkomend geval rechtsbijstand? Hoe is de lokale strafrechtspraak georganiseerd? Wat te doen als lokaal snelrecht wordt toegepast? Wat moet er geregeld worden als de militairen terug mogen naar hun eenheid, maar op afroep beschikbaar moeten blijven voor het lokale Openbaar Ministerie? De landmachtjurist die betrokken was bij de afhandeling van het verkeersongeval in Hongarije liet zich tijdens de conferentie in dezelfde zin uit.

Het behandelen van casuïstiek uit de praktijk is leerzaam en stelt je in staat de theorie beter te begrijpen en gevoel te krijgen bij de praktische uitdagingen. Het is belangrijk dat militair juristen opgedane kennis, ervaring en persoonlijk geleerde lessen delen met collega´s krijgsmachtbreed, ook als je met de wijsheid van achteraf moet concluderen dat een andere en wellicht betere aanpak van het incident mogelijk was geweest. Dit komt de voorbereiding op oefeningen ten goede. Bovendien kunnen ervaringen uit het veld dienen als spiegel voor beleidsontwikkeling en -wijziging.

Tot slot, conferenties, symposia, seminars of soortgelijke bijeenkomsten bieden een goed forum om ervaringen en geleerde lessen uit te wisselen, maar beter zou zijn als deze met een breder publiek worden gedeeld, verder worden uitgediept en op een later moment eenvoudig uit de kast of computer kunnen worden gehaald. Het Militair Rechtelijk Tijdschrift biedt hiervoor een uitstekend podium en kan zodoende bijdragen aan een (betere) voorbereiding op de taakuitvoering tijdens oefeningen in het buitenland.

Naar boven