Onderwerp: Bezoek-historie

De ontgroening waaraan een luchtje zat

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Strafrechtspraak

Rechtbank Gelderland

Meervoudige militaire kamer

Vonnis van 28 augustus 2017

 

Voorzitter: mr. P.C. Quak, lid: mr. R.S. Croll, militair lid: mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg

 

De ontgroening waaraan een luchtje zat

Verdachten nemen deel aan inwijdingsritueel waarbij water vermengd met chloor over militairen gegooid wordt, die daardoor eerste- en tweedegraadsbrandwonden oplopen. Militaire kamer is niet overtuigd dat verdachten chloor in het water gedaan hebben of daarvan wisten: vrijspraak van (medeplegen van poging tot zware) mishandeling (met voorbedachten rade).

 

(Sr art. 47, 301, 302)

Vonnis

van de meervoudige militaire kamer in de zaak van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland tegen

 

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

wonende te [adres],

 

raadslieden: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn en mr. F.F. Aarts, advocaat te Amsterdam

 

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juni 2016 en 28 augustus 2017.

 

1. De inhoud van de tenlastelegging

 

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

 

“hij op of omstreeks 2 juli 2015 in de gemeente Steenwijkerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] (soldaat der eerste klasse) en/of [slachtoffer 2] (sergeant) opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meer emmers water met chloorhoudende schoonmaakmiddelen op/over het hoofd en/of lichaam die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

 

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

 

hij op of omstreeks 2 juli 2015 in de gemeente Steenwijkerland,, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [slachtoffer 1] (soldaat der eerste klasse) en/of [slachtoffer 2] (sergeant) heeft mishandeld door een of meer emmers water met chloorhoudende schoonmaakmiddelen over het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te gooien”.

 

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

 

Met de verdediging en de officier van justitie is de militaire kamer van oordeel dat vrijspraak moet volgen van de gehele tenlastelegging en overweegt daartoe als volgt.

De militaire kamer heeft – op grond van de inhoud van de NFI-rapporten en de overige bewijsmiddelen – de overtuiging dat bij het ‘Phoenix-inwijdingsritueel’ op 2 juli 2015 daadwerkelijk chloorhoudende middelen, gemengd in emmers met water, over [slachtoffer 1] (soldaat der eerste klasse) en [slachtoffer 2] (sergeant) heen zijn gegooid. Daardoor zijn verschillende ernstige lichamelijke gevolgen ontstaan in de vorm van irritaties aan ogen en problemen bij de ademhaling tot pijnlijke eerste- en tweedegraads brandwonden. Het is zeer onwaarschijnlijk dat deze gevolgen zijn ontstaan door de zeep en de schoonmaakmiddelen waarvan verdachte heeft verklaard die te hebben toegevoegd aan het water in de emmers.

De militaire kamer overweegt dat door het gooien van de chloorhoudende middelen onaanvaardbaar grote gezondheidsrisico’s zijn genomen voor de betrokken militairen. Bovendien is dit incident schadelijk voor dit specifieke landmachtonderdeel en zijn tradities, alsmede voor het aanzien van de krijgsmacht als geheel. Gelet daarop is de militaire kamer van oordeel dat dit een zeer kwalijke zaak betreft.

De vraag is vervolgens of verdachte voor genoemd incident strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verschillende militairen – waaronder in elk geval deze verdachte – middelen aan het water in de emmers hebben toegevoegd en vervolgens dat mengsel over andere militairen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , hebben gegooid. De militaire kamer heeft echter niet de overtuiging dat het verdachte en/of zijn medeverdachten was/waren die chloor daaraan heeft/hebben toegevoegd, dan wel dat zij wist(en) dat het mengsel in de emmers ook chloor bevatte.

De militaire kamer overweegt daartoe als volgt. Door verschillende getuigen is waargenomen dat ook anderen dan verdachte en zijn medeverdachten middelen aan de emmers hebben toegevoegd en daarmee hebben gegooid. Het is onbekend gebleven wie daadwerkelijk het chloor in de emmers heeft gedaan. De geur van het chloor is door getuigen pas geroken nadat de vloeistof uit de emmers was gegooid, zodat niet kan worden vastgesteld dat de watergooiers – onder wie de verdachte – het chloor van tevoren had moeten ruiken. Bovendien was op de kazerne algemeen bekend waar de chloortabletten lagen. Iedereen kon daarbij komen. Tot slot zijn chloortabletten kleine voorwerpen die gemakkelijk mee konden worden genomen en ongemerkt in een emmer konden worden gegooid.

Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de militaire kamer van oordeel dat het opzet op de ten laste gelegde handelingen niet kan worden bewezen zodat verdachte zal worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.

 

[Volgt: vrijspraak – Red.]

Naschrift

Door mr. M.M. Dolman

 

De krijgsmacht is een organisatie van tradities, en daarbij horen ook ontgroeningen.1 Zo worden bij het 44e pantserinfanteriebataljon ‘Johan Willem Friso’ nieuwelingen onderworpen aan de zgn. phoenixtest. Dat is een serieuze aangelegenheid, waarop wordt toegezien door de phoenixraad: die stelt een draaiboek voor de ontgroening op.2 Het draaiboek voor 2 juli 2015 bepaalde o.m. dat die dag zou worden ‘gewatervald’, waarbij de slachtoffers de hele dag emmers water over zich uitgestort krijgen. Toevoeging van zeep en dergelijke draagt nog aan de pret bij.

            Op 2 juli 2015 loopt het echter uit de hand. Een sergeant proeft meteen dat er chloor in het water zit; zij heeft last van prikkende ogen en houdt de dagen erna last van kortademigheid en hoesten. Als zij meer emmers chloorwater over zich heen krijgt, zegt zij dat maar het zijn steeds anderen die met chloorwater gooien. Een soldaat die al twee emmers zeepsop over zich heen gekregen heeft, ruikt rond het middaguur chloor. Hij voelt zijn rug en benen branden maar denkt in eerste instantie aan een allergische reactie. Als hij zich de volgende dag bij de geneeskundige dienst vervoegt, blijkt hij echter eerste- en tweedegraads brandwonden opgelopen te hebben, die naar verwachting blijvende littekens zullen achterlaten. Zijn kleding draagt sporen van chloor. Twee anderen kampen met ademhalingsklachten.

De commandant geeft in eerste instantie het bevel dat alleen schoon water uit een tankwagen gebruikt mag worden maar laat op 6 juli – als hij van de brandwonden gehoord heeft – weten dat het begooien van anderen met schoonmaakmiddelen onacceptabel is; wie daarmee te maken heeft, kan zich bij hem melden. Twee militairen melden zich en worden – samen met een ander, van wie een foto was gemaakt terwijl hij water gooide – vervolgd ter zake van (medeplegen van poging tot zware) mishandeling (met voorbedachten rade).3

De vragen die de rechtbank dan moet beantwoorden zijn of – ten eerste – aan de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, althans bij de dader(s) het voornemen daartoe aanwezig was en – ten tweede – of zij daarvoor strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gesteld, hetzij op de grond dat zij de slachtoffers zelf hebben mishandeld, hetzij op de grond dat zij een substantiële bijdrage hebben geleverd aan de mishandeling door anderen.

De eerste vraag ziet op het gronddelict: (poging tot zware) mishandeling (met voorbedachten rade).  Vooraleer de rechter toekomt of de verdachte – hetzij als pleger, hetzij als medepleger – strafrechtelijk aansprakelijk kan worden kan worden gesteld, zal hij immers moeten vaststellen dat een strafbaar feit begaan is, c.q. welke strafbaar feit. In dit geval komen – primair – poging tot zware mishandeling en – subsidiair – eenvoudige mishandeling, al of niet met voorbedachten rade, in aanmerking; voltooide zware mishandeling is niet ten laste gelegd.

De rechtbank lijkt echter aan deze vraag voorbij te gaan, want zij doet geen uitspraak omtrent de kwestie of de behandeling die de slachtoffers ten deel is gevallen als poging tot zware mishandeling dan wel als eenvoudige mishandeling gekwalificeerd moet worden. Wel stelt de rechtbank vast dat het overgooien van de slachtoffers met chloorwater leidde tot verschillende ernstige lichamelijke gevolgen  in de vorm van irritaties aan ogen, problemen bij de ademhaling en pijnlijke eerste- en tweedegraads brandwonden. Dat duidt in elk geval op pijn en letsel, terwijl de kwalificatie van de lichamelijke gevolgen als ernstig suggereert dat het voor de slachtoffers erger had kunnen aflopen. Dat zij mishandeld zijn, staat vast.

De tweede vraag ziet op de deelneming, meer bepaald op de kwestie of de verdachte als pleger dan wel als medepleger voor de mishandeling aansprakelijk kan worden gesteld. En die vraag beantwoord de rechtbank ontkennend. Verscheidene militairen hebben schoonmaakmiddelen door het water gemengd dat zij over de slachtoffers heen gooiden. Sommige emmers bevatten chloor, maar dat was pas te ruiken toen zij werden leeggegooid. Wie het chloor in de emmers had gedaan is niet vastgesteld; iedereen kon bij de chloortabletten komen en de rechtbank lijkt niet uit te sluiten dat deze ongemerkt in de gevulde emmers gedaan zijn. Dat brengt mee dat verdachte niet als pleger van mishandeling kan worden aangemerkt – hij wist niet dat het water dat hij over de slachtoffers uitstortte chloor bevatte – en evenmin als medepleger, want hij had geen chloor door het water gemengd. Daar is wat het medeplegen betreft niets op af te dingen – verdachte was niet verwijtbaar betrokken bij gooien met chloorwater door anderen – maar wat betreft het plegen wel: de rechtbank stelt niet vast dat verdachte de slachtoffers met chloorwater overgoten had, dus reeds om die reden niet als pleger kan worden aangemerkt.

 

MMD

Naar boven