Onderwerp: Bezoek-historie

Handleiding stralingshygiëne bij Defensie

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

0000 Inleiding

0100 Kernenergiewet, voorgeschiedenis, doel, werkingssfeer en opbouw

0110 Kernenergiewet

0111 Het steeds meer toepassen van stralingsbronnen met de daaraan verbonden gevaren voor de volksgezondheid, is voor de wetgever in 1963 aanleiding geweest de Kernenergiewet in het leven te roepen. De voornaamste doelstelling van de Kernenergiewet is dan ook bescherming te bieden tegen de gevaren, die zijn verbonden aan het verrichten van handelingen en werkzaamheden met stralingsbronnen (beschermingsaspect). De Kernenergiewet vormt het belangrijkste wettelijk kader op het gebied van stralingstoepassingen.

0112 De Kernenergiewet is een integrale wet, dat wil zeggen dat zij betrekking heeft op alle handelingen en werkzaamheden met stralingsbronnen. Het betreft ondermeer het opslaan, het bereiden, het toepassen, het zich ontdoen, en het vervoeren van splijtstoffen, van radioactieve stoffen, en het voorhanden hebben en het gebruik van toestellen. Het integrale karakter komt ook tot uiting ten aanzien van het beschermingsaspect. Dit omvat namelijk werknemersbescherming (stralingshygiëne), milieubescherming, patiëntenbescherming, en fysieke beveiliging.

0113 De Kernenergiewet is ook een raamwet, hetgeen inhoudt dat de wet voornamelijk hoofdlijnen bevat. Deze hoofdlijnen worden uitgewerkt in uitvoeringsvoorschriften. Deze voorschriften vormen, tezamen met de wet, de kern van het stralenbeschermingsrecht.

0114 De Kernenergiewet vormt tevens de basis voor het vergunningen- en meldingenstelsel voor ondermeer inrichtingen van de splijtstofcyclus, het aanwenden van radioactieve stoffen en het voorhanden hebben of het gebruik van toestellen. Uitgangspunt voor dit stelsel is artikel 15 voor wat betreft splijtstoffen of ertsen, kerninrichtingen en kernuitrustingen, artikel 29 voor wat betreft radioactieve stoffen, en artikel 34 voor wat betreft toestellen. Artikel 15 is nader uitgewerkt in het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen, en ertsen (Bkse) en in het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen, en radioactieve stoffen (Bvser). Artikel 29 is nader uitgewerkt in het Besluit stralingsbescherming (Bs) en in het Bvser. Artikel 34 vindt zijn uitwerking in het Bs.

0115 De Kernenergiewet is in gewone en in buitengewone omstandigheden van toepassing op Nederlands grondgebied, op Nederlandse schepen en vliegtuigen, waar ter wereld deze zich ook bevinden. Zij is derhalve ook van toepassing op het Ministerie van Defensie (hierna te noemen Defensie). Onder militair operationele omstandigheden in het buitenland moet zoveel mogelijk in de geest van de wet worden gehandeld.

0116 Op grond van artikel 75 van de Kernenergiewet is voor Defensie het Vrijstellingsbesluit defensie Kernenergiewet (VdK) tot stand gebracht. Achtergrond hiervan is dat de Kernenergiewet als uitgangspunt heeft dat de vergunning- en meldingsprocedure openbaar is. Het doorlopen van de openbare procedure is echter niet mogelijk in die gevallen waarin zaken vermeld zouden moeten worden waarvoor in het belang van de landsverdediging een graad van geheimhouding geldt. Het VdK verleent in dergelijke gevallen vrijstelling van het verbod om zonder vergunning of melding handelingen of werkzaamheden met stralingsbronnen te verrichten. De vrijstelling omvat een algehele vrijstelling van het in artikel 15 neergelegde verbod om zonder vergunning handelingen te verrichten met splijtstoffen, ertsen, kerninrichtingen, en/of kernuitrustingen, aangezien voor militaire toepassingen op dit gebied steeds een graad van geheimhouding geldt. Vrijstelling van het in artikel 29 neergelegde verbod om zonder vergunning handelingen en werkzaamheden te verrichten met radioactieve stoffen en vrijstelling van op grond van artikel 34 gestelde regels inzake het voorhanden hebben en gebruiken van toestellen bestaat, indien uit relevante militaire voorschriften (Uitvoeringsbepalingen Defensie Beveiligingsbeleid, deelgebied Informatiebeveiliging, Nr. D/201: Rubriceringen en Merkingen) blijkt dat ten aanzien van dit gebruik een graad van geheimhouding geldt. Ook wanneer met betrekking tot deze stoffen en het voorhanden hebben en gebruik van toestellen op zich geen graad van geheimhouding geldt, maar bij het doorlopen van een vergunning- of meldingsprocedure andere gerubriceerde zaken openbaar zouden kunnen worden, is de vrijstelling van toepassing.

0117 Het VdK bevat ook bepalingen, waaraan de minister van Defensie moet voldoen in die gevallen, waarin vrijstelling bestaat. Uitgangspunt is dat in dergelijke gevallen hetzelfde niveau van bescherming wordt geboden tegen de gevaren van handelingen en werkzaamheden met stralingsbronnen als in die situaties waarbij het vergunningen- en meldingenstelsel van toepassing is. In verband hiermee, alsmede op grond van het Besluit aanwijzing toezichtambtenaren Kernenergiewet (BtK), heeft de minister van Defensie een organisatie ingericht welke is omschreven in sectie 0200 ingesteld.

0118 Andere wetten op het terrein van de stralenbescherming zijn: Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet); Wet milieubeheer (Wm); Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo); Wet beroepen individuele gezondheidszorg (Wbig), en Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Een korte toelichting omtrent de relatie tussen de Kernenergiewet en genoemde wetten is hieronder weergegeven:

  1. Arbowet: deze wet geeft algemene regels voor alle typen werkzaamheden. Ondermeer verplicht zij de werkgever deskundigen in te schakelen voor een aantal taken zoals het verrichten van een risico-inventarisatie en -evaluatie. De Kernenergiewet geeft bijzondere regels op het gebied van radiologische werkzaamheden.
  2. Wm: deze wet bevat onder andere regels betreffende de inspraak bij milieuvergunningen. In voorkomend geval wordt in de Kernenergiewet en haar uitvoeringsbesluiten naar deze wet verwezen.
  3. Wrzo: in een afzonderlijk hoofdstuk van de Kernenergiewet wordt de relatie aangegeven tussen de werkingssfeer van de Kernenergiewet en deze wet, voorzover het ongevallen betreft waarbij stralingsbronnen zijn betrokken.
  4. Wbig: deze wet bevat onder andere een regeling inzake voorbehouden handelingen op het terrein van medische stralingstoepassingen.
  5. Wbp: deze wet bevat regels omtrent de aanleg en het beheer van verwerkingen van persoonsgegevens. Deze regels zijn ook van toepassing op de ingevolge de Kernenergiewet aan te leggen verwerkingen van persoonsgegevens van blootgestelde werknemers.
0120 Voorgeschiedenis

0121 Sinds maart 1970 zijn binnen Defensie op basis van de Kernenergiewet en haar uitvoeringsbesluiten voorschriften voor de uitvoering daarvan uitgegeven.

0122 Een aantal wijzigingen van de regelgeving en een aantal reorganisaties heeft het noodzakelijk gemaakt de geldende voorschriften, opgenomen in de MP 35-311, te herzien.

0130 Doel

0131 Deze handleiding beschrijft ten behoeve van het Defensiepersoneel, dat bij de uitvoering van haar taak te maken heeft met de Kernenergiewet, de verplichtingen die uit deze wet en haar uitvoeringsbesluiten voortvloeien.

0140 Werkingssfeer en opbouw

0141 Deze handleiding geeft de voorwaarden aan waaronder het binnen Defensie is toegestaan kernmaterieel, kerninrichtingen, en/of kernuitrustingen aan te wenden en toestellen voorhanden te hebben en te gebruiken.

0142 Onder de bepalingen in deze handleiding vallen tevens het aanwenden van kernmaterieel, kerninrichtingen, en/of kernuitrustingen en het voorhanden hebben en gebruiken van toestellen die géén eigendom zijn van Defensie, doch zich wel in het beheer van Defensie bevinden. Daarnaast heeft de handleiding betrekking op het aanwenden van kernmaterieel, kerninrichtingen, en/of kernuitrustingen en het voorhanden hebben en gebruiken van toestellen die zich onder verantwoordelijkheid van een bondgenootschappelijke krijgsmacht op Nederlands grondgebied bevinden.

0143 De handleiding heeft dus géén betrekking op niet-ioniserende straling. Advisering en ondersteuning op dat gebied die Operationeel Commando (OPCO) gebonden is, behoort tot de taak van de Arbodienst van het betrokken OPCO. Verwezen wordt in dit verband naar de Aanwijzing DMG/010 "Richtlijn RF-straling Defensie en naar de Aanwijzingen HMA/008 "Blootstellingsnormen laserstraling Defensie" en HMA/020 "Richtlijn laserstraling Defensie". Deze documenten bevatten voorschriften betreffende de basisrestricties en de daarvan afgeleide referentieniveaus voor het personeel werkzaam binnen Defensie en daar waar van toepassing voor het algemene publiek. De Aanwijzing HMA/009 geeft voorschriften voor de registratie van laserwerkers en voor medische begeleiding van personen, die betrokken zijn bij laserincidenten.

0144 De handleiding is als volgt opgebouwd. Eerst wordt in dit hoofdstuk in sectie 0200 de organisatie beschreven met betrekking tot de stralingshygiëne en stralingsbescherming binnen het kerndepartement van Defensie en het Commando DienstenCentra (CDC). De in deze handleiding gebezigde begrippen zijn opgenomen in sectie 0300. Vervolgens worden in hoofdstuk 1000 algemene bepalingen inzake kernmaterieel, toestellen, kerninrichtingen, en kernuitrustingen gegeven. In sectie 1400 worden de taken van diverse functionarissen beschreven. Aangezien het aanwenden van kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting, of het voorhanden hebben of het gebruik van een toestel aan bepaalde voorwaarden is gebonden (bijvoorbeeld het beschikken over een vergunning of een autorisatie) is in hoofdstuk 2000 aangegeven hoe bij verwerving moet worden gehandeld, alsmede bij overdracht en bij het zich ontdoen. De overige hoofdstukken bevatten specifieke bepalingen ten aanzien van respectievelijk kernmaterieel en toestellen. Het vervoeren van kernmaterieel is behandeld in hoofdstuk 5000. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6000 ingegaan op hoe moet worden gehandeld bij stralingsongevallen.

0145 Tevens is een beknopte inleiding over radioactiviteit en ioniserende straling en de relatie tussen traditionele en internationaal geaccepteerde grootheden en eenheden opgenomen in appendix I.

0150 Terminologie

0151 Omwille van de leesbaarheid wordt in deze handleiding van een autorisatie gesproken daar waar een vergunning dan wel een autorisatie wordt bedoeld, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld

0160 Slotbepalingen

0161 Deze handleiding is tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid van de directeur van de Directie Militaire Gezondheidszorg (d-DMG, zie ook punt 0211) en is vastgesteld door de Minister.

0162 Deze handleiding moet worden nageleefd om te voldoen aan de eisen gesteld in de Kernenergiewet en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten.

0200 Organisatie Stralingshygiëne Defensie

0210 Algemeen

0211 Binnen Defensie is de Hoofddirecteur Personeel onder andere belast met de zorg voor de stralingshygiëne en stralingsbescherming. De verantwoordelijkheid voor het beleid op het gebied van stralingshygiëne berust bij de Directeur van de directie Militaire Gezondheidszorg (d-DMG). De directeur van het Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg adviseert de d-DMG ten aanzien van stralingshygiënische aangelegenheden. De d-CEMG verleent namens de Minister van Defensie autorisaties en ontheffingen en kan deze weer intrekken. Tevens vraagt de d-CEMG vergunningen aan in het kader van de Kernenergiewet. De inspecteur van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (i-IMG) is verantwoordelijk voor het stralingshygiënisch toezicht. Daarnaast is er een Adviescommissie Stralingshygiëne (ACS) (zie onder paragraaf 0240).

0220 Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg

0221 Het Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg (CEMG) is onderdeel van de Bedrijfsgroep Gezondheidszorg (BGGZ) die valt onder het Commando DienstenCentra (CDC). Binnen het CEMG zijn het cluster Stralingshygiëne en het bureau Stralingsbeschermingsdienst (SBD) opgenomen die taken hebben op het gebied van de stralingshygiëne.

0222 Het cluster Stralingshygiëne is belast met de beleidsvoorbereiding ten behoeve van de d-DMG en adviseert d-CEMG op het gebied van de verlening danwel intrekking van autorisaties en ontheffingen. Daarnaast geeft het cluster adviezen ingeval van stralingsincidenten. De medewerkers van het cluster verlenen bijstand in het kader van stralingsongevallen binnen Nederland (Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding), in het bijzonder door de ondersteuning van het Backoffice Radiologische Informatie (BORI).

0223 Bureau SBD (SBD) bereidt het verlenen en intrekken van autorisaties en ontheffingen voor (zie de paragrafen 1520, 1530 en 2230. Tevens bereidt SBD de vergunningaanvraag voor in het kader van de Kernenergiewet (zie paragraaf 2220). Stralingsongevallen waaraan (mogelijk) stralingshygiënische consequenties voor personen zijn verbonden, worden door h-SBD gemeld aan het cluster Stralingshygiëne, de IMG en aan d-DMG.

0224 De taken van SBD op het gebied van de registratie die op grond van de Kernenergiewet en het VdK moet worden bijgehouden, zijn beschreven onder paragraaf 1550.

0225 Het cluster en SBD verlenen desgevraagd adviezen op het gebied van stralingshygiëne aan commandanten en Arbo-diensten. Daarnaast kunnen zij steun verlenen bij instructie en voorlichting van personen die radiologische werkzaamheden verrichten.

0226 Tot de overige taken van SBD behoort het op basis van een door het bureau SBD opgesteld risicoprofiel controleren (bijvoorbeeld via audits) of aan het gestelde in deze Handleiding en aan eventueel geldende autorisaties wordt voldaan. Op basis hiervan wordt advies aan de commandant verleend. Ook wordt bijstand verleend bij stralingsongevallen.

0230 Inspectie Militaire Gezondheidszorg

0231 De Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) oefent toezicht uit op de kwaliteit van de militaire gezondheidszorg en wordt aangewezen als toezichthoudend orgaan, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, Besluit aanwijzing toezichtambtenaren Kernenergiewet, met dien verstande dat het Korps Militaire Controleurs Gevaarlijke Stoffen (KMCGS) wordt aangewezen als toezichthoudend orgaan in de zin van genoemd artikel voor zover het betreft het toezicht op de naleving van de verplichtingen op het gebied van het vervoeren van kernmaterieel door de krijgsmacht. Noot: Overigens zijn de commandant en de controleurs van het KMCGS die in het bezit zijn van geldige, op naam gestelde akten van opsporingsbevoegdheid en beëdiging en de overige benoemingsbescheiden, op grond van Besluit Buitengewoon Opsporingsambtenaar KMCGS 2007 bevoegd tot het opsporen van de strafbare feiten, genoemd in domein VI Generieke Opsporing, van bijlage A-1 van de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar, voor zover noodzakelijk voor een goede vervulling van de aan de functie gerelateerde taken.

0232 De inspecteur die belast is met het stralingshygienische toezicht is bevoegd de werkzaamheden op te (laten) schorten dan wel te bevelen dat personen de toegang tot bepaalde ruimten wordt ontzegd, indien er sprake is van aanmerkelijk gevaar door blootstelling aan ioniserende straling en/of besmetting met radioactieve stoffen. Deze maatregelen dienen per aangetekende brief aan de commandant ter kennis worden gesteld.

0233 Het in punt 0232 genoemde besluit heeft een werkingsduur van één week, tenzij vóór het verstrijken van die termijn door d-CEMG anders is bepaald. Indien de opgeschorte werkzaamheden worden verricht op basis van een vergunning, bepaalt de bevoegde autoriteit de werkingsduur van het besluit.

0240 Adviescommissie Stralingshygiëne

0241 De Adviescommissie Stralingshygiëne adviseert d-CEMG inzake beleidsvraagstukken en de uitvoering van beleid bij Defensie op het gebied van stralingshygiëne en stralingsbescherming. Tevens adviseert de ACS de i-IMG over aangelegenheden betreffende het toezicht op de stralingshygiëne bij Defensie en d-CEMG op het gebied van het verlenen en intrekken van autorisaties en ontheffingen.

0242 De ACS behoort niet tot de organisatie van Defensie. De commissie bestaat uit vier deskundigen, drie van Defensie (één van de DMG en twee van het cluster stralingshygiëne) en één externe. Een deskundige op medisch gebied kan indien nodig worden geraadpleegd. Eén van externe leden fungeert als voorzitter en SBD voorziet in het ambtelijke secretariaat.

0300 Betekenis van enige uitdrukkingen en vindplaats van wettelijke bepalingen en afkortingen

0310 Uitdrukkingen betreffende kernmaterieel, toestellen, kerninrichtingen, en kernuitrustingen

0311 In deze handleiding wordt verstaan onder:

aanwenden (kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting) het voorhanden hebben (anders dan voor het vervoeren), het toepassen, of het zich ontdoen, één en ander in de ruimste zin des woords;

aanwijsinstrument instrument voor tijd- of plaatsbepaling, dan wel voor het meten, bepalen of aangeven van andere grootheden, bestemd voor gebruik op of in de directe omgeving van personen;

activiteit stralingsgrootheid, die wordt bepaald door

  1. indien het betreft de activiteit van één bepaalde radioactieve nuclide: het product van de voor die nuclide karakteristieke vervalconstante en het aantal instabiele kernen (anders gezegd: het gemiddelde aantal spontane kernmutaties per tijdseenheid) of
  2. indien het betreft de activiteit van een stof: de som van de activiteit van de samenstellende radioactieve nucliden, welke in de stof voorkomen; voor stralingseenheden zie appendix I;

autorisatie toestemming, verleend door de minister van Defensie voor het aanwenden en/of vervoeren van kernmaterieel, of het aanwenden van een kerninrichting of kernuitrusting, of het voorhanden hebben of het gebruik van een toestel.

autorisatiehouder natuurlijke of rechtspersoon aan wie de autorisatie door de bevoegde autoriteit is verleend;

becquerel [Bq] de SI-eenheid van activiteit, zie appendix I;

besmetting de ongewenste aanwezigheid van radioactieve stoffen in materiaal, in of op een oppervlak, in een omgeving of uitwendig op of inwendig in een persoon;

bestraling een uit het oogpunt van stralingshygiëne ongewenste blootstelling aan ioniserende straling;

bevoegde autoriteit

  1. indien geen geheimhouding is vereist: de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) in overeenstemming met de ministers die het mede aangaat, of
  2. indien geheimhouding is vereist:de minister van Defensie, eventueel na overleg met de ministers van SZW, VROM en Volksgezondheid, Welzijn, en Sport (VWS);

bevoegd deskundige deskundige, die beschikt over het in de autorisatie vermelde niveau, verbonden aan het bezit van een diploma van een erkende opleiding deskundigen radioactieve stoffen en toestellen;

bewaakte zone Een ruimte wordt aangemerkt als bewaakte zone indien de door verblijf in die ruimte mogelijk in een kalenderjaar te ontvangen effectieve dosis hoger is dan 1 mSv en lager dan 6 mSv of de mogelijk in een kalenderjaar te onvangen equivalente dosis hoger is dan:

  1. 15 mSv voor de ooglens, of
  2. 50 mSv voor de huid, gemiddeld over enig blootgesteld huidoppervlak van 1 cm2,

en lager dan

  1. 45 mSv voor de ooglens,
  2. 150 mSv voor de huid, gemiddeld over enig blootgesteld huidoppervlak van 1 cm2, of
  3. 150 mSv voor handen, onderarmen, voeten en enkels

blootgestelde werknemer persoon, die uit hoofde van werkzaamheden met kernmaterieel en/of toestellen in een kalenderjaar een effectieve dosis van 1 millisievert (1 mSv) of meer kan ontvangen

bron, ingekapselde, zie ingekapselde bron;

bron, radioactieve, zie radioactieve bron;

CEMG Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg;

commandant (zonder toevoeging) commandant van een eenheid of het hoofd van een dienst;

d-CEMG de directeur van het Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg;

d-DMG de directeur van de Directie Militaire Gezondheidszorg;

DMG Directie Militaire Gezondheidszorg;

Defensie Ministerie van Defensie;

dosis, effectieve, zie effectieve dosis;

dosis, equivalente, zie equivalente dosis;

dosis, geabsorbeerde, zie geabsorbeerde dosis;

eenheid (organisatorisch) elke militaire of burgerlijke organisatie, ressorterende onder Defensie, met een eigen commandant;

effectieve dosis stralingsgrootheid, voor het gehele lichaam, die wordt bepaald door de som van de gewogen equivalente weefsel- en orgaandoses, als gevolg van uitwendige en inwendige bestraling; voor stralingseenheden zie appendix I. Bij inwendige bestraling geldt voor volwassenen vanaf het moment dat de inwendige besmetting optreedt (inname) een volgtraject van 50 jaar; de overeenkomstige stralingsgrootheid, voor het gehele lichaam, wordt effectieve volgdosis genoemd;

equivalente dosis stralingsgrootheid, voor een weefsel of orgaan, die wordt bepaald door het product van geabsorbeerde dosis en factoren, welke de biologische werkzaamheid aangaande de soort en de kwaliteit van de straling tot uitdrukking brengen; voor stralingseenheden zie appendix I. Bij inwendige bestraling geldt voor volwassenen vanaf het moment dat de inwendige besmetting optreedt (inname) een volgtraject van 50 jaar; de overeenkomstige stralingsgrootheid, voor een weefsel of orgaan, wordt equivalente volgdosis genoemd;

ertsen ertsen waaruit splijtstoffen kunnen worden verkregen en die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten;

geabsorbeerde dosis stralingsgrootheid, die wordt bepaald door de hoeveelheid energie, welke door ioniserende straling aan een volume-element materie is overgedragen, gedeeld door de massa van dat volume-element; voor stralingseenheden zie appendix I;

gecontroleerde zone Een ruimte wordt aangemerkt als een gecontroleerde zone indien:

  1. de door verblijf in die ruimte mogelijk in een kalenderjaar te ontvangen effectieve dosis groter of gelijk is aan 6 mSv, of de mogelijk in een kalenderjaar te ontvangen equivalente dosis groter of gelijk is aan:
    1. 45 mSv voor de ooglens,
    2. 150 mSv voor de huid, gemiddeld over enig blootgesteld huidoppervlak van 1 cm2, of
    3. 150 mSv voor handen, onderarmen, voeten en enkels, of
  2. er een mogelijkheid is van verspreiding van radioactieve stoffen vanuit de ruimte zodanig dat personen in een kalenderjaar een effectieve dosis kunnen ontvangen die hoger is dan 1 mSv of een equivalente dosis die groter is dan:
    1. 15 mSv voor de ooglens, of
    2. 50 mSv voor de huid, gemiddeld over enig blootgesteld huidoppervlak van 1 cm2

gehalte massagehalte van de elementen uranium, thorium, of plutonium in splijtstoffen;

goedgekeurde melder rookmelder, die blijkens publicatie in de Nederlandse Staatscourant onder voorwaarden zonder vergunning mag worden aangewend;

gray [Gy] de SI-eenheid van kerma en geabsorbeerde dosis grootheden, zie appendix I;

h-SBD het hoofd van het Bureau Stralingsbeschermingsdienst;

het zich ontdoen het in het milieu brengen van kernmaterieel;

IMG/iMG Inspectie/inspecteur Militaire Gezondheidszorg;

ingekapselde bron radioactieve bron, waarbij de radioactieve stoffen

  1. op hechte wijze in of op vast niet-radioactief materiaal zijn aangebracht of
  2. zijn omgeven door een niet-radioactief omhulsel (gesloten bron).

één en ander met dien verstande dat zowel het onder a bedoelde materiaal als het onder b bedoelde omhulsel voldoende weerstand biedt om onder normale gebruiksomstandigheden te voorkomen dat besmetting met radioactieve stoffen van mens, milieu, en/of goederen plaatsvindt;

instrument elk apparaat of een deel daarvan dat één of meer stralingsbronnen bevat;

ioniserende straling elektromagnetische straling (zoals röntgen- en gammastraling met een golflengte kleiner dan 100 nm) en/of deeltjesstraling (zoals elektronen en heliumkernen), die in staat zijn elektronen uit het atoomverband te verwijderen (ioniseren);

kernenergie energie, vrijkomend bij splijting of versmelting van atoomkernen;

Kernenergiewetdossier dossier, waarin een overzicht wordt geboden en aantekening wordt gehouden van alle relevante stralingsaspecten van de bedrijfsvoering;

kerninrichting inrichting, waarin splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt, of opgeslagen;

kerninstallatie installatie, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt;

kernmaterieel verzamelnaam voor radioactieve stoffen, splijtstoffen, en ertsen of materieel dat zulke stoffen bevat;

kernuitrusting technische voorziening, geschikt om een vaartuig of ander vervoermiddel door middel van kernenergie voort te bewegen;

natuurlijk uranium uranium, waarin het gehalte van de uranium-isotopen gelijk is aan dat, wat in de natuur wordt aangetroffen;

nuclide, radioactieve, zie radioactieve nuclide;

onbestraalde splijtstoffen splijtstoffen, die niet op kunstmatige wijze met neutronen zijn bestraald;

ongeval, stralings-, zie stralingsongeval;

ontdoen, het zich, zie het zich ontdoen;

ontheffing ontheffing, verleend door de minister van Defensie op grond van artikel 29, lid 2 , 88, lid 1 of 123 van het Besluit stralingsbescherming;

OPCO operationeel commando;

open stoffen radioactieve bron, anders dan een ingekapselde bron;

radioactieve bron stralingsbron, bevattende één of meer radioactieve nucliden;

radioactieve nuclide (ook radionuclide) atoomsoort met instabiele atoomkern, welke ioniserende straling uitzendt, en volledig wordt bepaald door massagetal, atoomnummer, energietoestand, en halveringstijd;

radioactieve stoffen stoffen, die radioactieve nucliden bevatten, één en ander met uitzondering van splijtstoffen en ertsen;

rookmelder rookdetector, die voor zijn werking voorzien is van een radioactieve stof;

rookmelder, goedgekeurd, zie goedgekeurde melder;

SBD het bureau Stralingsbeschermingsdienst

SI-eenheid Système International d’Unités, internationaal geaccepteerde eenheid, voor speciale eenheden betreffende straling en stralingshygiëne, zie appendix I;

sievert [Sv] de SI-eenheid van effectieve dosis en equivalente dosis, zie appendix I;

splijtstoffen stoffen, die een bepaald percentage uranium, plutonium, of thorium bevatten, te weten: op basis van het gehalte, ten minste 0,1% uranium, 0,1% plutonium, of 3% thorium;

splijtstoffen, onbestraalde, zie onbestraalde splijtstoffen;

stoffen, open, zie open stoffen;

stralingsarts een persoon, die als stralingsarts is ingeschreven in een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen register;

stralingsbron bron, die ioniserende straling uitzendt of kan uitzenden;

stralingsongeval onvoorziene gebeurtenis

  1. die nadelige radiologische gevolgen heeft of kan hebben voor mens, milieu, en/of goederen of
  2. die ter afwering van een verhoogd stralingsrisico voor mens en milieu een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties vergt;

toestel apparaat, dat ioniserende straling kan uitzenden, anders dan tengevolge van spontane atoomkernmutaties van kernmaterieel of kernsplijting, met uitzondering van:

  1. apparaat, waarin één of meer elektronenstraalbuizen voor visuele beeldweergave wordt toegepast, waarbij op geen enkel punt op 0,05 meter afstand van welke plaats ook van het oppervlak van het apparaat een effectief dosistempo kan worden veroorzaakt van meer dan 5 microsievert per uur (5 μSv/h) of
  2. instrument van een"aangewezen type", zie onder paragraaf 1540;

uranium, natuurlijk, zie natuurlijk uranium;

uranium, verarmd, zie verarmd uranium;

uranium, verrijkt, zie verrijkt uranium;

verantwoordelijk deskundige door de commandant schriftelijk aangewezen bevoegd deskundige;

verarmd uranium, (Engelse term: Depleted Uranium, DU) uranium, waarin het gehalte van uranium-235 en uranium-233 tezamen kleiner is dan het gehalte van uranium-235 in natuurlijk uranium;

vergunning beschikking, verleend door de bevoegde autoriteit anders dan de minister van Defensie houdende toestemming voor het aanwenden en/of vervoeren van kernmaterieel, of het aanwenden van een kerninrichting of kernuitrusting, of het voorhanden hebben of het gebruik van een toestel;

verrijkingsgraad gehalte van uranium-235 en uranium-233 tezamen in verrijkt uranium;

verrijkt uranium uranium, waarin het gehalte van uranium-235 en uranium-233 tezamen groter is dan het gehalte van uranium-235 in natuurlijk uranium;

verstrekking feitelijke overdracht van kernmaterieel, een toestel, kerninrichting, of kernuitrusting namens de verwervingsautoriteit aan de commandant van de eenheid waar dit kernmaterieel, deze kerninrichting of kernuitrusting zal worden aangewend respectievelijk dit toestel zal worden gebruikt;

vervoeren het voorhanden hebben van kernmaterieel in verband met de verrichtingen met betrekking tot

  1. het overbrengen (met inbegrip van het laden en lossen) per spoor, over land, over water, of door de lucht van de plaats van herkomst naar de plaats van bestemming;
  2. de opslag in het kader van het overbrengen; of
  3. het binnen en buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen;

verwervingsautoriteit verwerver van kernmaterieel, een toestel, kerninrichting, of kernuitrusting;

volgdosis, effectieve, zie effectieve dosis.

0320 Wettelijke bepalingen Kernenergiewet

0321 Aan de in deze handleiding aangehaalde wetten, besluiten en andere voorschriften is gerefereerd in supplement 1.

0330 Afkortingen

0331 De in deze handleiding aangehaalde afkortingen zijn voluit geschreven in supplement 2.

1000 Algemene bepalingen inzake kernmaterieel, toestellen, kerninrichtingen, en kernuitrustingen

1100 Radiologische Werkzaamheden

1110 Inleiding

1111 Binnen Defensie wordt kernmaterieel en kunnen kerninrichtingen en kernuitrustingen worden aangewend, zijn toestellen voorhanden en worden toestellen gebruikt (radiologische werkzaamheden verricht). Radiologische werkzaamheden zijn voor de praktijk te omschrijven als:

  1. werkzaamheden die bestaan uit het geregeld omgaan met ingekapselde bronnen (bijvoorbeeld instructeurs die met oefenbronnen werken);
  2. werkzaamheden met niet-ingekapselde bronnen (bijvoorbeeld radioactieve stoffen voor medische toepassingen en radioactieve lichtgevende verf); en
  3. werkzaamheden door personen die zich geregeld voor de uitvoering van hun taak op een plaats bevinden waar een toestel wordt gebruikt of getest.

1112 Als radiologische werkzaamheden worden verricht kan blootstelling aan ioniserende straling optreden. Als levend weefsel door ioniserende straling wordt getroffen, kan dit gevaren meebrengen voor de gezondheid van het individu (somatische effecten) en zijn nageslacht (genetische effecten). Om dit stralingsrisico zo veel mogelijk te beperken zijn in deze handleiding voorschriften opgenomen met betrekking tot kernmaterieel en toestellen. Deze voorschriften zijn deels rechtstreeks gebaseerd op de Kernenergiewet en deels op de beleidsvrijheid, die de minister van Defensie op grond van het Vrijstellingsbesluit defensie Kernenergiewet heeft.

1113 Degene die kernmaterieel aanwendt of vervoert, een kerninrichting of kernuitrusting aanwendt, of een toestel gebruikt, is verplicht ervoor zorg te dragen, dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is:

  1. bestraling of besmetting van personen tengevolge van het verrichten van radiologische werkzaamheden met doeltreffende maatregelen wordt tegengegaan;
  2. de gevolgen van een eventuele besmetting worden beperkt; en
  3. in gevallen waarin bestraling of besmetting van personen onvermijdelijk is, de collectieve stralingsbelasting wordt beperkt, met inachtname van de individuele dosislimieten (zie onder paragraaf 1330).

Hiermee wordt voldaan aan de verplichting om invulling te geven aan het ALARA-beginsel. Dat beginsel houdt in dat blootstelling aan ioniserende straling als gevolg van het aanwenden van kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting zo laag als redelijkerwijs mogelijk (As Low As Reasonably Achievable) moet worden gehouden.

1114 Personen kunnen worden blootgesteld aan ioniserende straling:

  1. door uitwendige bestraling, waarbij de straling afkomstig is van kernmaterieel, een toestel, kerninrichting, of kernuitrusting op enige afstand buiten het lichaam en
  2. door uitwendige besmetting, waarbij de straling afkomstig is van radioactieve nucliden die zich op de kleding en/of het lichaam bevinden en
  3. door inwendige besmetting, waarbij de straling afkomstig is van radioactieve nucliden die zich in het lichaam bevinden.

1115 Om de stralingsbelasting bij uitwendige bestraling zo klein mogelijk te houden staan drie methoden ter beschikking, die in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd:

  1. het aanbrengen van een stralingsabsorberende laag (afscherming van zowel de stralingsbron als de werknemer);
  2. het zo groot mogelijk maken van de afstand tot de stralingsbron (de stralingsbelasting is bij niet al te kleine afstanden omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand tot de stralingsbron); en
  3. het zo kort mogelijk houden van de blootstellingstijd.

1116 Inwendige besmetting kan worden voorkomen door maatregelen, die beletten dat radioactieve nucliden op of in het lichaam geraken.

1120 Blootgestelde werknemers

1121 Personen die radiologische werkzaamheden verrichten waarbij zij een stralingsbelasting kunnen ontvangen, zoals omschreven in punt 1123, moeten:

  1. de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt;
  2. indien het A-werkers (zie punt 1123) betreft, een geneeskundig onderzoek (zie onder paragraaf 1220) hebben ondergaan, waaruit blijkt dat zij niet ongeschikt zijn bevonden om de betreffende werkzaamheden te verrichten;
  3. de beschikking hebben over een persoonlijk stralingscontrolemiddel (PSM) en dit gedurende de radiologische werkzaamheden op het lichaam dragen; en
  4. de hen ter beschikking gestelde hulp- en beschermingsmiddelen gebruiken.

1122 Blootgestelde werknemers mogen niet worden blootgesteld aan doses hoger dan:

  1. een effectieve dosis van 20 mSv in een kalenderjaar, en met inachtneming daarvan:
  2. een equivalente dosis van:
    1. 150 mSv in een kalenderjaar voor de ooglens;
    2. 500 mSv in een kalenderjaar voor de huid, gemiddeld over enig blootgesteld huidoppervlak van 1 cm2, of
    3. 500 mSv in een kalenderjaar voor handen, onderarmen, voeten en enkels.

1123 Blootgestelde werknemers worden ingedeeld in A-werknemers en B-werknemers. De indeling geschiedt op basis van de in één kalenderjaar mogelijk te verwachten stralingsbelasting. Dit is:

  1. voor een A-werker bij een te verwachten effectieve dosis groter dan 6 mSv of een equivalente dosis die groter is dan drie tiende van de onder punt 1122 genoemde dosislimieten;
  2. voor een B-werker bij een te verwachten effectieve dosis kleiner dan 6 mSv, en met inachtnemning daarvan een equivalente dosis die kleiner is dan:
    1. 50 mSv in een kalenderjaar voor de ooglens;
    2. 150 mSv in een kalenderjaar voor de huid, gemiddeld over enig blootgesteld huidoppervlak van 1 cm2, of
    3. 150 mSv in een kalenderjaar voor handen, onderarmen, voeten en enkels.

Voor vrouwelijke radiologische werkers gelden onder omstandigheden andere dosislimieten (zie punt 1333).

1124 De indeling van de blootgestelde werknemers in A-werknemers dan wel B-werknemers gebeurt als volgt: de d-CEMG stelt na overleg met de betrokken deskundigen de indeling vast. Zonodig wordt advies gevraagd aan de ACS. De betrokken verantwoordelijk deskundige en de bevoegd deskundige kunnen ook op eigen initiatief een voorstel indienen bij de d-CEMG.

1125 De autorisatiehouder draagt er zorg voor dat de verantwoordelijk arts op de hoogte wordt gesteld van de indeling van (een) werknemer(s) in categorie A of B. De verantwoordelijk arts neemt de indeling op in het medisch dossier van de werknemer(s).

1130 Niet-blootgestelde werknemers

1131 Personeel, dat werkzaamheden verricht, waarbij de te verwachten effectieve dosis in één kalenderjaar kleiner is dan 1 mSv, wordt niet aangemerkt als blootgestelde werknemer (zie ook punt 1336). Tandartsen en tandartsassistenten vallen bijvoorbeeld in deze groep. Ook personeel dat daadwerkelijk is aangewezen voor een uitzending of dat anderszins in het kader van de vervulling van de dienst in het buitenland verblijft, wordt niet op voorhand ingedeeld als blootgestelde werknemer (zie paragraaf 1340).

1132 De radiologische werkzaamheden kunnen niettemin zodanig van aard zijn dat de d-CEMG het dragen van een PSM of het laten plaatsvinden van omgevingsdosimetrie voor het verrichten van deze werkzaamheden verplicht stelt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij tandartsen en tandartsassistenten.

1133 Het personeel is verplicht de ter beschikking gestelde hulp- en beschermingsmiddelen te gebruiken.

1140 Vermoeden van radiologische werkzaamheden

1141 Indien het vermoeden bestaat dat er sprake is van het verrichten van radiologische werkzaamheden die nog niet als zodanig zijn aangemerkt, moet dit, via de commandant, aan h-SBD worden gemeld. Indien door h-SBD wordt vastgesteld dat sprake is van radiologische werkzaamheden, bepaalt d-CEMG of en zo ja welke maatregelen moeten worden genomen.

1150 Vliegtuigbemanning

1151 De Commandant zorgt ervoor dat met betrekking tot een werknemer die deel uitmaakt van een vliegtuigbemanning op vluchten hoger dan 8 kilometer:

  1. deze voor zijn aanstelling als zodanig wordt voorgelicht omtrent de risico’s van kosmische straling;
  2. de grootte van de door hem ontvangen effectieve dosis ten gevolge van kosmische straling wordt bepaald door middel van een door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde methode;
  3. indien een effectieve dosis van 6 mSv in een kalenderjaar kan worden overschreden, een aangepast werkrooster wordt vastgesteld en uitgevoerd en de desbetreffende werknemer wordt ingedeeld als A-werknemer;
  4. de door hem ten gevolge van kosmische straling ontvangen effectieve dosis tezamen met de effectieve doses ten gevolge van handelingen die onder verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie worden verricht, 20 mSv in een kalenderjaar niet overschrijdt.

1200 Geneeskundige aspecten

1210 Algemeen

1211 Blootgestelde werknemers kunnen worden gekeurd:

  1. bij aanvang van de radiologische werkzaamheden (aanvangskeuring);
  2. bij beëindiging van de radiologische werkzaamheden bij Defensie (beëindigingskeuring);
  3. tenminste éénmaal per jaar (periodieke keuring);
  4. bij vermoeden van een uitzonderlijke bestraling of besmetting (bijzondere keuring);
  5. overigens zo vaak als de aangewezen stralings- of bedrijfsarts dit nodig acht; en
  6. op een met redenen omkleed verzoek van een blootgestelde werknemer.

De aanvangskeuring, de beëindigingskeuring en de periodieke keuring zijn voor A-werknemers verplicht.

1212 Een keuring als bedoeld in punt 1211 wordt verricht door een daartoe aangewezen arts. Voor zover de keuring wordt verricht door de militair arts belast met de (bedrijfs)geneeskundige begeleiding van de blootgestelde werknemer, wordt de uitslag van de keuring voor A-werknemers vastgesteld door een stralingsarts en voor B-werkers door een bedrijfsarts. Een bijzondere keuring (punt 1211.c.) moet altijd door een stralingsarts worden vastgesteld.

1213 Op grond van het Besluit stralingsbescherming (Bs) kan de blootgestelde A-werknemer, indien hij zich niet kan verenigen met de keuringsuitslag van de aanvangskeuring, de beëindigingskeuring en de periodieke keuring, binnen zes weken na ontvangst van deze uitslag een nieuw onderzoek aanvragen bij de minister van SZW.

1220 Aanvangskeuring

1221 De commandant vraagt voor personen, die geacht worden als blootgestelde werknemer te gaan functioneren, de keuringen aan bij in punt 1212 bedoelde arts (zie de punten 1271.a en 1271.b).

1230 Beëindigingskeuring

1231 Voor een beëindigingskeuring van de radiologische werkzaamheden vraagt de commandant voor blootgestelde werknemer uiterlijk twee maanden voor de beëindigingsdatum van de radiologische werkzaamheden, een keuring aan bij de in punt 1212 bedoelde arts (zie de punten 1271.a en 1271.b).

1240 Periodieke keuring

1241 De periodieke keuring van A-werknemers, dient, indien de radiologische werkzaamheden ononderbroken worden verricht, tenminste jaarlijks plaats te vinden.

1242 De registratie van deze keuringen berust bij in punt 1212 bedoelde arts die betrokkene daarvoor oproept.

1250 Bijzondere keuring

1251 Bij een (vermoeden van een) uitzonderlijke bestraling of besmetting beoordeelt de betrokken stralings- of bedrijfsarts of een keuring moet worden verricht. De hiervoor benodigde dosimetrische gegevens worden opgevraagd bij h-SBD. Indien in verband met de keuring aanvullend onderzoek buiten Defensie nodig is, wordt dit, in verband met de financiële afwikkeling voorzover die niet binnen het eigen krijgsmachtdeel plaats kan vinden, met medeweten van d-CEMG geregeld.

1260 Overige keuringen

1261 Indien daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld als gevolg van wijziging in de gezondheidstoestand van een blootgestelde werknemer, bepaalt de betrokken stralings- of bedrijfsarts of een geneeskundig onderzoek moet worden verricht.

1270 Administratieve afhandeling van keuringen

1271 De commandant draagt er zorg voor dat:

  1. een keuring genoemd in de punten 1211.a en 1211.b voor wat betreft militairen en burgers wordt aangevraagd door middel van het in bijlage 1 weergegeven Df 3506001 (AMVO-formulier) dat verkrijgbaar is via de formulierbeheerder van het onderdeel;
  2. voor aanvang van de keuring de medisch-fysische gegevens van militair personeel in het "medisch-fysisch rapportformulier" zijn opgenomen en dat de medisch-fysische gegevens van burgerpersoneel worden geregistreerd op de wijze die wordt voorgeschreven door de voor het burgerpersoneel werkzame Arbodienst;
  3. de aanvangsdatum van de radiologische werkzaamheden van de medisch geschikt bevonden A-werker aan SBD schriftelijk wordt medegedeeld; en
  4. bij overplaatsing van een A-werknemer de uitslag van de keuring aan zijn nieuwe commandant wordt gezonden.

1272 De arts die de uitslag heeft vastgesteld (zie punt 1212):

  1. zendt het originele keuringsformulier en het getekende uitslagformulier naar de keurend arts en
  2. houdt een kopie van deze formulieren aan.

1273 De keurend arts:

  1. zendt het ingevulde keuringsformulier en het uitslagformulier aan de arts die de uitslag vaststelt;
  2. legt het originele keuringsformulier en het door de arts, die de uitslag heeft vastgesteld, getekende uitslagformulier op in het medische dossier van de blootgestelde werknemer; en
  3. zendt een gewaarmerkte kopie van het uitslagformulier aan h-SBD, de commandant en aan de betrokken blootgestelde werknemer.

1274 H-SBD zendt na ontvangst van de keuringsuitslag aan de goedgekeurde A-werknemer een instructie stralingshygiëne, een reçu, en een retouromslag toe.

1275 De A-werknemer zendt het door h-SBD toegezonden reçu ten spoedigste ondertekend retour.

1280 Informeren arts

1281 Een blootgestelde werknemer moet, indien hij aan straling is of wordt blootgesteld, anders dan uit hoofde van zijn functie of tengevolge van een medische handeling, de met de (bedrijfs)geneeskundige begeleiding belaste arts, hiervan op de hoogte stellen. De betrokken geneeskundige dienst informeert de voor de werker aangewezen stralings- of bedrijfsarts.

1282 De blootgestelde werknemer moet in geval van ziekte de behandelend arts op de hoogte stellen van zijn functie als blootgestelde werknemer.

1300 Individuele stralingscontrole

1310 Persoonsdosimetrie

1311 Ter vaststelling van de stralingsdosis bij radiologische werkzaamheden, waarbij een dosisregistratie plaats moet vinden, dienen de betrokken personen te zijn uitgerust met een op naam gesteld PSM. De commandant vraagt het PSM aan bij een erkende dosimetrische dienst en meldt dit aan h-SBD.

Ten behoeve van het incidenteel verrichten van radiologische werkzaamheden vraagt de commandant bij de dosimetrische dienst een reserve-dosismeter aan en meldt dit bij h-SBD. Hetzelfde geldt voor militair reservepersoneel dat in werkelijke dienst wordt opgeroepen voor het verrichten van radiologische werkzaamheden.

1312 Het PSM is vrijwel altijd een thermoluminescentie dosismeter (TLD), waarmee stralingsbelasting tengevolge van uitwendige stralingsvelden worden gemeten. In geval van een (vermoeden van een) inwendige besmetting (zie ook onder paragraaf 1250) wordt de stralingsbelasting bepaald aan de hand van monsters van lichaamsmateriaal (bijvoorbeeld urine), of uit een onderzoek in een "totale lichaamsteller".

1313 De commandant draagt er zorg voor dat:

  1. aan de onder zijn verantwoordelijkheid geplaatste in punt 1311 bedoelde (blootgestelde) werknemers een PSM wordt verstrekt;
  2. mutaties die van belang zijn voor de dosisregistratie (waaronder personeelswisselingen) door middel van het in bijlage 1 weergegeven Df 3506001 (AMVO-formulier), aan SBD worden doorgegeven; en
  3. de aanwijzingen van de verantwoordelijk deskundige met betrekking tot radiologische werkzaamheden worden opgevolgd.

1314 De verantwoordelijk deskundige draagt er zorg voor dat:

  1. de in punt 1311 bedoelde (blootgestelde) werknemers worden geïnstrueerd omtrent het op de juiste plaats op het lichaam bevestigen van het PSM, bijvoorbeeld aan de hand van de instructie van dosimetrische dienst hieromtrent;
  2. de PSM’n strikt persoonlijk worden gebruikt en derhalve niet worden uitgeleend;
  3. de dosismelding van het PSM aan de betrokkene wordt medegedeeld;
  4. de PSM’n buiten werktijd worden bewaard op een koele, droge, en stralingsarme plaats;
  5. de PSM’n tijdig worden vervangen, waarbij er voor moet worden gezorgd dat de namen van de dragers van een reserve-dosismeter worden doorgegeven aan de dosimetrische dienst en aan SBD;
  6. indien hij dit noodzakelijk acht, op de werkplek waar radiologische werkzaamheden worden verricht:
    1. door overige werknemers of bezoekers de juiste dosiscontrolemiddelen worden gebruikt,
    2. de door hen ontvangen dosis door een ter zake kundige wordt vastgesteld, en
    3. de betreffende informatie schriftelijk en op naam van de betrokkenen aan SBD wordt gemeld;
  7. bij overschrijding van een voor de werksituatie geldend referentieniveau de nodige stralingshygiënische maatregelen worden getroffen; en
  8. bij een dosismelding groter dan 1 mSv in overleg met h-SBD en iMG een onderzoek wordt ingesteld naar de oorzaak van deze overschrijding.

1315 De in punt 1311 bedoelde (blootgestelde) werknemers zijn verplicht:

  1. het PSM gedurende de werkzaamheden op de juiste manier op het lichaam te dragen;
  2. het PSM strikt persoonlijk te gebruiken;
  3. er voor te zorgen dat het PSM tijdig kan worden vervangen; en
  4. bij overplaatsing of beëindiging van de radiologische werkzaamheden het PSM bij de verantwoordelijk deskundige in te leveren.

1316 De kosten verbonden aan de dosisregistratie worden door de leverancier rechtstreeks bij de betrokken commandant in rekening gebracht.

1320 Dossiers blootgestelde werknemers

1321 Door h-SBD wordt van deze werknemers een dossier bijgehouden, dat wordt bewaard totdat betrokkene de leeftijd van 75 jaar heeft bereikt, maar tenminste dertig jaar na beëindiging van de radiologische werkzaamheden bij Defensie.

1322 In dit dossier zijn tenminste de volgende gegevens opgenomen:

  1. de uitslag van de keuringen (zie de punten 1211.a t/m 1211.c);
  2. informatie betreffende de aard van de werkzaamheden;
  3. de toegepaste dosisregistratiemiddelen;
  4. de routine dosisregistratie van Defensiepersoneel; en
  5. de dosisregistratie bij incidentele bestralingen en bijzondere keuringen.

1323 Sinds 1 januari 1997 worden de medische gegevens uit dit dossier bijgehouden door de geneeskundige dienst, die is belast met de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van blootgestelde werknemers. De tot die tijd verzamelde medische gegevens blijven bij h-SBD berusten tot de in punt 1321 vermelde bewaartermijn is verstreken.

1330 Dosislimieten

1331 De stralingsbelasting als gevolg van medische handelingen die betrokkene als patiënt ontvangt en de stralingsbelasting die het gevolg is van een blootstelling aan de van nature aanwezige achtergrondstraling, blijft bij toetsing aan de dosislimieten buiten beschouwing. Een uitzondering betreft de stralingsbelasting van vliegtuigbemanningen op vluchten hoger dan acht kilometer (zie punt 1150).

1332 De in één kalenderjaar maximaal toegestane stralingsbelasting voor blootgestelde werknemers is weergegeven in punt 1122. In het geval van inwendige besmetting wordt de effectieve volgdosis toegewezen aan het jaar van inname. Voor zwangere vrouwelijke blootgestelde werknemers gelden de dosislimieten in punt 1333 en voor personen beneden de leeftijd van 18 jaar en personen in opleiding geldt het gestelde in punt 1334.

1333 Een vrouwelijke werknemer mag gedurende het tijdsverloop tussen aanmelding van haar zwangerschap en het tijdstip van bevalling worden blootgesteld aan zodanige straling dat de equivalente dosis gecumuleerd in het ongeboren kind in geen geval groter is dan 1 mSv. De vrouwelijke blootgestelde werknemer moet de zwangerschap melden aan de stralings- of bedrijfsarts. Deze informeert de betrokken verantwoordelijk deskundige en zij stellen gezamenlijk een advies op omtrent de te nemen stralingshygiënische (voorzorg)maatregelen ten aanzien van de radiologische werkzaamheden. De Commandant zorgt ervoor dat een werknemer, indien zij borstvoeding geeft, gedurende de periode dat zij borstvoeding geeft, vrij van handelingen wordt gesteld waarbij een meer dan gering risico bestaat op radioactieve besmetting van het lichaam.

1334 Voor personen beneden de leeftijd van 18 jaar en personen in opleiding gelden lagere dosislimieten. Informatie hierover is verkrijgbaar bij het cluster Stralingshygiëne.

1335 Voor partiële, ongelijkmatige, en/of chronische bestralingen en voor inwendige besmetting gelden speciale methoden om de stralingsbelasting te bepalen. Er zijn ook speciale methoden om de stralingsbelasting te bepalen in geval van inwendige besmetting van vrouwen die borstvoeding geven. Informatie dienaangaande is verkrijgbaar bij het cluster Stralingshygiëne.

1336 De in één kalenderjaar maximaal toegestane stralingsbelasting van Defensiepersoneel dat niet is aangemerkt als blootgestelde werknemer, als gevolg van het aanwenden van kernmaterieel en het gebruik van toestellen onder verantwoordelijkheid van de minister van Defensie, bedraagt:

  1. voor het gehele lichaam een effectieve dosis groot 1 mSv en
  2. één tiende van de waarde van de equivalente doses genoemd in punt 1122 b en c (zie ook punt 1131).

1337 De in één kalenderjaar maximaal toegestane stralingsbelasting van een lid van de bevolking dat zich binnen een locatie van Defensie bevindt, als gevolg van het aanwenden van kernmaterieel en het gebruik van toestellen onder verantwoordelijkheid van de minister van Defensie, is overeenkomstig die van Defensiepersoneel als bedoeld in punt 1336.

1338 De in één kalenderjaar maximaal toegestane stralingsbelasting van een lid van de bevolking dat zich op enig punt buiten een locatie van Defensie bevindt, als gevolg van het aanwenden van kernmaterieel en het gebruik van toestellen onder verantwoordelijkheid van de minister van Defensie, bedraagt voor het gehele lichaam een effectieve dosis groot 0,1 mSv.

1339 In geval van twijfel over de stralingsveiligheid bij een eenheid moet, door of namens de commandant, navraag worden gedaan bij h-SBD.

1340 Dosisnormen tijdens uitzending en de voorbereiding daarop

1341 Aangezien personeel dat daadwerkelijk is aangewezen voor een uitzending niet op voorhand wordt ingedeeld als blootgestelde werknemer (zie punt 1131), mag de stralingsbelasting van dit personeel tijdens de uitzending en de voorbereiding daarop niet groter zijn dan 0,5 mSv. Tot de voorbereiding op de uitzending moet in ieder geval het volgen van daarop toegesneden instructies worden gerekend. De CDS kan op advies van de d-CEMG op locatie continue omgevingsdosimetrie verplicht stellen en aangeven hoe dit dient plaats te vinden. De toetsing van de stralingsbelasting die tijdens de uitzending en de voorbereiding daarop kan plaatsvinden, gebeurt volgens het gestelde in punt 1331.

1342 Indien op voorhand duidelijk is dat personeel tijdens een uitzending of de voorbereiding daarop een stralingsbelasting zal ontvangen, die groter is dan 0,5 mSv, zullen aan dit personeel ten minste persoonlijke controlemiddelen ter beschikking worden gesteld. Is op voorhand duidelijk dat de stralingsbelasting groter zal zijn dan 1 mSv, dan is de dosislimiet uit punt 1336 niet langer van toepassing. In plaats daarvan gelden de in punt 1343 aangegeven dosisbeperkingen. Het personeel zal tevoren deugdelijk worden geïnformeerd en tevens zullen de benodigde stralingshygiënische (voorzorg)maatregelen worden genomen.

1343 Indien tijdens uitzending blijkt dat een militaire operatie onder een verhoogd stralingsniveau zal plaatsvinden, kan de voor de missie verantwoordelijke militaire commandant voor militairen de STANAG 2473 NBC (edition 2): Commander’s Guide to Radiation exposures in non-article 5 crisis response operations van toepassing verklaren en daarmee tevens één van de in deze STANAG vermelde exposiecategorieën (Radiological Exposure State; RES). In de STANAG zijn vijf exposiecategorieën, 1A t/m 1E gedefinieerd (zie onderstaande tabel “Doses personeel bij militaire operaties”). Elke exposiecategorie omvat een effectieve-dosistraject met daarbij aangegeven de taakstellingsprioriteiten en de stralingshygiënische (voorzorgs)maatregelen die daarbij moeten worden getroffen.

Tabel Commandantenrichtlijn
Commandantenrichtlijn Doses Personeel bij Militaire Operaties
RES* Categorie Lichaamsdosis mSv

Maatregelen

0 ≤ 0,5
  • Geen

1A 0,5 — 5
  • Individuele stralingscontrole

  • Start periodieke metingen stralingsniveaus

1B 5 — 50
  • Individuele stralingscontrole

  • Continue meting stralingsniveaus

  • Start dosisbepaling en stralingsbescherming

  • Stel prioriteit taken vast

1C 50 — 100
  • Individuele stralingscontrole

  • Continue meting stralingsniveaus

  • Dosisbepaling en stralingsbescherming

  • Uitvoering van uitsluitend belangrijke taken

1D 100 — 250
  • Individuele stralingscontrole

  • Continue meting stralingsniveaus

  • Dosisbepaling en stralingsbescherming

  • Uitvoering van uitsluitend kritische taken

1E 250 — 750
  • zie onder RES categorie 1D

N.B. RES*: Radiation Exposure State (exposiecategorie), volgens STANAG 2473 (vergelijk STANAG 2083: blootstellingscategorie)
  1. Onder lichaamsdosis wordt verstaan de gedurende een taakopdracht ontvangen cumulatieve lichaamsdosis, waarbij (vooralsnog) volgdoses die worden ontvangen door de opname in het lichaam van radioactieve stoffen niet zijn inbegrepen. Hierbij wordt dan impliciet verondersteld dat tijdens een taakopdracht voldoende ademhalings­bescherming en andere stralingshygiënische maatregelen zijn getroffen om de inname van radioactieve stoffen (aerosolen, gassen en dampen) doeltreffend tegen te gaan.
  2. Naast rechtvaardiging van de taakopdracht geldt te allen tijde de verplichting de ontvangen doses zo laag als redelijkerwijs/praktisch mogelijk te houden, operationele omstandigheden in acht nemend.
  3. Betrokkenen moeten worden ingelicht over de mogelijke op te lopen gezondheidsrisico’s. Dit houdt bijvoorbeeld in dat mededeling wordt gedaan omtrent de toegenomen kans op het ontwikkelen van tumoren als gevolg van de blootstelling.
  4. Vaststelling prioriteit taken (vanaf exposiecategorie 1B) zijn bijvoorbeeld het laten schuilen dan wel het evacueren van het overgrote deel van de manschappen en alleen voor een beperkte groep in het belang van de missie verblijf in het verhoogde stralingsveld toe te laten. Belangrijke taken (vanaf exposiecategorie 1C) zijn bijvoorbeeld het afwenden van gevaar voor personen of het kunnen voorkómen van verspreiding van radioactieve stoffen. Kritische taken (vanaf exposiecategorie 1D) zijn bijvoorbeeld taken in het kader van hulpverlening, het uitvoeren van levensreddend werk of het afwenden van groot gevaar voor bevolkingsgroepen.
  5. Kritische taakopdrachten waarbij de te ontvangen lichaamsdosis groter dan 100 mSv (vanaf exposiecategorie 1D) kan bedragen mogen slechts op basis van vrijwilligheid worden aangegaan.
  6. Het uitvoeren van een kritische taakopdracht in exposiecategorie 1E is vrijwel alleen denkbaar onder oorlogsomstandigheden. Geplande doses in deze exposiecategorie vereisen een extra rechtvaardiging, temeer daar in deze categorie hogere dosistempi zijn te verwachten waardoor meer risicofactoren een rol zullen gaan spelen.

1345 Vaststelling van het feit dat een militaire operatie onder een verhoogd stralingsniveau zal plaatsvinden gebeurt op basis van rapportages van een verkenningsgroep, bestaande uit tenminste één persoon die een erkende deskundigheid heeft op stralingshygiënisch gebied. Ten overvloede zij nog vermeld dat voor deze groep tijdens de verkenningsmissies de dosislimieten uit punt 1336 respectievelijk de punten 1122 en 1332 van toepassing zijn, tenzij sprake is van een missie onder verhoogd stralingsniveau. Daarvoor gelden de dosisbeperkingen uit punt 1343.

1346 Voor Defensiepersoneel dat om andere redenen dan uitzending of de voorbereiding daarop in het buitenland moet verblijven, gelden de dosislimieten uit punt 1336 respectievelijk de punten 1122 en 1332.

1350 Dosisbeperkingen in geval van radiologische noodsituaties

1351 Tijdens een interventie in een radiologische noodsituatie gelden voor Defensiepersoneel zowel in Nederland als tijdens een uitzending de in artikel 118 van het Bs vermelde dosisbeperkingen voor de effectieve dosis. Aanvullend kan de verantwoordelijke militaire commandant de "Commandantenrichtlijn Doses Personeel bij Militaire Operaties" van toepassing verklaren (zie punt 1343). De in artikel 118 van het Bs vermelde dosisbeperking voor de effectieve dosis van 750 mSv voor levensreddend werk mag slechts worden overschreden, indien dat noodzakelijk is om mensenlevens te redden of om belangrijke materiële belangen veilig te stellen. Bovendien moeten betrokkenen door de commandant geïformeerd zijn over de risico’s van de interventie en zij moeten de interventie op vrijwillige basis uitvoeren. Onder het Defensiepersoneel bevinden zich personen, die optreden als hulpverlener. De categorie-indeling van hulpverleners moet breed worden opgevat. Naar analogie van de indeling, die civiel gebruikelijk is, wordt een onderverdeling gemaakt in personen die direct levensreddend werk doen (vergelijk exposiecategorie 1E), zoals brandweerlieden of personen, die belangrijke materiële belangen proberen veilig te stellen (vergelijk exposiecategorie 1D), en personen, die ondersteunende werkzaamheden verrichten (vergelijk exposiecategorie 1A-1C). Deze laatste categorie omvat onder meer meetploegen en laboratoriumpersoneel (voor het in kaart brengen van de omvang van het ongeval), marechaussee (verkeersregeling en toegangscontrole), (para)medisch personeel (opvangcentra) en chauffeurs (meetwagens en bussen e.d.).

1400 Taken in verband met het verwerven, aanwenden en het vervoeren van stralingsbronnen

1410 Algemeen

1411 In deze handleiding worden in diverse hoofdstukken aan functionarissen taken toebedeeld. In deze sectie wordt voor een aantal van hen een overzicht gegeven van deze taken, waar nodig onder vermelding van de vindplaats ervan. De functionarissen betreffen de verwervingsautoriteit (zie onder paragraaf 1420), de autorisatiehouder (zie onder paragraaf 1430), de commandant (zie onder paragraaf 1440), de verantwoordelijk deskundige (zie onder paragraaf 1450), en de arts (zie onder paragraaf 1460). Voorafgaande aan het overzicht wordt in onderstaande drie punten de vindplaats van taken van functionarissen gegeven die betrokken zijn tijdens de behoeftestellingsfase (zie punt 1412), bij het vervoeren van kernmaterieel (zie punt 1413), en ter zake van een (mogelijk) stralingsongeval (zie punt 1414).

1412 In de behoeftestellingsfase moet worden nagegaan of het mogelijk te verwerven materieel één of meer stralingsbronnen bevat. Voor de aspecten waarop in dat geval bij de verwerving moet worden gelet wordt verwezen naar het gestelde onder paragraaf 2110. Indien besloten wordt tot aanschaf van materieel dat een stralingsbron bevat, moet de verwervingsautoriteit (zie onder paragraaf 1420) hieromtrent direct worden geïnformeerd.

1413 De taken die moeten worden verricht naar aanleiding van het (voorgenomen) vervoeren van kernmaterieel, zijn beschreven onder sectie 5300. Dit betreft de taken van de "afzender" (zie onder paragraaf 5320), de "vervoerder" en "degene die het overbrengen feitelijk uitvoert" (zie onder paragraaf 5330), en de "ontvanger" (zie onder paragraaf 5340).

1414 De taken die moeten worden verricht met betrekking tot de melding van (een vermoeden van) een stralingsongeval zijn beschreven onder sectie 6100. Dit betreft de taken van "degene die de melding doet" (zie onder paragraaf 6120) en de "functionaris die de melding ontvangt" (zie onder paragraaf  6140). De vindplaats van de taken van de commandant, de verantwoordelijk deskundige, en de verantwoordelijk arts, ter zake van een (mogelijk) stralingsongeval, zijn hieronder vermeld.

1420 Taken van de verwervingsautoriteit

1421 De verwervingsautoriteit voorziet h-SBD van informatie over het voornemen tot het aanwenden van stralingsbronnen (ook die van het “goedgekeurde type”) zodat het h-SBD kan bepalen of hiervoor een autorisatie noodzakelijk is (zie punt 1544 en 2115).

1422 Wanneer h-SBD heeft bepaald dat voor het aanwenden van de te verwerven stralingsbronnen een autorisatie vereist is, stelt de verwervingsautoriteit in overleg met de autorisatiehouder en zonodig in overleg met de commandant en de verantwoordelijk deskundige een aanvraag ter zake op (zie onder paragraaf 2210).

1423 De verwervingsautoriteit draagt er zorg voor dat bij aflevering van een stralingsbron:

  1. de betrokken functionarissen tijdig worden geïnformeerd over de datum en het tijdstip van de aflevering (zie punt 2253 en 2255) en
  2. een door hem aangewezen ter zake kundige op het gebied van de stralingshygiëne aanwezig is (zie punt 2254).

1424 De verwervingsautoriteit draagt er zorg voor dat:

  1. alle documenten in overleg met de autorisatiehouder en zonodig in overleg met de commandant worden opgesteld en inhoudelijk in overeenstemming zijn met de voorschriften in deze handleiding en indien van toepassing met de voorschriften die in de betreffende autorisatie zijn vermeld (zie punt 2121);
  2. voor het aanwenden van stralingsbronnen en/of het vervoeren van kernmaterieel de bijbehorende merktekens, aanduidingen, en documenten aan alle betrokkenen zijn gedistribueerd, te weten:
    1. voor de aflevering van een stralingsbron, de bijbehorende merktekens en aanduidingen;
    2. bij aflevering en/of verstrekking van een stralingsbron, de bijbehorende documenten (zie punt 2123);
    3. bij de aflevering van een ingekapselde bron, het bijbehorende certificaat (zie punt 2251);
    4. bij de verstrekking van een stralingsbron, indien van toepassing het registratie/informatieformulier voor kernmaterieel en toestellen (RIF; zie bijlage 2 en onder paragraaf 2260); en
    5. bij de vrijgave van een toestel waarvoor een vergunning- of meldingsplicht geldt, de ontvangstbevestiging van h-SBD ter zake (zie onder paragraaf 2280);
  3. vóór het aanwenden van stralingsbronnen en/of het vervoeren van kernmaterieel indien van toepassing de betreffende autorisatie en/of bestemmingsverklaring danwel ontvangstbevestiging aan alle betrokkenen zijn gedistribueerd; en
  4. vóór de aflevering van een stralingsbron, de bijbehorende merktekens en aanduidingen zijn aangebracht (zie punt 2252).

1430 Taken van de autorisatiehouder

1431 De autorisatiehouder is verplicht ervoor zorg te dragen dat bestraling of besmetting van personen, als gevolg van stralingsbronnen die door hem worden aangewend, door het nemen van doeltreffende maatregelen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is wordt tegengegaan (zie punt 1113.a). Tevens is de autorisatiehouder verplicht ervoor zorg te dragen dat de gevolgen van een eventuele besmetting zoveel als redelijkerwijs mogelijk is worden beperkt (zie punt 1113.b).

1432 De autorisatiehouder moet bij veranderingen die wijziging of intrekking van de autorisatie noodzakelijk maken, zo spoedig mogelijk een aanvraag tot wijziging of intrekking bij het h-SBD indienen.

1433 De autorisatiehouder draagt er zorg voor dat aan de voorschriften in de autorisatie is voldaan en dat zij worden nageleefd. Verder draagt de autorisatiehouder er zorg voor dat de verantwoordelijk arts op de hoogte wordt gesteld van de indeling van (een) werknemer(s) in categorie A of B. Ook is de autorisatiehouder er voor verantwoordelijk dat voorzien is in de deskundigheid die op grond van de autorisatie vereist is (zie onder paragraaf 1640).

1434 De autorisatiehouder draagt er zorg voor dat voor de onder zijn verantwoordelijkheid vallende stralingsbronnen:

  1. een deugdelijke administratie wordt gevoerd (zie onder paragraaf 1550);
  2. bij veranderingen een gewijzigd Df 3502004 (RIF,  zie bijlage 2) wordt gedistribueerd (zie punt 2262); en
  3. de voorgeschreven meldingen tijdig worden gedaan.

1435 De autorisatiehouder draagt er zorg voor dat overdracht van een onder zijn verantwoordelijkheid vallende stralingsbron geschiedt aan een autorisatiehouder die beschikt over een voor die bron geldende autorisatie (zie de punten 2711 en 2712 en onder paragraaf 2720).

1440 Taken van de commandant

1441 De commandant is verplicht ervoor zorg te dragen dat bestraling of besmetting van personen, als gevolg van stralingsbronnen die door hem worden aangewend, door het nemen van doeltreffende maatregelen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is wordt tegengegaan (zie punt 1113.a). Tevens is de commandant verplicht ervoor zorg te dragen dat de gevolgen van een eventuele besmetting zoveel als redelijkerwijs mogelijk is worden beperkt (zie punt 1113.b).

1442 De commandant draagt er zorg voor dat:

  1. indien op grond van een autorisatie een verantwoordelijk deskundige is vereist, hij deze schriftelijk aanwijst en dat de werkzaamheden worden verricht door of onder leiding dan wel toezicht van deze deskundige (deze aanwijzing vormt één geheel met de autorisatie, zie ook paragraaf 1640);
  2. het personeel dat de werkzaamheden verricht voldoende is geïnstrueerd met betrekking tot de gevaren die deze werkzaamheden met zich mee kunnen brengen;
  3. de door hem ingevolge punt 1711 vastgestelde schriftelijke veiligheidsinstructies aan ieder, die radiologische werkzaamheden verricht, worden verstrekt;
  4. hij op grond van punt 1811 een brandbestrijdingsplan vaststelt;
  5. indien op grond van een autorisatie een verantwoordelijk deskundige is vereist, hij een schriftelijke regeling opstelt, waarin is aangegeven wie voor deze functie als plaatsvervanger kan optreden;
  6. indien bij zijn eenheid tijdelijk niet in een verantwoordelijk deskundige wordt voorzien, hij bij voortzetting van de radiologische werkzaamheden in overleg treedt met de betreffende autorisatiehouder om te bewerkstelligen dat deze functie met instemming van d-CEMG, wordt waargenomen door een als zodanig gekwalificeerd bevoegd deskundige;
  7. de afhandeling van een keuring ad 1211.a t/m 1211.c voor blootgestelde werknemer volgens het gestelde in punt 1271 geschiedt; en
  8. de dosisregistratie en stralingscontrole volgens het gestelde in punt 1313 worden uitgevoerd.

1443 De commandant draagt er zorg voor dat:

  1. als hij gebruik maakt van de "procedure voor lokale aanschaf" ten behoeve de aanschaf van kernmaterieel, een toestel of kernuitrusting, hij dit slechts doet door tussenkomst van de bevoegde verwervingsautoriteit en/of autorisatiehouder en h-SBD;
  2. kernmaterieel op de juiste wijze wordt opgeslagen, verpakt, verplaatst, en afgevoerd, en dat dit bij het vervoeren volgens de bepalingen onder paragraaf 5120 en in punt 5211 geschiedt;
  3. de verleende autorisaties (zie de punten 2221.d en 2231.g) onderscheidenlijk de ontvangstbevestiging van de meldingsplichtige toestellen (zie punt 2412) worden bewaard in het Kernenergiewetdossier op de plaats waar de stralingsbronnen worden aangewend en op aanvraag van de bevoegde controlerende instanties kunnen worden getoond;
  4. de voorgeschreven meldingen tijdig worden gedaan (zie onder de paragrafen 2260, 1550, en 2710);
  5. voorstellen tot infrastructurele wijzigingen met betrekking tot radiologische werkzaamheden schriftelijk worden voorgelegd aan h-SBD; en
  6. voorstellen tot wijzigingen met betrekking tot kernmaterieel en/of een toestel die leiden tot een verandering in het betreffende Df 3502004 (RIF,  zie bijlage 2 en punt  2115) moeten worden gemeld aan h-SBD en in het geval een autorisatie is verleend tevens aan de autorisatiehouder (zie punt 2262).

1444 De commandant draagt er zorg voor dat:

  1. in de alarmregelingen voor de bestrijding van stralingsongevallen en brand
    1. de essentiële gegevens zijn vermeld ten aanzien van het voorhanden hebben van kernmaterieel (lokatie werkruimten en bergplaats, alsmede de brandklasse-indeling; zie voor het laatste aspect punt 3131) en
    2. de taken zijn beschreven die moeten worden uitgevoerd bij een (dreiging van een) stralingsongeval en door wie deze taken moeten worden uitgevoerd;
  2. de alarmeringsinstructies, welke ingaan op de te nemen maatregelen bij stralingsongevallen en brand (bijvoorbeeld die bedoeld in punt 1444.c), in ruime kring bekend zijn;
  3. in de algemene brandbestrijdingsinstructie ten behoeve van personen, die zich in de inrichting bevinden, tevens rekening is gehouden met het eventueel vrijkomen van kernmaterieel;
  4. in verband met de te nemen maatregelen bij stralingsongevallen voldaan is aan het gestelde onder paragraaf 6130; en
  5. bij een stralingsongeval, brand, of andere buitengewone omstandigheid wordt gehandeld conform de bepalingen in de autorisatie.

1445 De commandant draagt er zorg voor dat door de verantwoordelijk deskundige geconstateerde tekortkomingen zo spoedig mogelijk worden opgeheven. Over de wijze waarop de betreffende tekortkomingen zouden moeten worden opgeheven, kan hij in voorkomend geval nader advies vragen aan de d-CEMG.

1446 De commandant draagt er zorg voor dat, indien het vermoeden bestaat dat er sprake is van het verrichten van radiologische werkzaamheden die nog niet als zodanig zijn aangemerkt, hij h-SBD hiervan in kennis stelt (zie onder paragraaf 1140).

1450 Taken van de verantwoordelijk deskundige

1451 De verantwoordelijk deskundige:

  1. houdt toezicht op dan wel geeft leiding aan het personeel, dat door de commandant is aangewezen voor het verrichten van radiologische werkzaamheden;
  2. beheert het Kernenergiewetdossier; en
  3. maakt zonodig een interne schriftelijke regeling, waarin is vastgelegd welke taken en bevoegdheden aan met name genoemde ter zake kundigen worden overgedragen. Deze regeling moet door tussenkomst van de commandant aan h-SBD worden toegezonden. Deze regeling wordt ter beoordeling voorgelegd aan de bevoegde autoriteit.

1452 De verantwoordelijk deskundige draagt er zorg voor dat:

  1. met betrekking tot de dosisregistratie aan het gestelde in punt 1314 wordt voldaan;
  2. het personeel is voorzien van een door hem opgestelde en door de commandant vastgestelde schriftelijke veiligheidsinstructie conform de bepalingen onder sectie 1700;
  3. hij een brandbestrijdingsplan ter goedkeuring voorlegt aan de commandant conform de bepalingen onder sectie 1800;
  4. het personeel in afdoende mate is geïnstrueerd inzake haar deel in de radiologische werkzaamheden;
  5. de instructies worden nageleefd en de juiste hulp- en beveiligingsmiddelen worden toegepast;
  6. het personeel de werkzaamheden
    1. staakt ingeval van een acuut onveilige situatie; danwel
    2. niet aanvangt indien kan worden aangenomen dat een onveilige situatie kan ontstaan;
  7. terstond stralingshygiënische maatregelen worden genomen indien zich een onveilige situatie voordoet; en
  8. hij handelt conform het gestelde onder paragraaf 6150, indien zich een stralingsongeval voordoet.

1453 De verantwoordelijk deskundige draagt er tevens zorg voor dat hij:

  1. de commandant, zo nodig schriftelijk, adviseert over de werkwijze en veiligheidsmaatregelen ter zake van de stralingshygiëne;
  2. zo mogelijk met de commandant, de verantwoordelijk arts en SBD overlegt omtrent een voorgenomen maatregel als bedoeld in de punten 1452.f en 1452.g;
  3. de commandant onmiddellijk op de hoogte stelt wanneer zich een stralingsongeval heeft voorgedaan; en
  4. in overleg met de commandant bepaalt wanneer de stilgelegde werkzaamheden kunnen worden hervat dan wel werkzaamheden kunnen worden begonnen.

1460 Taken van de arts

1461 Taken van de keurend arts met betrekking tot keuringen voor blootgestelde werknemers zijn omschreven in punt 1273.

1462 Taken van de arts die de uitslag heeft vastgesteld met betrekking tot keuringen voor blootgestelde werknemers zijn omschreven in punt 1272.

1463 De verantwoordelijk arts neemt de indeling van (een) werknemer(s) in categorie A of B op in het medisch dossier van betrokkene(n). Indien zich een stralingsongeval voordoet, handelt de verantwoordelijk arts conform het gestelde onder paragraaf 6160.

1500 Vergunningen, autorisaties en ontheffingen

1510 Vergunning

1511 Om de gevaren voor de volksgezondheid en het milieu te beperken, is de toepassing van ioniserende straling gereglementeerd door een vergunningen- en meldingenstelsel, waaraan in beginsel ook Defensie is onderworpen.

1512 Volgens dat stelsel is in het algemeen vergunning vereist voor:

  1. het aanwenden, het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen dan wel het vervoeren van kernmaterieel, het aanwenden van een kerninrichting of kernuitrusting en
  2. het voorhanden hebben en het gebruik van een toestel met een maximale buisspanning van 100 kV of meer of toestellen voor therapeutische of onderwijsdoeleinden. Voor het voorhanden hebben en het gebruik van een niet-vergunningplichtig toestel is volgens het stelsel het doen van een melding verplicht (zie punt 2412).

1513 Vergunningen worden verleend door de bevoegde autoriteit (zie onder paragraaf 0310) en gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant (Stcrt.). Meldingen worden beoordeeld door de bevoegde autoriteit.

1514 Vergunningen kunnen door de bevoegde autoriteit worden ingetrokken, indien dat ter bescherming van de in artikel 15b van de KEW genoemde belangen noodzakelijk is. Genoemd wordt het belang van:

  • de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen;
  • de veiligheid van de staat;
  • de bewaring en bewaking van splijtstoffen en van ertsen;
  • de energievoorziening;
  • het zeker stellen van de betaling van de vergoeding die aan derden toekomt voor schade of letsel dat aan hen is toegebracht;
  • de nakoming van internationale verplichtingen.
1520 Autorisatie

1521 Op grond van het Vrijstellingsbesluit defensie Kernenergiewet behoeft geen vergunning te worden aangevraagd respectievelijk geen melding te worden gedaan in die gevallen waarin volgens desbetreffende militaire voorschriften (Uitvoeringsbepalingen Defensie Beveiligingsbeleid, deelgebied Informatiebeveiliging, Nr. D/201: Rubriceringen en Merkingen) van de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht een graad van geheimhouding vereist is en waarbij derhalve door de vergunningaanvraag of melding respectievelijk de naleving van de voorschriften, gerubriceerde informatie moet worden prijsgegeven.

1522 In bovenstaande gevallen is een autorisatie respectievelijk een melding vereist. Een autorisatie wordt namens de minister van Defensie verleend door d-CEMG nadat de ACS ter zake advies heeft uitgebracht (zie punt 2212).

1523 Voor het aanwenden en vervoeren van splijtstoffen, ertsen, een kerninrichting of kernuitrusting door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht geldt altijd een graad van geheimhouding en is derhalve een autorisatie vereist. Eén en ander geldt ook voor het binnen of buiten het Nederlands grondgebied brengen van splijtstoffen en ertsen.

1524 Voor het verlenen van een autorisatie gelden met betrekking tot de veiligheid dezelfde criteria als voor het verlenen van een vergunning. Voor het intrekken van een autorisatie geldt het belang van de bescherming van de in artikel 15b KEW genoemde belangen.

1525 Het gestelde in de punten 1521 tot en met 1524 is eveneens van toepassing op kernmaterieel, een toestel, kerninrichting, of kernuitrusting die zich nog niet in het beheer van de Nederlandse of bondgenootschappelijke krijgsmacht bevinden, doch daarvoor wel bestemd zijn.

1530 Ontheffing

1531 Op grond van het Bs kan de minister van Defensie in een drietal gevallen ontheffing verlenen van bepaalde regels die het Bs stelt.

  • In de eerste plaats kan de minister van Defensie op grond van artikel 29, lid 2 Bs ontheffing verlenen van het verbod om zonder vergunning radioactieve stoffen toe te voegen aan producten, bestemd voor gebruik op of in de directe omgeving van personen alsmede van het verbod om dergelijke producten zonder vergunning aan te wenden. Tevens kan ontheffing worden verleend van het verbod om aan aanwijsinstrumenten radioactieve stoffen toe te voegen voor verlichtingsdoeleinden en van het verbod om dergelijke instrumenten aan te wenden. De ontheffing kan uitsluitend worden verleend, indien het aanwijsinstrumenten betreft, die in gebruik zijn dan wel bestemd zijn voor gebruik bij de krijgsmacht en zijn bedoeld voor gebruik onder operationele omstandigheden.
  • In de tweede plaats kan de minister van Defensie op grond van artikel 88, lid 2 Bs ontheffing verlenen van hetgeen in artikel 87 Bs is bepaald ten aanzien van het meten van blootstelling aan ioniserende straling door middel van persoonlijke controlemiddelen. Ontheffing kan alleen worden verleend, indien een dergelijke meting niet of niet goed mogelijk is of als de effectieve of equivalente dosis op andere wijze wordt bepaald.
  • Tenslotte kan de minister van Defensie op grond van artikel 123 Bs in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van de voorschriften, die paragraaf 3.3. Bs bevat inzake toestellen en radioactieve stoffen en van de voorschriften inzake de administratie, die zijn gesteld in de artikelen 120 en 121 Bs (zie verder punt 1551).

1540 Ingekapselde bronnen van het "goedgekeurde type"

1541 Voor het aanwenden van sommige ingekapselde bronnen waarvan de gevaarzetting bij gebruik zeer gering is, is geen vergunning vereist, indien deze bronnen aan bepaalde voorwaarden voldoen. Eén van die voorwaarden is dat zij aan bepaalde constructie-eisen voldoen, zodanig dat het omgevingsdosisequivalenttempo op 0,1 meter afstand van welke plaats dan ook van het oppervlak niet meer dan één microsievert per uur (1 µSv/h) bedraagt. Deze ingekapselde bronnen worden in de Staatscourant bekend gemaakt in de Regeling gebruiksartikelen stralingsbescherming. Voorzover het ingekapselde bronnen betreft welke vallen onder het VdK geschiedt een aanwijzing door d-CEMG.

1542 Aan een dergelijke aanwijzing kunnen door de bevoegde autoriteiten algemene voorschriften worden verbonden voor het aanwenden en vervoeren.

1543 Voor het aanwenden van een ingekapselde bron van het "goedgekeurde type" is als regel geen autorisatie vereist, doch in bepaalde situaties kan het stralingsrisico zodanig groter worden, dat wel een autorisatie is vereist. Voorbeeld: bij rookmelders van het goedgekeurde type (Ministeriële Regeling goedgekeurde ionisatierookmelders 2004) geldt dat voor de opslag in één ruimte van hoogstens 50 stuks geen autorisatie is vereist, doch bij de opslag van meer dan 50 stuks wel. De verwervingsautoriteit draagt er zorg voor dat de informatie hieromtrent, voor zover van belang voor de gebruikers, bekend gesteld is.

1544 Het aanwenden van ‘goedgekeurde’ ingekapselde bronnen (zoals opgenomen in de Ministeriële Regeling gebruiksartikelen) dient door de verwervingsautoriteit gemeld te worden bij h-SBD. Beëindiging van het aanwenden dient door de commandant te worden gemeld aan h-SBD, zodat de stralingshygiënische aspecten kunnen worden beoordeeld. Zo nodig verstrekt h-SBD adviezen aan de commandant over het aanwenden.

1545 Bij beëindiging van het aanwenden van ingekapselde bronnen van het goedgekeurde type dienen deze te worden aangeboden aan een verzamelplaats voor overtollig kernmaterieel.

1550 Administratie

1551 Wanneer op basis van een vergunning radioactieve stoffen worden aangewend dan wel worden vervoerd, moet daaromtrent een administratie worden gevoerd. Deze administratie wordt gevoerd door h-SBD op basis van meldingen ter zake, gedaan door middel van het in bijlage 3 opgenomen meldingsformulier voor kernmaterieel en toestellen, dat op aanvraag door SBD wordt verstrekt. Deze meldingen zijn ontleend aan de Kernenergiewetdossiers die de vergunninghouders laten bijhouden.

1552 De in punt 1551 bedoelde administratie wordt in geval van een autorisatie gevoerd door h-SBD. In de autorisatie wordt aangegeven wat de autorisatiehouder ten behoeve van SBD in het betrokken Kernenergiewetdossier moet laten administreren, op welke lokatie dit dossier zich moet bevinden, alsmede wanneer een afschrift hiervan moet worden overgedragen aan SBD. De wijze waarop de administratie ten behoeve van ingekapselde bronnen bij voorkeur moet worden ingericht is weergegeven in het in bijlage 4 opgenomen registratieformulier voor ingekapselde bronnen, dat op aanvraag door SBD wordt verstrekt.

1553 Wanneer vergunning is verleend voor het gebruik van een toestel, dan moet van de ingebruikneming dan wel de beëindiging van het gebruik of het voorhanden hebben van dit toestel melding worden gedaan bij SenterNovem. H-SBD verricht deze melding. Daartoe moet de vergunninghouder de ingebruikneming dan wel het beëindigen van het gebruik of het voorhanden hebben melden aan h-SBD door middel van het in bijlage 3 opgenomen meldingsformulier voor kernmaterieel en toestellen, dat op aanvraag door SBD wordt verstrekt.

1554 Het ingebruiknemen dan wel het beëindigen van het gebruik van een toestel voor het gebruik waarvan een autorisatie is verleend moet door de autorisatiehouder worden gemeld aan h-SBD door middel van het in bijlage 3 opgenomen meldingsformulier voor kernmaterieel en toestellen, dat op aanvraag door SBD wordt verstrekt.

1555 In het Kernenergiewetdossier zoals bedoeld in punt 1551 moeten tenminste aanwezig zijn:

  1. de bedrijfsvoeringsgegevens inclusief naam, taken, bevoegdheden, en getuigschriften van de verantwoordelijk, bevoegd, en/of ter zake kundigen;
  2. een afschrift van de autorisatie(s) of ontheffing(en) en bijbehorende autorisatie- of ontheffingaanvragen;
  3. een afschrift van de werk- en veiligheidsinstructies;
  4. een afschrift van het brandbestrijdingsplan en een overzicht van de data van de gehouden oefeningen (zie punt 1813);
  5. een afschrift van het laatste en voorlaatste verslag van de civiele instanties die belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet dan wel van de IMG dan wel van SBD;
  6. een afschrift van de meldingen ingevolge paragraaf 2260;
  7. bij overdracht een afschrift van de melding ingevolge punt 2713;
  8. een register van het aanwezige kernmaterieel (zoals bedoeld in bijlage 4);
  9. een situatietekening op schaal, waarop de plaats(en) van het kernmaterieel is aangegeven (zoals gebouw- en kamernummer);
  10. de medische geschiktheidsverklaringen van A-werknemers;
  11. indien bij de werkzaamheden de aanwezigheid van stralingsmeetapparatuur is voorgeschreven: instructies voor het bedienen, onderhouden, testen, en kalibreren van deze stralingsmeetapparatuur, opgesteld door de fabrikant of leverancier van de apparatuur; en
  12. indien een autorisatie is verleend voor ingekapselde bronnen: instructies voor het aanbrengen, onderhouden, en verwijderen van deze bronnen, opgesteld door de fabrikant of de leverancier van de bronnen.

1556 Controle van het Kernenergiewetdossier geschiedt in geval van een vergunning door de civiele instanties die belast zijn met het toezicht op de naleving van de Kernenergiewet of door de IMG en/of SBD en in geval van een autorisatie uitsluitend door de IMG en/of SBD.

1600 Deskundigheidseisen

1610 Verantwoordelijk en bevoegd deskundige

1611 In de autorisatie wordt gedefinieerd wat moet worden verstaan onder "verantwoordelijk" en "bevoegd" deskundige. Tevens wordt bepaald welk van de in bijlage 5 (cursussen op het gebied van stralingshygiëne) genoemde deskundigheidsniveau’s deze functionarissen tenminste moeten hebben.

1620 Overige begrippen

1621 In de autorisatie wordt, indien van toepassing, eveneens gedefinieerd wat moet worden verstaan onder "ter zake kundige" en "eindgebruiker". Tevens wordt aangegeven welk deskundigheidsniveau deze functionarissen moeten hebben. Dit kan een ander niveau zijn dan het in bijlage 5) vermelde niveau (zie onder paragraaf 1630).

1630 Doelgerichte instructie

1631 In voorkomend geval is in de autorisatie vastgelegd dat het voor de daarin aangegeven werkzaamheden voldoende is wanneer het personeel dat de werkzaamheden verricht een doelgerichte instructie ontvangt. Het betrokken personeel is verplicht zich aan die instructie te houden.

1632 Indien er zich onvoorziene omstandigheden voordoen, draagt de verantwoordelijk deskundige de zorg voor de juiste instructie van het betrokken personeel.

1640 Verantwoordelijkheid autorisatiehouder

1641 De autorisatiehouder is er voor verantwoordelijk dat voorzien is in de deskundigheid die op grond van de autorisatie vereist is.

1700 Schriftelijke veiligheidsinstructie

1710 Algemeen

1711 Ieder die radiologische werkzaamheden verricht moet in het bezit zijn van een schriftelijke veiligheidsinstructie, die wordt opgesteld door de verantwoordelijk deskundige (zie punt 1452) en wordt vastgesteld door de commandant. De veiligheidsinstructie moet zijn goedgekeurd door h-SBD. Een afschrift van deze instructie moet worden gezonden aan de autorisatiehouder en SBD; zie bijlage 6 voor een voorbeeld van een veiligheidsinstructie.

1712 De veiligheidsinstructie moet gericht zijn op de aard van de te verrichten werkzaamheden. Bovendien moet in deze instructie nauwkeurig zijn vermeld aan wie bepaalde verantwoordelijkheden zijn opgedragen en moet zijn aangegeven hoe moet worden gehandeld in geval van een stralingsongeval. Voorzover de autorisatie instructies op het gebied van de veiligheid bevat moeten deze tevens in de veiligheidsinstructie zijn opgenomen. In de secties 3200, 3300, en 4200 is voor wat betreft radioactieve stoffen, splijtstoffen (zie onder paragraaf 3330), en toestellen nader ingegaan op de inhoud van deze instructie voorzover deze betrekking heeft op de aard van de werkzaamheden. Sectie 6200 gaat nader in op de inhoud ervan bij een stralingsongeval voorzover zich dat voordoet in het kader van het aanwenden van kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting, of het gebruik van een toestel. De inhoud van de veiligheidsinstructie voor het vervoeren van kernmaterieel wordt beschreven onder paragraaf 5430.

1713 Degene tot wie de veiligheidsinstructie is gericht, is verplicht deze in acht te nemen.

1800 Brandbestrijdingsplan en brandbestrijdingsinstructie

1810 Algemeen

1811 Door de verantwoordelijk deskundige (zie punt 1452) wordt in overleg met het betrokken brandweerkorps een brandbestrijdingsplan opgesteld dat wordt vastgesteld door de commandant.

1812 Het brandbestrijdingsplan moet specifiek gericht zijn op het voorhanden hebben van kernmaterieel binnen de inrichting. Tevens moet het tenminste aangeven hoe de radioactieve bronnen in veiligheid gesteld kunnen worden en hoe de verspreiding van radioactieve stoffen zoveel mogelijk kan worden beperkt.

1813 Het gestelde in het brandbestrijdingsplan moet tenminste éénmaal per jaar worden geoefend.

1814 De ruimte waarin de radiologische werkzaamheden worden verricht en de bergplaats moeten duidelijk zijn voorzien van instructies hoe bij brand te handelen. Indien radiologische werkzaamheden buiten deze ruimte worden verricht moeten deze instructies zijn opgenomen in de schriftelijke veilligheidsinstructie (zie paragraaf 1700).

1900 Minimale eisen waaraan een bergplaats en opslagmedium voor kernmaterieel moet voldoen

1910 Bergplaats, algemene eisen

1911 Een bergplaats voor kernmaterieel is een bouwtechnische voorziening en moet minimaal aan de volgende eisen voldoen:

  1. deze moet uitsluitend bestemd zijn voor de opslag van kernmaterieel;
  2. de bergplaats moet een brandwerende constructie hebben;
  3. de bergplaats moet zijn gelegen op een afstand van ten minste 100 meter van explosieven;
  4. de bergplaats moet droog zijn, in goede staat van onderhoud verkeren, van een deugdelijke en voldoende ventilatie zijn voorzien, en goed decontamineerbaar zijn; en
  5. de bergplaats moet zodanig zijn geconstrueerd dat, indien het kernmaterieel in de bergplaats is geplaatst, het additioneel effectief dosistempo op 10 cm afstand van enig punt van:
    1. het buitenoppervlak van de bergplaats casu quo de afrastering van de bergplaats niet meer bedraagt dan 0,5 microsievert per uur (0,5 μSv/h = 500 nanosievert per uur = 500 nSv/h) en
    2. indien het buitenoppervlak casu quo de afrastering van de bergplaats tevens erfafscheiding is, niet meer dan 10 nSv/h (zie ook punt 1338).

1912 Of het noodzakelijk is om over een bergplaats te beschikken wordt aangegeven in de autorisatie. Daarin worden zonodig tevens de eisen genoemd in de punten 1911.b en 1911.d gespecificeerd. Bovendien kunnen in de autorisatie eisen worden gesteld aan de opslag van kernmaterieel in die gevallen waarin geen bergplaats nodig wordt geacht.

1913 Om reden van een goede bedrijfsvoering kan van de in punt 1911 genoemde eisen worden afgeweken, mits dit in de autorisatie is vastgelegd. In de autorisatie kunnen aan de bergplaats ook aanvullende eisen worden gesteld.

1914 Ook aan de verpakking van kernmaterieel binnen de bergplaats kunnen in de autorisatie eisen worden gesteld.

1915 Het gebruik van open vuur in de bergplaats is verboden. Tevens is het verboden in de bergplaats te eten, te drinken, te roken, en cosmetica aan te brengen.

1916 De plaats van de bergplaats op het terrein moet bij de lokale brandweer bekend zijn gesteld.

1917 Door SBD wordt gecontroleerd of aan de gestelde eisen wordt voldaan.

1920 Afsluitbaarheid

1921 De bergplaats moet kunnen worden afgesloten met een deugdelijk slot. Op de bergplaats moet zijn aangegeven waar de sleutel zich bevindt.

1922 De bergplaats moet afdoende worden beveiligd of bewaakt, zodat diefstal dan wel ongewild verloren gaan van het daarin opgeslagen kernmaterieel wordt tegengegaan. Van het slot van de deur moeten twee sleutels bij de eenheid aanwezig zijn. Eén exemplaar moet zich bevinden op een door de commandant te bepalen plaats, die aan de lokale brandweer bekend is gesteld.

1930 Markering

1931 Op de toegang moeten aan de buitenzijde duidelijk en onuitwisbaar zijn aangebracht de aanduiding "Radioactieve Stoffen" en het waarschuwingsteken voor ioniserende straling in zwart op gele ondergrond. Indien de bergplaats als gecontroleerde of bewaakte zone is aangemerkt, dient tevens (een bord met) de tekst ’GECONTROLEERDE ZONE’ dan wel ’BEWAAKTE ZONE’ te worden toegevoegd. In bijlage 7 zijn de verschillende waarschuwingssignaleringen opgenomen.

1940 Toegang

1941 De toegang tot de bergplaats is slechts voorbehouden aan die personen die door de verantwoordelijk deskundige daartoe bevoegd zijn verklaard.

1950 Opslagmedium

1951 Een opslagmedium voor kernmaterieel, zoals een metalen kast of munitiekist, moet minimaal aan de volgende eisen voldoen:

  1. deze moet uitsluitend bestemd zijn voor de opslag van kernmaterieel en
  2. het opslagmedium moet zodanig zijn geconstrueerd dat, indien het kernmaterieel in het opslagmedium is geplaatst, het additioneel effectief dosistempo op 10 cm afstand van enig punt van het buitenoppervlak van het opslagmedium niet meer bedraagt dan 0,5 microsievert per uur.

 

1952 Om reden van een goede bedrijfsvoering kan van de in punt 1951 genoemde eisen worden afgeweken, mits dit in de autorisatie is vastgelegd. In de autorisatie kunnen aan het opslagmedium ook aanvullende eisen worden gesteld.

1953 De standplaats van het opslagmedium op het terrein moet bij de lokale brandweer bekend zijn gesteld.

1954 Het opslagmedium moet kunnen worden afgesloten met een deugdelijk slot.

1955 Aan de buitenzijde van het opslagmedium moeten duidelijk en onuitwisbaar zijn aangebracht de aanduiding "Radioactieve Stoffen" en het in bijlage 7 weergegeven waarschuwingsteken voor ioniserende straling in zwart op gele ondergrond.

1956 De toegang tot het opslagmedium is slechts voorbehouden aan die personen die door de verantwoordelijk deskundige daartoe bevoegd zijn verklaard.

2000 Het aanwenden van stralingsbronnen

2100 Algemeen

2110 Aspecten waarop bij de verwerving moet worden gelet

2111 Algemeen uitgangspunt is het aanwenden van kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting zo veel mogelijk te beperken, evenals het voorhanden hebben en het gebruik van een toestel. Alternatieven waarbij geen of geringere stralingsbelasting mogelijk is, moeten met name voor het gebruik bij operationele eenheden nauwkeurig worden gewogen. In verband daarmee kan al in de behoeftestellingsfase contact worden opgenomen met SBD ten einde de consequenties van bepaalde keuzes, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid en personele deskundigheid, beter te kunnen inschatten. Ook hiermee wordt voldaan aan de verplichting om invulling te geven aan het ALARA-beginsel.

2112 Kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting mag niet worden aangewend of vervoerd alvorens de vereiste autorisatie is verleend. Bij verwerving en overbrenging moet hiermee rekening worden gehouden. Voor het binnen en buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting is eveneens een autorisatie nodig. Voor toepassingen van kernmaterieel in samenhang met ontplofbare stoffen is altijd een autorisatie vereist.

2113 Wanneer voor het gebruik van een toestel een autorisatie is vereist, dan mag dat toestel niet voorhanden zijn of worden gebruikt voordat die autorisatie is verleend. Wanneer slechts melding moet worden gedaan van het voorhanden hebben van een ongerubriceerd toestel (zie punt 2412), mag dat toestel pas voorhanden zijn of worden gebruikt wanneer de in dit punt bedoelde melding is gedaan. Voor het uitsluitend voorhanden hebben van toestellen is een melding aan SBD vereist. Bij verwerving moet hiermee rekening worden gehouden.

2114 Een autorisatie moet worden aangevraagd door de autoriteit onder wiens verantwoordelijkheid het kernmaterieel, de kerninrichting of kernuitrusting wordt aangewend of vervoerd, dan wel het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen ervan; dit geldt eveneens ten aanzien van het voorhanden hebben of gebruiken van een toestel (zie onder paragraaf 2210). De verwervingsautoriteit moet tijdens het verwervingsproces deze handleiding in acht nemen.

2115 Indien bij verwerving van materieel kernmaterieel zou kunnen worden verworven dan wel bij het gebruik van de te verwerven apparatuur het uitzenden van ioniserende straling niet kan worden uitgesloten, moet de verwervingsautoriteit de leverancier of fabrikant verzoeken een schriftelijke verklaring af te geven waarin uitsluitsel wordt gegeven omtrent het vorenstaande. Indien uit de verklaring blijkt dat kernmaterieel aanwezig is respectievelijk het uitzenden van ioniserende straling niet kan worden uitgesloten, verzoekt de verwervingsautoriteit de leverancier of fabrikant voor zover mogelijk die gegevens te verstrekken die benodigd zijn voor het invullen van Df 3502004 (RIF, zie bijlage 2). Dit formulier is verkrijgbaar via de formulierbeheerder van het onderdeel. Een afschrift van het ingevulde RIF moet door de verwervingsautoriteit aan SBD worden toegezonden, waarna h-SBD de verwervingsautoriteit informeert of een autorisatie is vereist.

2120 Documentatie

2121 Voordat tot aflevering en/of verstrekking van een stralingsbron wordt overgegaan, moet de verwervingsautoriteit er zorg voor dragen dat alle documenten voor het aanwenden van stralingsbronnen en het vervoeren van kernmaterieel, in overleg met de autorisatiehouder en zonodig in overleg met de commandant worden opgesteld. Inhoudelijk moeten deze documenten overeenstemmen met de voorschriften in deze handleiding en indien van toepassing met de voorschriften die in de betreffende autorisatie zijn vermeld.

2122 Voorzover deze documenten betrekking hebben op stralingshygiënische aspecten moeten zij ter goedkeuring worden voorgelegd aan h-SBD.

2123 De verwervingsautoriteit draagt vervolgens zorg voor de noodzakelijke distributie van deze documenten aan alle betrokkenen. Ondermeer moet h-SBD van elk document twee exemplaren ontvangen. De verwervingsautoriteit draagt tevens zorg voor de noodzakelijke distributie van de betreffende autorisatie en/of bestemmingsverklaring danwel ontvangstbevestiging.

2200 Procedures bij het verwervingsproces van kernmaterieel, toestellen, kerninrichtingen, en kernuitrustingen

2210 Algemeen

2211 Een vergunning (zie onder paragraaf 1510) wordt door d-CEMG aangevraagd bij de bevoegde autoriteit. Een autorisatie (zie onder paragraaf 1520) wordt, namens de minister van Defensie, verleend door het d-CEMG.

2212 De verwervingsautoriteit moet voor het verkrijgen van een autorisatie een ondertekende en van een datum voorziene aanvraag in tweevoud indienen bij SBD. Voor deze aanvraag moet het Df 3506003 (Aanvraagformulier voor een autorisatie, zie bijlage 8) worden gebruikt. Dit formulier is verkrijgbaar via de formulierbeheerder van het onderdeel.

2213 De verwervingsautoriteit meldt SBD onmiddellijk eventuele veranderingen in de gegevens zoals vermeld in zijn aanvraag bedoeld in punt 2212. Is de autorisatie eenmaal verleend, dan dienen de veranderingen gemeld te worden met behulp van het meldingsformulier voor kernmaterieel en toestellen (zie bijlage 3). Dit formulier wordt op aanvraag door SBD verstrekt.

2220 Het aanvragen van een vergunning

2221 De afwikkeling van de aanvraag voor een vergunning kan geruime tijd in beslag nemen en verloopt beknopt als volgt:

  1. h-SBD voert zonodig vooroverleg met de civiele instanties die belast zijn met het toezicht op het naleven van de Kernenergiewet en bereidt de aanvraag voor. D-CEMG dient de aanvraag in bij de bevoegde autoriteit;
  2. de plaatsen waar het aanwenden van kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting zal plaatsvinden en/of een toestel zal worden gebruikt, kunnen door de onder a bedoelde instanties aan een onderzoek worden onderworpen. Op grond van hun bevindingen kunnen zij aanvullende maatregelen en/of voorschriften noodzakelijk achten;
  3. als van de Wet milieubeheer (Wm) de paragrafen 8.1.3.2 en 8.1.3.3 en/of afdeling 13.2 van toepassing zijn, zendt de bevoegde autoriteit de aanvraag eveneens naar de betrokken overheidsorganen;
  4. de beslissing op de aanvraag wordt zo spoedig mogelijk afgegeven door de bevoegde autoriteit en toegezonden aan de betrokken overheidsorganen, de vergunninghouder, d-CEMG, en de commandant van de betreffende eenheid; en
  5. de vergunninghouder zendt een afschrift van de beschikking aan de verwervingsautoriteit.

2222 De bedragen, die een vergunninghouder op grond van het Bijdragenbesluit Kernenergiewet (BbK) is verschuldigd als bijdrage in de kosten van de uitvoering van de Kernenergiewet, worden door de zorg van die vergunninghouder betaald.

2230 Het aanvragen van een autorisatie

2231 De afwikkeling van een aanvraag voor een autorisatie verloopt beknopt als volgt:

  1. h-SBD voert zonodig vooroverleg met de verwervingsautoriteit en legt de ingediende aanvraag in de vorm van een ontwerp-autorisatie voor advies voor aan de ACS;
  2. bezoek door SBD en zonodig de ACS aan de plaats(en) waar het aanwenden van kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting, en/of het gebruik van een toestel, zal plaatsvinden;
  3. naar aanleiding van de bevindingen van de onder b bedoelde bezoeken, kan h-SBD beslissen dat het treffen van bepaalde maatregelen noodzakelijk is;
  4. advies van de ACS aan d-CEMG omtrent het al dan niet verlenen van de autorisatie;
  5. indien de ACS adviseert geen autorisatie te verlenen, deelt d-CMEG dit mede aan de verwervingsautoriteit, onder vermelding van de bezwaren. De verwervingsautoriteit -en zo nodig de belanghebbende- wordt daarna in de gelegenheid gesteld met de ACS te (doen) overleggen teneinde te bepalen welke voorwaarde(n) in de autorisatie moeten worden opgenomen alvorens tot een positief advies kan worden besloten;
  6. indien de ACS besluit alsnog positief te adviseren, verleent d-CEMG namens de minister van Defensie de autorisatie; en
  7. SBD zendt een afschrift aan de betrokken militaire en civiele autoriteiten, alsmede aan de ACS.

2232 Beroep tegen de beslissing omtrent de autorisatie is niet mogelijk.

2240 Bestemmingsverklaring

2241 In alle gevallen waarin een autorisatie wordt verleend, wordt tevens een bestemmingsverklaring opgemaakt. In de bestemmingsverklaring is opgenomen dat het betreffende toestel, kernmaterieel, de kerninrichting of de kernuitrusting daadwerkelijk wordt aangewend dan wel bestemd is om te worden aangewend door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht. Indien het een toestel betreft, wordt in de bestemmingsverklaring opgenomen dat het daadwerkelijk voorhanden zal zijn en/of gebruikt zal worden door de Nederlandse of een bondgenootschappelijke krijgsmacht dan wel bestemd is om aldaar voorhanden te zijn en/of te worden gebruikt. D-CEMG maakt namens de minister van Defensie de bestemmingsverklaring op.

2242 De bestemmingsverklaring kan worden overlegd aan toezichthouders die niet gerechtigd zijn om de autorisatie in te zien om voor het betreffende toestel, het kernmaterieel, de kerninrichting of de kernuitrusting:

  1. het bestaan van een autorisatie te kunnen aantonen zonder deze daadwerkelijk ter inzage te geven, en/of;
  2. aan te geven dat er sprake is van een graad van geheimhouding.

Op basis van het gestelde in de bestemmingsverklaring kunnen de betreffende functionarissen zo nodig navraag verrichten.

2243 Onder omstandigheden is ook een bestemmingsverklaring nodig in verband met het vervoeren van kernmaterieel. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 5130.

2250 De aflevering van kernmaterieel, een toestel, kerninrichting, of kernuitrusting

2251 De verwervingsautoriteit controleert bij aflevering van ingekapselde bronnen of het bij deze bronnen behorende certificaat, waaruit moet blijken dat zij voldoen aan voorafgestelde deugdelijkheidseisen, is meegeleverd.

2252 De verwervingsautoriteit draagt er zorg voor dat de in zijn specificatie aangegeven merktekens en aanduidingen bedoeld voor het te verwerven kernmaterieel, toestel, kerninrichting, of kernuitrusting, bij aflevering zijn aangebracht. Deze merktekens en aanduidingen zijn gespecificeerd in paragraaf 2330 voor radioactieve stoffen, in paragraaf 2420 voor toestellen, en in paragraaf 2530 voor splijtstoffen, ertsen, kerninrichtingen, en kernuitrustingen.

2253 De verwervingsautoriteit stelt tijdig de ontvanger en SBD op de hoogte van de datum en het tijdstip van de aflevering van het kernmaterieel, toestel, de kerninrichting of kernuitrusting. In het geval van kernmaterieel moet bij de melding tevens de aard ervan worden opgegeven. Hij stelt eveneens de commandant en SBD op de hoogte van de datum waarop het kernmaterieel, toestel, de kerninrichting of kernuitrusting voor gebruik zal worden verstrekt.

2254 De verwervingsautoriteit draagt er zorg voor dat de aflevering plaatsvindt in aanwezigheid van een door hem aan te wijzen ter zake kundige op het gebied van de stralingshygiëne. In het geval dat het gaat om splijtstoffen, ertsen, een kerninrichting of kernuitrusting wijst d-CEMG een deskundige aan. De aangewezen deskundige controleert of het kernmaterieel, toestel, de kerninrichting of kernuitrusting aan de eisen genoemd in deze handleiding benevens aan andere in acht te nemen voorschriften met betrekking tot de stralingshygiëne voldoen. Aflevering van stralingsbronnen moeten bij voorkeur geschieden op de plaats waar deze daadwerkelijk zullen worden aangewend.

2255 De verwervingsautoriteit bericht tijdig SBD wanneer en waar het kernmaterieel, toestel, de kerninrichting of kernuitrusting alsmede de plaatsing kunnen worden gecontroleerd in verband met de stralingshygiëne.

2260 De verstrekking van kernmaterieel, een toestel, kerninrichting, of kernuitrusting

2261 De verwervingsautoriteit draagt er zorg voor dat bij de verstrekking van kernmaterieel, een toestel, kerninrichting, of kernuitrusting waarvoor een autorisatie is vereist, een Df 3502004 (RIF, zie bijlage 2 en punt 2115) aanwezig is, tenzij ontheffing hiervoor is aangegeven in de autorisatie. Twee afschriften van het RIF (zie bijlage 2) zijn bestemd voor de commandant en een voor SBD. De commandant draagt er zorg voor dat een exemplaar wordt opgelegd in het Kernenergiewetdossier.

2262 Indien veranderingen zijn opgetreden in een der gegevens moet het betreffende Df 3502004 (RIF,  zie bijlage 2 en punt 2115) door de commandant zo spoedig mogelijk worden aangepast en door de autorisatiehouder opnieuw worden gedistribueerd.

2263 Binnen één week na de verstrekking wordt h-SBD hieromtrent geïnformeerd door de verwervingsautoriteit of de betrokken commandant. Hiertoe moet het meldingsformulier voor kernmaterieel en toestellen (zie bijlage 3) worden gebruikt.

2270 Rapportage aan SBD

2271 Bij aflevering en/of zo spoedig mogelijk na de datum van verstrekking van het kernmaterieel, toestel, de kerninrichting of kernuitrusting rapporteert de ter zake kundige dan wel de door de commandant aangewezen deskundige aan SBD of aan de voorschriften in de autorisatie is voldaan.

2280 Het vrijgeven voor gebruik van kernmaterieel, een toestel, kerninrichting, of kernuitrusting

2281 Kernmaterieel, een autorisatieplichtig toestel, kerninrichting, of kernuitrusting wordt vrijgegeven voor gebruik nadat: (i) de in de aanbiedingsbrief van de vergunning vermelde wachttijd is verstreken of (ii) de autorisatie van kracht wordt. Een toestel waarvoor een meldingsplicht geldt, is vrijgegeven voor gebruik zodra voldaan is aan die meldingsplicht; zie hiervoor punt 2412. De voorwaarden voor het gebruik van een dergelijk toestel zijn omschreven onder hoofdstuk 4000.

2290 Onbevoegd voorhanden hebben

2291Indien men, zonder daartoe bevoegd te zijn, een stralingsbron voorhanden heeft of redelijkerwijs kan vermoeden deze voorhanden te hebben moet men hiervan onmiddellijk aangifte doen bij SBD. SBD meldt dit aan de IMG.

2300 Nadere bepalingen ten aanzien van verwerving van radioactieve stoffen

2310 Autorisatieplicht

2311 Het is verboden zonder autorisatie radioactieve stoffen aan te wenden, met uitzondering van:

  1. radioactieve stoffen waarvan de activiteit van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof lager is dan de in bijlage 1, tabel 1 van het Besluit stralingsbescherming (Bs), genoemde waarde, of
  2. radioactieve stoffen waarvan de activiteitsconcentratie van die stof lager is dan de in bijlage 1, tabel 1 van het Bs, genoemde waarde. Voor een overzicht van radioactieve nucliden in gebruik bij Defensie, waarbij ondermeer de activiteits- en activiteitsconcentratiegrenzen zijn vermeld, zie bijlage 9;
  3. radioactieve stoffen die zich bevinden in aanwijsinstrumenten, waarbij wordt voldaan aan bepaalde eisen (zie supplement 3).
2320 Autorisatie voor instrumenten van het "goedgekeurde type"

2321 In gevallen waarin radioactieve stoffen worden aangewend en het Vrijstellingsbesluit defensie Kernenergiewet van toepassing is, is in principe een autorisatie vereist.

2322 D-CEMG kan namens de minister van Defensie bepalen dat aan het individueel gebruik van instrumenten met ingekapselde bronnen geen stralingshygiënische voorschriften verbonden zijn, wanneer het gaat om radioactieve stoffen waarbij het individuele gezondheidsrisico per stralingsbron volgens de vigerende regelgeving verwaarloosbaar is.

2323 De aanwijzing van dergelijke instrumenten vindt plaats middels een door d-CEMG op te stellen aanwijzing waarin tevens is aangegeven onder welke voorwaarden aan het aanwenden en/of het vervoeren van genoemde instrumenten wel voorschriften verbonden zijn (zie ook onder paragraaf 1540).

2330 Merktekens en aanduidingen

2331 Merktekens en aanduidingen die op het omhulsel of de verpakking van radioactieve stoffen moeten worden aangebracht zijn:

  1. het waarschuwingsteken voor ioniserende straling volgens bijlage 7;
  2. aanduidingen waaruit de aard van de inhoud blijkt, zoals chemisch symbool en massagetal, activiteit alsmede de datum waarop deze activiteit is vastgesteld; en
  3. eventuele door de bevoegde autoriteit voorgeschreven toevoegingen.

2400 Nadere bepalingen ten aanzien van verwerving van toestellen

2410 Autorisatie/vergunning- en meldingsplicht

2411 Toestellen, waarvan het gebruik aan een autorisatie is gebonden, zijn:

  1. deeltjesversnellers, zoals neutronengeneratoren, cyclotrons, bètatrons, en lineaire versnellers;
  2. toestellen voor röntgenspectrografie en diffractie-apparaten;
  3. röntgentoestellen -ongeacht de buisspanning- voor: i) therapeutische doeleinden en ii) onderwijsdoeleinden;
  4. röntgentoestellen met een maximale buisspanning van 100 kV of meer; en
  5. röntgentoestellen met een maximale buisspanning tot 100 kV, voor medisch diagnostische doeleinden, waarbij het VdK van toepassing is (zie punt 1521).

2412 Geen vergunning is vereist voor het gebruik van röntgentoestellen met een maximale buisspanning tot 100 kV, anders dan voor therapeutische en onderwijsdoeleinden, waarbij het VdK niet van toepassing is. De verwervingsautoriteit moet het ingebruiknemen dan wel het beëindigen van het gebruik van deze toestellen melden aan SBD door middel van het in bijlage 3 opgenomen meldingsformulier voor kernmaterieel en toestellen, dat op aanvraag door SBD wordt verstrekt. H-SBD doet hiervan melding bij SenterNovem.

2413 Voor alle toestellen geldt dat het gebruik aan regels is gebonden; zie hiervoor hoofdstuk 4000.

2420 Merktekens en aanduidingen

2421 Merktekens en aanduidingen die op toestellen duidelijk en onuitwisbaar moeten worden aangebracht, zijn:

  1. indien bij ingeschakeld toestel ioniserende straling naar buiten kan treden: het waarschuwingsteken voor ioniserende straling volgens bijlage 7, tenzij dit reeds op een andere wijze kenbaar wordt gemaakt en
  2. indien het toestel een zodanige afscherming bevat dat bij inschakeling geen ioniserende straling meer naar buiten kan treden: een waarschuwing op die afscherming, dat deze niet mag worden verwijderd zolang het toestel in werking is.

2500 Nadere bepalingen ten aanzien van verwerving van splijtstoffen, ertsen, kerninrichtingen, en kernuitrustingen

2510 Autorisatieplicht

2511 De Kernenergiewet verbiedt het zonder vergunning aanwenden van splijtstoffen en ertsen. Een uitzondering daarop vormt het voorhanden hebben van ertsen en/of splijtstoffen waarvan:

  1. de activiteit van de radionucliden in de betrokken radioactieve stof lager is dan de in bijlage 1, tabel 1 van het Besluit stralingsbescherming (Bs), genoemde waarde, of
  2. de activiteitsconcentratie van die stof lager is dan de in bijlage 1, tabel 1 van het Bs, genoemde waarde.

2512 Het verbod voor het zonder vergunning aanwenden van splijtstoffen en ertsen geldt tevens niet voor handelingen met een ingekapselde bron waarbij de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarden voor de activiteit en de activiteitsconcentratie worden overschreden, indien deze:

  1. van een door Onze Ministers goedgekeurd type is en
  2. onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 meter van enige bereikbare buitenzijde daarvan geen hogere omgevingsdosisequivalent kan geven dan 1 µSv per uur.

2513 De Kernenergiewet verbiedt eveneens het zonder vergunning oprichten, in werking brengen of houden, of wijzigen van een kerninrichting of kerninstallatie waarin splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen, behalve indien die kerninrichting:

  1. niet is bestemd en niet wordt gebruikt voor een met de splijtstoffenkringloop verband houdend vervaardigingsproces of
  2. uitsluitend wordt gebruikt voor het voorhanden hebben van onbestraalde splijtstoffen die geen plutonium of verrijkt uranium bevatten, dan wel de grootste hoeveelheid splijtstoffen die te eniger tijd voorhanden zal worden gehouden in de kerninrichting niet meer bevat dan 375 gram plutonium-239, plutonium-241, of uranium-233, dan wel niet meer dan 600 gram uranium-235, met dien verstande dat bij aanwezigheid van meer dan één van deze nucliden de som van de breuken, verkregen door het aantal grammen van ieder dier nucliden te delen door de voor de nuclide hiervoor vastgestelde maximale hoeveelheid, niet groter mag zijn dan één.

2514 Op grond van het VdK is Defensie vrijgesteld van de verplichting om een vergunning aan te vragen voor het verrichten van handelingen met splijtstoffen, ertsen, kerninrichtingen en/of kernuitrustingen, omdat voor militaire toepassingen op dit gebied steeds een graad van geheimhouding geldt. Wel moet in dat geval een autorisatie worden aangevraagd. In aanvulling op het in punt 2111 bepaalde geldt de verplichting voorafgaande aan het doen van een aanvraag voor een autorisatie voor splijtstoffen, ertsen, een kerninrichting of kernuitrusting schriftelijk overleg te voeren met SBD. De afwikkeling van een autorisatieaanvraag verloopt overeenkomstig het gestelde onder paragraaf 2230.

2520 Bijzondere bepalingen met betrekking tot het aanvragen van een autorisatie voor een kernuitrusting

2521 Indien de aanvraag betreft het in werking houden van een kernuitrusting aan boord van een oorlogsschip van een bondgenootschappelijke mogendheid, geldt de "BARK-Regeling bezoeken nucleair voortgestuwde oorlogsschepen (BARK/2157)".

Informatie ter zake kan worden verkregen bij SBD.

2530 Merktekens en aanduidingen

2531 Merktekens en aanduidingen die op het omhulsel of de verpakking van splijtstoffen, ertsen, of een kerninrichting moeten worden aangebracht, zijn:

  1. het waarschuwingsteken voor ioniserende straling volgens bijlage 7;
  2. aanduidingen waaruit de aard van de inhoud blijkt (zoals chemisch symbool, massagetal, en gehalte), alsmede het opschrift "Radioactieve Stoffen" in zwart op gele achtergrond; en
  3. noodzakelijke toevoegingen betreffende de behandeling.

2600 Modificatie, reparatie, onderhoud van instrumenten, toestellen, en splijtstoffen bevattend materieel

2610 Voorwaarden

2611 In de autorisatie is aangegeven onder welke voorwaarden instrumenten en splijtstoffen bevattend materieel mogen worden gemodificeerd, gerepareerd, of onderhouden.

2612 Een toestel mag slechts worden gemodificeerd, gerepareerd, of onderhouden voorzover voor deze werkzaamheden een autorisatie is verleend (zie ook punt 2262).

2620 Verhoging van het stralingsrisico

2621 Uitgangspunt is dat modificatie of reparatie van een instrument niet mag leiden tot een significante verhoging van het stralingsrisico bij het aanwenden ervan. Degene die voornemens is een instrument te laten modificeren moet een bevoegd deskundige raadplegen om te laten bepalen of die modificatie leidt tot zo’n significante verhoging.

Indien is vastgesteld dat de modificatie tot zo’n verhoging zal leiden, dan moet autorisatie zijn verkregen voor het aanwenden van het gewijzigde instrument.

2622 Indien door de werkzaamheden het stralingsrisico van een instrument significant is verhoogd, mag niet tot teruggave aan de opdrachtgever worden overgegaan. De opdrachtgever moet d-CEMG verzoeken een onderzoek in te (laten) stellen.

2623 Het vorenstaande is eveneens van toepassing op modificatie of reparatie van een toestel en splijtstoffen bevattend materieel.

2700 Overdracht

2710 Algemeen

2711 Het overdragen van kernmaterieel aan personen of organisaties binnen dan wel buiten Defensie is slechts toegestaan indien de autorisatiehouder heeft vastgesteld dat degene aan wie wordt overgedragen beschikt over een autorisatie, die geldig is voor het aanwenden van het desbetreffende kernmaterieel.

Bij de overdracht van een toestel moet de autorisatiehouder er zorg voor dragen dat degene die het toestel ontvangt op de hoogte is gesteld van het karakter ervan.

2712 De autorisatiehouder is verantwoordelijk voor een zorgvuldige overdracht. De door hem in het kader van de overdracht gegeven aanwijzingen moeten worden opgevolgd.

2713 De commandant is verplicht een overdracht binnen drie dagen na het einde van de betrokken kalendermaand aan de autorisatiehouder te melden met het meldingsformulier voor kernmaterieel en toestellen volgens bijlage 3, dat op aanvraag door SBD wordt verstrekt.

Hierbij moet tevens een bewijs van overdracht zijn gevoegd waaruit blijkt aan wie het desbetreffende kernmaterieel of toestel is overgedragen.

2714 Wanneer de overdracht heeft geleid tot het beëindigen van het aanwenden van kernmaterieel respectievelijk het gebruik van een toestel bij een eenheid en deze beëindiging is definitief, moet de commandant binnen één maand na de overdracht zijn exemplaar van het Df 3502004 (RIF,  zie bijlage 2 en punt 2115) toezenden aan SBD en in het geval een autorisatie is verleend tevens een afschrift aan de autorisatiehouder.

Bij een dergelijke overdracht moet eveneens een afschrift van het laatste verslag van de toezichthoudende instantie worden overhandigd aan degene aan wie wordt overgedragen.

2715 In de autorisatie is aangegeven wanneer overdracht leidt tot intrekking van de autorisatie. In zo’n geval moet het afschrift van de autorisatie door de autorisatiehouder aan de bevoegde autoriteit worden teruggezonden.

2720 Radioactief afval

2721 De autorisatiehouder bepaalt aan de hand van de autorisatie, eventueel nader door de bevoegde autoriteit gestelde richtlijnen, en overige relevante voorschriften of kernmaterieel moet worden beschouwd als radioactief afval.

2722 De commandant kan aan de hand van de autorisatie en de door de autorisatiehouder gegeven richtlijnen bepalen dat kernmaterieel als radioactief afval moet worden beschouwd.

Indien de autorisatie en de genoemde richtlijnen daarover geen uitsluitsel geven, kan hij de autorisatiehouder eveneens voorstellen kernmaterieel als radioactief afval te beschouwen, in die gevallen waarin hij daartoe redenen aanwezig acht.

2723 Afval mag slechts worden overgedragen door de autorisatiehouder. De overdracht mag slechts plaatsvinden aan de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA). Deze organisatie is in Nederland als enige erkend als ophaaldienst van dit afval. De autorisatiehouder voert overleg met de COVRA over de wijze waarop het afval moet worden aangeboden.

2724 In de autorisatie is aangegeven onder welke voorwaarden de opslag van als radioactief afval te beschouwen kernmaterieel plaats moet vinden, voorafgaande aan de overdracht aan de COVRA.

2800 Het zich ontdoen

2810 Uitgangspunt bij Defensie

2811 Uitgangspunt is dat Defensie zich niet ontdoet van kernmaterieel. Met dit uitgangspunt moet reeds in de behoeftestellingsfase van het verwerven rekening worden gehouden (zie punt 2111).

2820 Voorwaarde voor het zich ontdoen

2821 Blijkt het zich ontdoen onvermijdelijk, dan is te allen tijde een autorisatie noodzakelijk, waarin is aangegeven onder welke voorwaarden dit is toegestaan.

3000 Kernmaterieel

3100 Werkruimten voor radioactieve stoffen

3110 Algemeen

3111 Afhankelijk van aard, sterkte, en aantal radioactieve bronnen en van de aard van de radiologische werkzaamheden, zijn technische voorzieningen vereist voor de werkruimten, waarin die werkzaamheden worden uitgevoerd. Deze voorzieningen moeten dusdanig zijn dat de gezondheid en veiligheid van het personeel zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt beschermd en dat ongecontroleerde verspreiding van de radioactieve stoffen in de werkruimten en het milieu wordt voorkomen.

3112 Werkruimten, waarin werkzaamheden worden verricht met radioactieve stoffen, moeten uitsluitend bestemd zijn voor die werkzaamheden.

3113 De wijze, waarop een werkruimte wordt gebouwd en ingericht, moet worden beoordeeld in het kader van de autorisatie-aanvraag (zie punt 2212). Ten einde te voorkomen dat pas in die fase geconstateerd moet worden dat de werkruimte niet aan de eisen voldoet, verdient het aanbeveling reeds voor het indienen van de aanvraag contact op te nemen met SBD.

In paragraaf 3120 wordt aangegeven aan welke eisen moet worden voldaan.

3114 Indien wordt overwogen wijziging te brengen in een bestaande situatie, dan moet dit worden gemeld aan SBD.

3120 Bouw- en inrichtingseisen van werkruimten

3121 De werkruimten moeten voor wat betreft de bouw, inrichting, en opstelling van het instrumentarium voldoen aan de richtlijnen op het gebied van veiligheid en hygiëne, die door de Arbeidsinspectie (AI/SZW) zijn opgesteld voor laboratoria (Arbo Informatieblad-18, Laboratoria).

3122 Daarenboven moeten de werkruimten minimaal aan de volgende eisen voldoen:

  1. de werkruimte moet van brandwerende materialen zijn geconstrueerd, tevens moet de bereikbaarheid voor de brandweer zo optimaal mogelijk zijn;
  2. de werkruimte moet droog zijn, in goede staat van onderhoud verkeren, en van een deugdelijke en voldoende ventilatie zijn voorzien;
  3. de werkruimte moet zodanig zijn geconstrueerd dat, indien de radioactieve stoffen in de werkruimte worden aangewend, het effectief dosistempo op 10 cm afstand van enig punt van: i) het buitenoppervlak van de werkruimte casu quo de afrastering van de werkruimte niet meer bedraagt dat 500 nanosievert per uur (500 nSv/h) en ii) indien het buitenoppervlak casu quo de afrastering van de werkruimte tevens erfafscheiding is, niet meer dan 10 nSv/h;
  4. in de werkruimte dient een bergplaats aanwezig te zijn voor de niet direct benodigde ingekapselde bronnen; deze moet minstens voldoen aan het gestelde onder sectie 1900 en aan de specifieke eisen, gesteld in de autorisatie;
  5. in of in de directe omgeving van de werkruimte moet een goede wasgelegenheid aanwezig zijn;
  6. de werkruimte moet kunnen worden afgesloten met een deugdelijk slot, terwijl op de toegangsdeur van de werkruimte moet zijn aangegeven waar de sleutel zich bevindt. Twee exemplaren van de sleutel moeten op de eenheid aanwezig zijn, waarvan een exemplaar zich moet bevinden op een door de commandant te bepalen plaats, die aan de brandweer bekend is gesteld; en
  7. op de toegangsdeur moet het waarschuwingsteken voor ioniserende straling volgens bijlage 7 en de aanduiding "Radioactieve Stoffen" zijn aangebracht. Indien de werkruimte als gecontroleerde of bewaakte zone is aangemerkt, dient tevens (een bord met) de tekst ‘GECONTROLEERDE ZONE’ danwel ‘BEWAAKTE ZONE’ te worden toegevoegd. In bijlage 7 zijn de verschillende waarschuwingssignaleringen opgenomen.

3123 Indien in de werkruimte radiologische werkzaamheden met open stoffen worden verricht, die volgens vigerende regelgeving een gering gezondheidsrisico met zich mee kunnen brengen, moeten in deze ruimte wanden, plafond, vloer, alsmede werkoppervlakken zodanig zijn afgewerkt, dat zij goed zijn te ontsmetten. Tevens moeten verwarmingselementen, leidingen en dergelijke zodanig zijn aangebracht dat zij goed stofvrij zijn te houden. De vloer moet bovendien voorzien zijn van oplopende plinten.

3124 In de autorisatie is vastgelegd of aanvullende voorzieningen noodzakelijk zijn, zoals een zuurkast, handschoenenkast, absoluutfilter in het afzuigsysteem, opslagfaciliteit voor radioactief afval, en douchegelegenheid. Zonodig kunnen aanvullende regels zijn gesteld met betrekking tot het dragen van speciale bedrijfskleding, alsmede het opbergen daarvan in een daarvoor bestemde kast. Tevens kunnen aanvullende regels zijn gesteld met betrekking tot stralingsmeetapparatuur welke op de locatie aanwezig dient te zijn.

3125 In de werkruimte mag zich alleen het voor de radiologische werkzaamheden benodigd instrumentarium bevinden. De gebruikte gereedschappen mogen pas buiten de werkruimte worden gebracht nadat zij door de verantwoordelijk deskundige niet-besmet zijn verklaard.

3126 Indien een werkruimte bestemd is voor het werken met radioactieve stoffen op dusdanige wijze dat die werkzaamheden volgens vigerende regelgeving een groter gezondheidsrisico kunnen inhouden dan die genoemd in punt 3123, dan moet deze werkruimte beschouwd worden als een radionuclidenlaboratorium. De eisen, waaraan bouw en inrichting van dergelijke laboratoria moeten voldoen, zijn beschreven in een publicatie van het Ministerie van SZW, getiteld: Beheersing van risico`s bij handelingen met open bronnen in laboratoria.

3130 Brandklasse

3131 Kernmaterieel kan in geval van brand ongecontroleerd in het milieu terecht komen, waardoor nadelige radiologische gevolgen kunnen ontstaan voor mens, milieu, en/of goederen. Om die nadelige gevolgen zoveel mogelijk te beperken zijn inrichtingen, waarin kernmaterieel wordt aangewend, ingedeeld in een aantal brandklassen.

In het kader van een autorisatie-aanvraag wordt beoordeeld in welke klasse de betreffende inrichting moet worden ingedeeld. Tevens wordt daarbij bepaald of het noodzakelijk is om in de autorisatie het treffen van speciale voorzieningen verplicht te stellen teneinde de nadelige gevolgen van de brand zoveel mogelijk te voorkomen.

Vermelding van de indeling in een brandklasse in een autorisatie gebeurt slechts, indien in verband met de brandbestrijding bijzondere maatregelen noodzakelijk zijn.

De commandant onder wiens verantwoordelijkheid de inrichting ressorteert waar het kernmaterieel wordt aangewend, draagt er zorg voor dat deze indeling bekend is bij de degenen die een brandmelding kunnen ontvangen en dat aan hen wordt gemeld welke deskundigen moeten worden gewaarschuwd.

3132 Het brandbestrijdingsplan van de betrokken civiele en/of Defensiebrandweerkorps(en) wordt afgestemd op de indeling van een inrichting in een brandklasse.

3200 Veiligheidsinstructie voor het aanwenden van radioactieve stoffen

3210 Algemeen

3211 Ieder die radioactieve stoffen aanwendt, moet in het bezit zijn van een schriftelijke veiligheidsinstructie zoals bedoeld onder sectie 1700. In deze sectie wordt nader ingegaan op de inhoud van deze instructie voorzover deze betrekking heeft op de aard van de werkzaamheden. Paragraaf 3230 betreft de inhoud van alle veiligheidsinstructies, terwijl paragraaf 3330 een aanvulling daarop bevat voor wat betreft de instructie ten aanzien van het aanwenden van open stoffen.

3220 Veiligheidsinstructie voor radioactieve bronnen

3221 Alle instructies voor het aanwenden van radioactieve bronnen moeten tenminste een nauwkeurige omschrijving bevatten van:

  1. de radioactieve nucliden, het doel waarvoor de bronnen zijn bestemd, en de wijze waarop zij worden toegepast;
  2. de werkzaamheden en de wijze waarop deze moeten worden uitgevoerd; en
  3. voorzover van toepassing de maatregelen die genomen moeten worden bij verplaatsing.

3222 Tevens moeten de instructies:

  1. een verbod bevatten om de radioactieve bron met de onbeschermde hand aan te raken;
  2. een verbod bevatten om tijdens de werkzaamheden te eten, te drinken, te roken, en cosmetica aan te brengen;
  3. de bepaling bevatten dat personen die niet bij de werkzaamheden zijn betrokken, niet ter plaatse mogen verblijven; en
  4. aangeven waar de radioactieve bronnen die niet in gebruik zijn, moeten worden opgeborgen.

3223 In geval van beschadiging van een radioactieve bron en/of het omhulsel moeten de instructies de volgende bepalingen bevatten:

  1. de beschadigde bron moet zo mogelijk luchtdicht worden verpakt en
  2. worden opgeborgen in de daarvoor bedoelde bergplaats.

3224 Wanneer hulpmiddelen moeten worden gebruikt dan wel meetinstrumenten beschikbaar moeten zijn moeten de instructies tevens een nauwkeurige omschrijving bevatten van die hulpmiddelen respectievelijk meetinstrumenten en een beschrijving bevatten van het gebruik.

Wanneer een PSM moet worden gebruikt, moet in de instructie ook worden omschreven op welke wijze met het PSM moet worden omgegaan en welke de verwisselingsperioden zijn (zie onder sectie 1300).

3225 Een voorbeeld van een veiligheidsinstructie voor werkzaamheden met een ingekapselde bron is gegeven in bijlage 6.

3230 Veiligheidsinstructie voor open stoffen

3231 De instructie voor open stoffen moet nog verder worden aangevuld en tenminste het voorschrift bevatten dat:

  1. personen met open wonden en/of ziekten aan de onbedekte huid niet aan de werkzaamheden mogen deelnemen;
  2. in de werkruimte waarin de werkzaamheden moeten worden verricht uitsluitend de hiervoor bestemde en als zodanig gemerkte werkkleding wordt gedragen, die buiten deze werkruimte niet mag worden gebruikt;
  3. een afneembare laag hoog vloeistofabsorberend materiaal moet worden gelegd op de werkoppervlakken;

en een omschrijving bevatten van:

  1. de wijze waarop handschoenen en veiligheidsbrillen moeten worden gebruikt;
  2. het gebruik van zuurkasten, handschoenenkasten, hulpapparaten, en meetinstrumenten; en
  3. de wijze waarop het afval moet worden verzameld.

3232 Indien vloeibare open stoffen worden aangewend moet de instructie ook nog het voorschrift bevatten dat de werkzaamheden met deze stoffen worden verricht boven metalen of plastic bakken, die goed kunnen worden gereinigd.

3233 Bovendien moet de instructie de maatregelen bevatten, die moeten worden genomen in geval van een besmetting.

3300 Splijtstoffen

3310 Algemeen

3311 Het verrichten van werkzaamheden met splijtstoffen moet worden beschouwd als het werken met open stoffen.

3320 Werkruimten voor splijtstoffen

3321 Ten aanzien van de werkruimten waarin werkzaamheden met splijtstoffen worden verricht, moet het gestelde onder sectie 3100 in acht worden genomen.

3322 Aanvullend ten opzichte van punt 3122.d geldt dat de bergplaats voor splijtstoffen zodanig geconstrueerd moet zijn dat een brandvertragingstijd van tenminste één uur is gewaarborgd.

3323 Eveneens geldt aanvullend ten opzichte van punt 3122.d dat de bergplaats voor bestraalde splijtstoffen en voor splijtstoffen, die plutonium of verrijkt uranium bevatten, uitsluitend bestemd moet zijn voor de opslag van die splijtstoffen.

3330 Veiligheidsinstructie voor het aanwenden van splijtstoffen

3331 Het gestelde onder sectie 3200 is eveneens van toepassing op de veiligheidsinstructies voor het aanwenden van splijtstoffen.

3400 Rookmelders

3410 Deregulering

3411 Op grond van de "Regeling goedgekeurde ionisatierookmelders 2004" is een aantal typen rookmelders vrijgesteld van de vergunningplicht. Daardoor zijn zij instrumenten van het "goedgekeurde type" zoals bedoeld onder paragraaf  1540.

3412 Voorwaarde voor goedkeuring is dat dit type melders aan de buitenzijde herkenbaar is als goedgekeurde rookmelder. Op of in de goedgekeurde rookmelder moet tevens een aanduiding zijn aangebracht waaruit de aanwezigheid van de radioactieve nuclide duidelijk blijkt.

3420 Autorisatieplicht

3421 Ten aanzien van de gedereguleerde rookmelders kan zich een situatie voordoen waarin het stralingsrisico zodanig groot wordt dat voor het aanwenden of het vervoeren ervan alsnog een autorisatie is vereist. Een voorbeeld hiervan is de opslag in één ruimte van meer dan 50 van deze rookmelders.

3422 De typen rookmelders die niet in de regeling zijn opgenomen zijn in ieder geval autorisatieplichtig.

3423 Alle autorisatieplichtige rookmelders moeten zijn voorzien van het waarschuwingsteken voor ioniserende straling (zie ook onder paragraaf 2330).

3430 Bevestiging

3431 Uitgangspunt is dat de rookmelder, in verband met optimale werking, zo hoog mogelijk moet worden aangebracht. Daarnaast mag de rookmelder niet binnen handbereik worden aangebracht in ruimten welke door personen regelmatig worden betreden. Indien het onvermijdelijk is dat dit toch gebeurt, moet om de rookmelder een beschermende constructie zijn aangebracht om onbedoelde aanraking te voorkomen.

3440 Voorwaarde voor de toepassing van rookmelders

3441 Aan de toepassing van de rookmelders is de voorwaarde verbonden dat de melding geschiedt aan een continu bezette post, waar tevens bekend moet zijn waar de rookmelders zich bevinden.

4000 Toestellen

4100 Werkruimten voor toestellen

4110 Algemeen

4111 Er zijn twee categorieën toestellen te onderscheiden:

  1. toestellen, waarbij de constructie er speciaal op is gericht om ioniserende straling uit te zenden en
  2. toestellen, waarbij de opgewekte ioniserende straling een (hinderlijk) nevenverschijnsel is.

Het hierna volgende heeft uitsluitend betrekking op de onder a genoemde categorie toestellen; de onder b genoemde categorie komt aan de orde in paragraaf 4150.

4112 Afhankelijk van het type toestel en de aard van de daarmee te verrichten werkzaamheden zijn technische voorzieningen vereist voor de werkruimten, waarin die werkzaamheden worden uitgevoerd. Deze voorzieningen moeten dusdanig zijn dat de gezondheid en veiligheid van het personeel zoveel als redelijkerwijs mogelijk is wordt beschermd en dat onbedoelde bestraling van personeel en goederen wordt voorkomen.

4113 Werkruimten, waarin werkzaamheden worden verricht met toestellen, moeten uitsluitend bestemd zijn voor die werkzaamheden.

4114 De wijze, waarop een werkruimte wordt gebouwd en ingericht, moet worden beoordeeld in het kader van de autorisatie-aanvraag (zie punt 2212), evenals de plaatsing van een toestel daarin. Ten einde te voorkomen dat pas in die fase geconstateerd moet worden dat niet aan de eisen wordt voldaan, verdient het aanbeveling reeds voor het indienen van de aanvraag contact op te nemen met SBD.

Het verdient eveneens aanbeveling contact op te nemen met SBD indien wordt overwogen een meldingsplichtig toestel te verwerven (zie punt 2412) teneinde te voorkomen dat pas bij de controle in verband met de melding blijkt dat niet aan de eisen wordt voldaan.

In paragraaf 4120 wordt aangegeven aan welke bouw- en inrichtingseisen van werkruimten moet worden voldaan.

4115 Indien wordt overwogen wijziging te brengen in een bestaande situatie, dan moet dit worden gemeld aan SBD.

4120 Bouw- en inrichtingseisen van werkruimten

4121 De werkruimten waar werkzaamheden plaatsvinden met toestellen bestemd voor medische toepassingen moeten voor wat betreft de bouw en inrichting voldoen aan de volgende eisen:

  1. de ruimte en gebruik van het toestel zijn in stralingshygiënisch opzicht op elkaar afgestemd; buiten de ruimte bedraagt bij gebruik van het toestel op betreedbare plaatsen de effectieve dosis niet meer dan 1 millisievert per jaar;
  2. de bediening van het toestel geschiedt op een plaats waar de effectieve dosis minder bedraagt dan 1 millisievert per jaar;
  3. in de ruimte zijn voorzieningen zoals loodschorten en loodafscherming aanwezig om de blootstelling van de werknemers te beperken;
  4. indien met bouwkundige voorzieningen de benodigde dosisbeperking niet kan worden verkregen, wordt deze door middel van organisatorische maatregelen gerealiseerd;
  5. bij medisch-diagnostisch röntgenonderzoek en bij interventie radiologie zijn niet meer personen aanwezig dan voor het betreffende onderzoek noodzakelijk is.

De eisen terzake aan boord van schepen en andere voertuigen zijn vastgelegd in de autorisatie, evenals de eisen terzake bij werkruimten waarin tijdelijk een toestel wordt gebruikt.

4122 De werkruimten moeten droog zijn, in goede staat van onderhoud verkeren, en van een deugdelijke en voldoende ventilatie zijn voorzien.

4123 Er moeten zodanige voorzieningen worden getroffen dat wordt voorkomen dat onbevoegden een toestel in werking stellen.

4124 Voor werkruimten waar niet-medische toepassingen van toestellen plaatsvinden bestaan geen aparte richtlijnen. Voorzover de hiervoor vermelde richtlijnen echter bruikbaar zijn voor deze werkruimten moeten zij in acht worden genomen.

4130 Markering van werkruimten en beveiligingsmiddelen

4131 Op de toegang tot een werkruimte moet aan de buitenzijde duidelijk en onuitwisbaar het symbool voor ioniserende straling en de tekst ‘RöNTGENSTRALING’ worden aangebracht. Indien de werkruimte als gecontroleerde of bewaakte zone is aangemerkt, dient tevens (een bord met) de tekst ‘GECONTROLEERDE ZONE’ danwel ‘BEWAAKTE ZONE’ te worden toegevoegd. In bijlage 7 zijn de verschillende waarschuwingssignaleringen opgenomen.

4132 Op de stralingsabsorberende beveiligingsmiddelen moet een voor het stralenverzwakkend vermogen daarvan kenmerkende aanduiding duidelijk en onuitwisbaar zijn aangebracht.

4140 Mobiel gebruik van een toestel

4141 Bij mobiel gebruik van een toestel kunnen geen speciale eisen worden gesteld aan de ruimten waarin het gebruik plaatsvindt. Hierdoor ontstaat een verhoogd stralingsrisico dat zo goed mogelijk wordt ondervangen doordat speciale eisen zijn gesteld aan het voor mobiel gebruik ontworpen toestel en/of doordat bij gebruik ervan extra stralingsbeschermende hulpstukken zijn aangebracht. In het geval dat voor het mobiel gebruik van een toestel een autorisatie vereist is, wordt daarin aangegeven aan welke voorwaarden het gebruik is gebonden.

4150 Toestellen, waarbij de opgewekte ioniserende straling een nevenverschijnsel is

4151 Bij normaal gebruik van dit type toestellen is het niet noodzakelijk speciale eisen te stellen aan de ruimten waarin zij worden gebruikt.

Het beproeven van een dergelijk toestel onder omstandigheden, waarin de afscherming is verwijderd van de onderdelen die ioniserende straling uitzenden, is gebonden aan een autorisatie (zie punt 2612) en mag alleen plaatsvinden in werkruimten die voldoen aan de eisen voor toestellen genoemd in punt 4111.a.

4200 Veiligheidsinstructie voor het gebruik

4210 Algemeen

4211 Ieder die een toestel gebruikt, waarbij de constructie er speciaal op is gericht om ioniserende straling uit te zenden, moet in het bezit zijn van een schriftelijke veiligheidsinstructie zoals bedoeld onder sectie 1700. Hetzelfde geldt voor personen die toestellen beproeven zoals beschreven onder paragraaf 4150.

4212 De verantwoordelijk deskundige, door of onder wiens leiding elke opstelling van de in het punt 4211 bedoelde toestellen moet plaatsvinden, evenals de opstelling van de bijbehorende hulpstukken en beveiligingsmiddelen, draagt er zorg voor dat een voor een concrete opstelling toepasselijke veiligheidsinstructie beschikbaar is.

4213 In deze sectie wordt nader ingegaan op de inhoud van deze instructie voorzover deze betrekking heeft op de aard van de werkzaamheden. paragraaf 4220 betreft de inhoud van alle veiligheidsinstructies, terwijl paragraaf 4230 een aanvulling daarop bevat voor wat betreft de instructie ten aanzien van toestellen bestemd voor mobiel gebruik.

4220 Veiligheidsinstructie voor alle typen toestellen

4221 Elke instructie voor het gebruik van een toestel moet tenminste een nauwkeurige omschrijving bevatten van:

  1. het type toestel waarop de instructie van toepassing is;
  2. het beoogde gebruik van het toestel;
  3. de stralingshygiënische maatregelen die bij een bepaalde opstelling in acht moeten worden genomen; en
  4. de maatregelen die genomen moeten worden in geval van storing.

4222 Tevens moeten de instructies:

  1. een verbod bevatten om het toestel te laten gebruiken door personen die jonger zijn dan 18 jaar;
  2. de bepaling bevatten dat personen die het toestel gebruiken wel of geen PSM moeten dragen en (indien van toepassing) een beschrijving bevatten van de wijze waarop met het PSM moet worden omgegaan (zie onder sectie 1300);
  3. een verbod bevatten om de handen of enig ander lichaamsdeel bloot te stellen aan de directe stralenbundel; en
  4. de bepaling bevatten dat personen die niet bij de werkzaamheden zijn betrokken, niet ter plaatse mogen verblijven.

4223 Wanneer hulpmiddelen moeten worden gebruikt (bijvoorbeeld bij het maken van opnamen met een verplaatsbaar toestel of als noodzakelijke bescherming) moeten de instructies tevens een nauwkeurige omschrijving bevatten van die hulpmiddelen alsmede van het gebruik ervan.

4224 Wanneer opnamen van patiënten moeten worden gemaakt, moet de veiligheidsinstructie de bepaling bevatten dat het vasthouden van patiënten slechts is toegestaan, indien dit onvermijdelijk is.

Tevens moet worden aangegeven dat:

  1. het vasthouden bij voorkeur moet geschieden door iemand die niet beroepshalve bij de werkzaamheden is betrokken, zoals een familielid of een begeleider;
  2. degene die vasthoudt tenminste 18 jaar moet zijn;
  3. er op gelet moet worden dat degene die vasthoudt niet zwanger is;
  4. degene die vasthoudt adequaat moet zijn beschermd; en
  5. er op gelet moet worden dat het vasthouden niet steeds door dezelfde persoon gebeurt.

4225 Een voorbeeld van een veiligheidsinstructie voor een toestel bestemd voor medisch-diagnostisch gebruik, is gegeven in bijlage 6.

4230 Veiligheidsinstructie voor een toestel bestemd voor mobiel gebruik

4231 Deze veiligheidsinstructie moet aanvullend tenminste:

  1. een omschrijving bevatten van de aspecten waarop moet worden gelet bij de keuze voor de lokatie waar de werkzaamheden plaatsvinden en bij de keuze voor de te gebruiken opstelling;
  2. de bepaling bevatten dat het gebruik tot het strikt noodzakelijke moet worden beperkt; en
  3. een omschrijving bevatten van de noodzakelijk te nemen stralingshygiënische maatregelen.

5000 Het vervoeren van kernmaterieel

5100 Algemeen

5110 Inleiding

5111 Het vervoeren van kernmaterieel is te beschouwen als een vorm van vervoer van gevaarlijke stoffen. Voorschriften betreffende dit vervoer zijn opgenomen in het op de Kernenergiewet gebaseerde Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen, en radioactieve stoffen (Bvser).

Het uitgangspunt van de voorschriften is steeds dat bestraling en/of besmetting van mensen, dieren, planten, milieu, en/of goederen zo veel mogelijk wordt voorkomen.

5112 Uit de voorschriften Bvser blijkt in welke gevallen een autorisatie vereist is voor het vervoeren.

Dit hangt af van:

  1. het type kernmaterieel;
  2. de hoeveelheid kernmaterieel;
  3. de aggregatietoestand van het kernmaterieel;
  4. de wijze van vervoer;

alsmede van de vraag of

  1. het kernmaterieel zich in een instrument bevindt;
  2. samenlading plaatsvindt met andere gevaarlijke stoffen;
  3. tijdelijke opslag in het kader van het vervoer noodzakelijk is; en
  4. grensoverschrijdend vervoer plaatsvindt.

5113 Uit de voorschriften Bvser de daarin genoemde voorschriften (zoals het Vervoer over Land van Gevaarlijke stoffen, VLG) blijkt tevens hoe moet worden gehandeld indien geen autorisatie is vereist.

In verband daarmee gaan zij in op de vraag:

  1. of het vervoer mag plaatsvinden per spoor, over land, over water en/of door de lucht;
  2. welk type vervoermiddel gekozen mag worden;
  3. welke verpakkingseisen gelden;
  4. welke etiketteringen noodzakelijk zijn;
  5. onder welke voorwaarden een samenlading met andere gevaarlijke stoffen is toegestaan;
  6. wat de inhoud moet zijn van de vereiste documentatie, bestaande uit een vervoersinstructie en een veiligheidsinstructie voor het vervoer;
  7. welke overige veiligheidsmaatregelen getroffen moeten worden; en
  8. of een regeling moet worden getroffen omtrent de aansprakelijkheid voor schade toegebracht aan derden.

5114 De voorschriften Bvser gaan ook in op deze vragen, voorzover het vervoer betreft waarvoor een autorisatie vereist is.

5115 Vanwege de complexiteit en de omvang van de betreffende regelgeving is het niet mogelijk hiervan in deze handleiding een samenvatting op te nemen.

5120 Vervoer bij Defensie

5121 De commandant is verplicht het vervoer van kernmaterieel te melden aan SBD. SBD draagt zorg voor de melding van dit vervoer aan de KMar. De KMar kan controleren of aan de vervoersvoorschriften wordt voldaan.

5122 Melding van vervoer van kernmaterieel is niet noodzakelijk indien het vervoer uitsluitend plaatsvindt over Nederlands grondgebied en:

  1. de hoeveelheid te vervoeren activiteit per nuclide onder de in bijlage 15.1 vermelde waarde voor vrijgestelde zending blijft;
  2. het een gebruiksartikel betreft dat valt onder de Regeling gebruiksartikelen stralingsbescherming.

Indien het te vervoeren nuclide niet in bijlage 15.1 staat vermeld, dient contact opgenomen te worden met SBD.

5123 Voorgenomen vervoer over Nederlands grondgebied door een krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid moet aan h-SBD worden gemeld middels het Df 3506004 (Meldingsformulier) zie bijlage 10. Dit formulier is verkrijgbaar via de formulierbeheerder van het onderdeel. SBD meldt het voorgenomen vervoer eveneens aan de KMar, zodat deze kan controleren of aan de vervoersvoorschriften wordt voldaan.

5124 Aan vervoer van kernmaterieel dat niet gemeld hoeft te worden, kunnen nog wel voorschriften verbonden zijn. Deze voorschriften staan vermeld in bijlage 15.

5125 In de autorisatie voor het aanwenden van het kernmaterieel, of in een aparte autorisatie voor het vervoeren van kernmaterieel kunnen nadere vervoersinstructies zijn opgenomen.

5126 De commandant kan contact opnemen met SBD voor advisering over de voorschriften voor het voorgenomen vervoer.

5127 Op inhoud en tijdstip van melding wordt nader ingegaan in sectie 5200. In paragraaf 5130 wordt aangegeven wanneer een bestemmingsverklaring in verband met het vervoeren vereist is, terwijl in sectie 5300 de taken worden beschreven van degenen die bij het vervoer zijn betrokken. In sectie 5400 wordt nader ingegaan op de inhoud van de vervoers- en veiligheidsinstructie voor het vervoer.

5128 In geval van meevoeren gelden voor het betreffende kernmaterieel geen vervoersvoorschriften. Onder meevoeren wordt verstaan het vervoeren van:

  1. kernmaterieel bestemd voor gebruik door de eigen bemanning, of
  2. kernmaterieel dat tot de uitrusting van de bemanning hoort, of
  3. kernmaterieel bevattende (wapen)systeem of –systemen die onderdeel uitmaken van het voertuig.

5130 Bestemmingsverklaring in verband met het vervoeren

5131 Indien sprake is van autorisatieplichtig vervoer, stelt d-CEMG een bestemmingsverklaring op waarin staat vermeld dat het vervoer plaatsvindt in opdracht van Defensie. Tijdens het vervoeren dient (een kopie van) de bestemmingsverklaring aanwezig te zijn in het vervoermiddel.

5132 Indien geen sprake is van autorisatieplichtig vervoer maar van het vervoeren van autorisatieplichtig kernmaterieel, dient tijdens het vervoeren (een kopie van) de bestemmingsverklaring behorende bij de autorisatie in het vervoermiddel aanwezig te zijn indien het:

  1. een vervoerder betreft die niet tot Defensie behoort;
  2. grensoverschrijdend vervoer of vervoer buiten Nederlands grondgebied betreft.

5200 Melding van voorgenomen vervoer

5210 Inleiding

5211 Alvorens tot melding wordt overgegaan moet de commandant -voor zover deze geen autorisatiehouder is- zich ervan vergewist hebben dat de autorisatiehouder toestemming geeft voor het vervoeren. Tevens moet hij zich ervan vergewist hebben dat de eenheid of organisatie waarvoor het kernmaterieel bestemd is (hierna te noemen de ontvanger) volgens de nationale regelgeving gerechtigd is het kernmaterieel aan te wenden.

5220 Inhoud van de melding

5221 De melding, die schriftelijk dient te geschieden, moet de volgende gegevens bevatten:

  1. naam van de aanvragende eenheid;
  2. naam van de eenheid of organisatie waarvandaan het kernmaterieel vervoerd zal worden (hierna te noemen de afzender);
  3. naam van de ontvanger;

Indien deze niet tot Defensie behoort, moet eveneens een verklaring worden gevoegd van de bevoegde nationale autoriteit dat de ontvanger:

  1. voldoet aan alle relevante nationale eisen met betrekking tot het aanwenden van het beschreven kernmaterieel en
  2. volgens de nationale regelgeving gerechtigd is om het beschreven kernmaterieel in ontvangst te nemen.
  3. naam, adres, telefoon- en faxnummer van de contactpersonen van de onder a. tot en met c. bedoelde eenheden of organisaties;
  4. de vermoedelijke datum / data van vervoer of de periode waarbinnen het vervoer zal plaatsvinden;
  5. een opgave omtrent het te vervoeren kernmaterieel, bestaande uit een omschrijving van de radioactieve nuclide(n), de activiteit daarvan, en de aggregatietoestand van het kernmaterieel; en
  6. een aanduiding van de wijze van vervoer (per spoor, over land, over water, en/of door de lucht).

5222 Tevens moet bij de melding worden aangegeven of

  1. het kernmaterieel zich in een omhulsel of instrument bevindt;
  2. samenlading plaatsvindt met andere gevaarlijke stoffen, dan wel of het een combinatie van gevaarlijke stoffen betreft;
  3. opslag van het kernmaterieel in verband met het vervoer zal plaatsvinden; en
  4. grensoverschrijdend vervoer zal plaatsvinden.

5223 Indien sprake is van één of meer van de drie laatstgenoemde omstandigheden, dan:

  1. moet worden aangegeven met welke andere gevaarlijke stoffen de samenlading plaatsvindt respectievelijk welke combinatie van gevaarlijke stoffen het betreft; en/of
  2. moet een nauwkeurige omschrijving worden gegeven van de plaats(en) waar opslag in verband met het vervoer zal plaatsvinden; en/of
  3. moet worden aangegeven van welke bondgenootschappelijke krijgsmacht het kernmaterieel afkomstig is respectievelijk voor welke bondgenootschappelijke krijgsmacht het kernmaterieel bestemd is; dan wel
  4. moet -indien het kernmaterieel afkomstig is van respectievelijk bestemd is voor een lidstaat van de EG dan wel een niet tot de EG behorende staat- worden aangegeven tussen welke staten het vervoer plaatsvindt.

5224 Indien ten tijde van de melding reeds duidelijk is dat een autorisatie vereist is dan wel indien naar aanleiding van de melding blijkt dat dit nodig is moet in ieder geval eveneens opgave worden gedaan van:

  1. het voorgestelde traject waarlangs het vervoer zou moeten plaatsvinden;
  2. de vervoermiddel(en), waarmede het overbrengen zal worden verricht; en
  3. naam, adres, telefoon- en faxnummer van degenen die het vervoer zullen verrichten (hierna te noemen de vervoerder).
5230 Tijdstip van de melding

5231 Indien vaststaat dat geen autorisatie vereist is moet de melding moet uiterlijk vier werkdagen voor de voorgenomen datum van vervoer door h-SBD zijn ontvangen. In alle andere gevallen geldt een termijn van vier weken.

5300 Taken in verband met vervoer

5310 Inleiding

5311 In de betreffende vervoersvoorschriften (bijvoorbeeld het VLG) wordt beschreven wat de taken van de afzender, de vervoerder en de ontvanger zijn. In het navolgende worden beknopt de taken vermeld, die de afzender, de vervoerder, en de ontvanger hebben in verband met het vervoeren.

5320 Taken van de afzender

5321 De afzender is ervoor verantwoordelijk dat:

  1. zeker gesteld is dat het vervoer kan plaatsvinden (zie punt 5211);
  2. het te vervoeren kernmaterieel wordt verpakt in het voorgeschreven type verpakking;
  3. de voorgeschreven etiketteringen op de verpakking zijn aangebracht (zie bijlage 11 voor de gevaarsetiketten);
  4. de colli voorafgaande aan het laden in een daarvoor geschikte ruimte of bergplaats worden opgeborgen;
  5. het juiste type vervoermiddel wordt gebruikt; en
  6. de vervoers- en veiligheidsinstructie voor het vervoer zijn opgesteld (zie onder sectie 5400) en samen met de colli en -indien van toepassing- de bestemmingsverklaring (zie onder paragraaf 5130) zijn overhandigd aan de vervoerder.

5322 De afzender is ervoor verantwoordelijk dat de vervoerder geïnformeerd is omtrent:

  1. de noodzakelijke inrichting en uitrusting van het vervoermiddel;
  2. de aard van het te vervoeren kernmaterieel;
  3. een eventueel verbod tot samenlading;
  4. de door de bevoegde autoriteit voorgeschreven bijzondere maatregelen, die moeten worden genomen bij laden, (opslag in het kader van) overbrengen, en lossen;
  5. de vereiste maatregelen in verband met de stralingsbescherming van personen betrokken bij (opslag in het kader van) overbrengen, de daarbij te gebruiken hulpmiddelen en de maatregelen te nemen bij stralingsongevallen; en
  6. een eventuele begeleiding tijdens het overbrengen met het oog op de verkeersveiligheid en/of stralingshygiëne.

5323 De afzender is ervoor verantwoordelijk dat de ontvanger geïnformeerd is omtrent de (vermoedelijke) datum van ontvangst.

5330 Taken van de vervoerder en degene die het overbrengen feitelijk uitvoert

5331 De vervoerder is ervoor verantwoordelijk dat:

  1. in het vervoermiddel de noodzakelijke inrichting en uitrusting aanwezig zijn;
  2. een in punt 5322 onder c bedoeld samenladingsverbod in acht wordt genomen;
  3. de vervoers- en veiligheidsinstructie voor het vervoer en -indien van toepassing- de bestemmingsverklaring (zie onder paragraaf 5130) worden overhandigd aan personen betrokken bij (opslag in het kader van) overbrengen; en
  4. deze personen van deze instructies kennis hebben genomen.

5332 De vervoerder is ervoor verantwoordelijk dat de ontvanger en de in punt 5322 onder f bedoelde begeleidingseenheid wordt geïnformeerd omtrent de feitelijke datum van het overbrengen.

5333 Degene die het overbrengen feitelijk uitvoert is er verantwoordelijk voor dat:

  1. tijdens het overbrengen van het kernmaterieel geen passagiers worden meegenomen;
  2. indien de route niet als bijzondere maatregel is voorgeschreven, het overbrengen langs de kortst mogelijke route plaats vindt, de bebouwde kom zoveel mogelijk wordt vermeden, alsmede het traject zoveel als mogelijk zonder onderbreking wordt afgelegd;
  3. een stilstaand vervoermiddel niet onbeheerd achterblijft, en;
  4. bij overdracht de bestemmingsverklaring bij het collo wordt gevoegd.

5334 Bij opslag in het kader van het overbrengen geldt dat de colli met het kernmaterieel alléén dan in het vervoermiddel mogen achterblijven indien opslag in een daartoe geschikte bergplaats niet mogelijk is. In dat geval dient het vervoermiddel in een afgesloten ruimte te worden geplaatst dan wel gedurende de opslagperiode te worden bewaakt.

De genoemde opslagperiode dient beperkt te blijven tot het minimaal noodzakelijke, doch mag in ieder geval niet langer zijn dan drie achtereenvolgende etmalen.

5340 Taken van de ontvanger

5341 De ontvanger is ervoor verantwoordelijk dat:

  1. het kernmaterieel op de juiste wijze door de lokale verantwoordelijk deskundige wordt overgenomen van de vervoerder;
  2. het kernmaterieel in een daarvoor geschikte ruimte of bergplaats wordt opgeborgen indien dit materieel door onvoorziene omstandigheden niet op de geplande manier kan worden overgenomen;
  3. de colli worden uitgepakt, waarbij het pakmateriaal moet worden gecontroleerd op radioactieve besmetting, zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde;
  4. indien er sprake is van een ontoelaatbare besmetting van een collo zowel de afzender als de vervoerder daarvan in kennis worden gesteld; en
  5. de etikettering op de verpakkingen wordt verwijderd, dan wel anderszins definitief onleesbaar en betekenisloos wordt gemaakt.
5350 Dosislimieten

5351 Bij de uitvoering van de hiervoor genoemde taken moet het uitgangspunt zijn dat de stralingsbelasting zoveel mogelijk wordt beperkt. Tevens moet rekening worden gehouden met de hierna te noemen dosislimieten.

5352 Het effectief dosistempo op plaatsen waar personeel zich bevindt dat het overbrengen feitelijk uitvoert mag niet groter zijn dan 0,5 microsievert per uur (0,5 μSv/h). Indien na afweging van alle betrokken belangen blijkt dat hieraan niet kan worden voldaan, moet het overbrengen worden uitgevoerd door personeel dat is aangesteld als blootgestelde werknemer (zie onder paragraaf 1120).

5353 Bij het overbrengen mag het effectief dosistempo onder normale vervoersomstandigheden op geen enkel punt aan de buitenzijde van de verpakking groter zijn dan 2 millisievert per uur en op een afstand van 2 meter van het oppervlak ervan niet groter dan 100 μSv/h.

5400 Vervoers- en veiligheidsinstructie voor het vervoer

5410 Algemeen

5411 Ieder die betrokken is bij (opslag in het kader van) het overbrengen van kernmaterieel moet door de vervoerder in het bezit zijn gesteld van een schriftelijke vervoers- en veiligheidsinstructie voor het vervoer en -indien van toepassing- de bestemmingsverklaring (zie onder paragraaf 5130). De instructies en de bestemmingsverklaring moeten tijdens het overbrengen in de cabine van het vervoermiddel aanwezig zijn. Bij de overdracht van het kernmaterieel moet de bestemmingsverklaring bij het collo worden gevoegd.

5420 Vervoersinstructie

5421 In de vervoersinstructie dienen de volgende gegevens te worden opgenomen:

  1. naam en verzendadres van de afzender alsmede telefoon- en faxnummer van de contactpersoon van de afzender;
  2. naam en bezorgadres van de ontvanger alsmede telefoon- en faxnummer van de contactpersoon van de ontvanger;
  3. de aanduiding van het kernmaterieel (nuclide) en de colli (categorie en transportindex) met de letterlijke tekst, inclusief de daarbij gebruikte tekstopmaak, zoals weergegeven in het op dit vervoer van toepassing zijnde vervoersreglement of zoals vermeld in de autorisatie of de daarvan afgeleide bestemmingsverklaring voor het aanwenden van het kernmaterieel dan wel in de aparte autorisatie voor het vervoer;
  4. de totale activiteit van het kernmaterieel tijdens het overbrengen;
  5. de verklaring van de afzender dat "de verpakking en de etikettering voldoen aan de voorschriften van het betrokken vervoersreglement";
  6. de in punt 5322 onder d bedoelde bijzondere maatregelen;
  7. informatie die van belang kan zijn met het oog op overige veiligheidsaspecten tijdens (opslag in het kader van) overbrengen, indien samenlading met andere gevaarlijke stoffen plaatsvindt, dan wel het een combinatie van gevaarlijke stoffen betreft; en
  8. indien in verband met vervoer een bestemmingsverklaring vereist is, mogen de gegevens vermeld onder c en d voorzover zij gerubriceerd zijn, niet in de vervoersinstructie worden opgenomen.
5430 Veiligheidsinstructie voor het vervoer

5431 De veiligheidsinstructie voor het vervoer moet zijn opgesteld met inachtneming van het gestelde in punt 1712.

Op beknopte wijze moet daarin worden vermeld:

  1. dat het vervoermiddel nooit onbeheerd mag achterblijven;
  2. op welke wijze hulpverlenende organisaties kunnen worden ingeschakeld (alarmtelefoonnummers);
  3. dat het vervoermiddel na een (stralings)ongeval zover mogelijk van de verkeersstroom moet worden verplaatst en dat omstanders op afstand moeten worden gehouden, daarbij rekening houdend met de windrichting; en
  4. welke maatregelen moeten worden genomen in geval van brand. In het bijzonder moet worden duidelijk gemaakt welke (groepen) blusmiddelen persé niet mogen worden gebruikt.

5432 Indien daartoe op grond van de aard van het te vervoeren kernmaterieel aanleiding is moet de veiligheidsinstructie bovendien aangeven welke maatregelen genomen moeten worden bij stralingsongevallen.

In dat geval moet -indien relevant- op beknopte wijze:

  1. een beschrijving worden gegeven van aard van het gevaar dat het kernmaterieel kan veroorzaken, evenals de veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden om dit gevaar af te wenden. Met name moet worden beschreven: i) welke maatregelen genomen moeten worden en welke zorg verleend moet worden in het geval dat een individu aan ioniserende straling tengevolge van het kernmaterieel kan zijn blootgesteld en ii) welke maatregelen genomen moeten worden in het geval dat de verpakking of colli breuk of beschadiging vertonen, waarbij verspreiding van het kernmaterieel kan hebben plaatsgevonden; en
  2. op welke wijze aanvullende informatie over het vervoerde kernmaterieel kan worden ingewonnen (telefoonnummers en adressen).

5433 Een voorbeeld van een veiligheidsinstructie voor het vervoer (IK 3-23) is gegeven in bijlage 12.

6000 Stralingsongevallen

6100 Algemeen

6110 Inleiding

6111 In deze sectie worden aspecten behandeld met betrekking tot de melding van een (vermoedelijk) stralingsongeval. Vervolgens wordt in de secties 6200 en 6300 ingegaan op de inhoud van de veiligheidsinstructies en rapportage omtrent de voorvallen. Tenslotte wordt in sectie 6400 aangegeven hoe moet worden gehandeld in geval van vermissing of diefstal van kernmaterieel of een toestel.

6120 Melding van een stralingsongeval

6121 Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zich een stralingsongeval heeft voorgedaan is verplicht dit terstond te melden aan het voor de betreffende inrichting geldend alarmnummer voor stralingsongevallen.

6122 De melding dient de volgende gegevens te bevatten:

  1. de naam van de melder;
  2. de plaats en het tijdstip van het (vermoedelijke) stralingsongeval;
  3. de eventuele betrokkenheid van personen; en
  4. een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de situatie.
6130 Taken van de commandant

6131 De commandant draagt er zorg voor dat in de algemene ongevalsinstructie ten behoeve van personen die zich in de inrichting bevinden:

  1. tevens rekening is gehouden met het melden van een (vermoedelijk) stralingsongeval en
  2. zonodig ook is aangegeven hoe moet worden gehandeld bij een stralingsongeval.

6132 De commandant onder wiens verantwoordelijkheid de inrichting ressorteert waar kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting wordt aangewend, zorgt ervoor dat de brandweer en andere daarvoor in aanmerking komende hulpverlenende instanties zijn geïnformeerd omtrent de bereikbaarheid van de verantwoordelijk deskundige.

6133 De commandant draagt er tevens zorg voor dat de aangewezen functionaris die de melding van een (vermoedelijk) stralingsongeval ontvangt, is geïnstrueerd omtrent de personen en/of instanties die moeten worden gewaarschuwd.

6140 Taken van de functionaris die de melding ontvangt

6141 Deze functionaris moet terstond in ieder geval de volgende personen waarschuwen:

  1. de lokale verantwoordelijk deskundige en
  2. de arts die verantwoordelijk is voor de geneeskundige zorg voor het personeel van de inrichting.

6142 Indien de verantwoordelijk deskundige niet bereikbaar is, moet de melding worden gericht aan h-SBD (zie punt 6171).

6150 Taken van de verantwoordelijk deskundige

6151 De verantwoordelijk deskundige moet op de hoogte zijn van de actuele lokatie(s) waar kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting wordt aangewend, dan wel een toestel wordt gebruikt. Tevens moet hij op de hoogte zijn van de mogelijke gevaren die het aanwenden dan wel het gebruik onder omstandigheden met zich brengt.

Bij (een vermoeden van) een stralingsongeval waarbij personen zijn betrokken, moet hij een schatting maken van de doses die deze personen mogelijkerwijs hebben ontvangen.

6152 Indien een radioactieve bron zodanig beschadigd is geraakt dat dit (een vermoeden van) een stralingsongeval oplevert, moet de verantwoordelijk deskundige -nadat hij zich ervan vergewist heeft dat de maatregelen genoemd in punt 6223 genomen zijn- onmiddellijk h-SBD waarschuwen (zie punt 6171). H-SBD meldt dit door aan de IMG

6153 Bij brand neemt de verantwoordelijk deskundige de leiding op zich zolang de brandweer niet ter plaatse is. Hij regelt de toegang tot de getroffen ruimte(n) en geeft instructies conform het brandbestrijdingsplan (zie punt 1452.c). Tevens draagt hij er zorg voor dat onmiddellijk h-SBD gewaarschuwd wordt (zie punt 6171). H-SBD meldt dit door aan de IMG.

6154 Indien een civiel of Defensiebrandweerkorps ter plaatse is neemt de betrokken brandweercommandant de leiding over en laat zich door de verantwoordelijk deskundige informeren omtrent de lokatie(s) waar de radioactieve bronnen zich bevinden alsmede omtrent de (te verwachten) gevaren voor de gezondheid.

6160 Taken van de verantwoordelijk arts

6161 De verantwoordelijk arts moet op de hoogte zijn van de gezondheidsschade die het gevolg kan zijn van een stralingsongeval dat zich binnen de inrichting kan voordoen. Tevens moet hij op de hoogte zijn van de maatregelen die hij bij een stralingsongeval moet nemen conform DMG 023.

6162 Bij een besmetting en/of uitwendige bestraling van personen leidende tot een effectieve (volg)dosis die (vermoedelijk) groter is dan 20 mSv (jaardosislimiet voor blootgestelde werknemers) moet de verantwoordelijk arts onmiddellijk contact opnemen met het cluster Stralingshygiëne van het CEMG (zie punt 6171) in verband met de coördinatie van de behandeling van de personen en de melding van het stralingsongeval aan de betrokken regionale inspecteur van de Volksgezondheid.

6163 Bij een besmetting en/of uitwendige bestraling van personen leidende tot een effectieve (volg)dosis die (vermoedelijk) groter is dan 1 mSv, moet de verantwoordelijk arts in eerste instantie handelen volgens de betreffende EHBO-instructiekaart(en).

6164 Een voorbeeld van een EHBO-instructiekaart toepasbaar voor een uit- en/of inwendige besmetting met tritium, is gegeven in bijlage 13 (voormalig IK 8-110).

6165 Vervolgens moet de verantwoordelijk arts het stralingsongeval melden aan het cluster Stralingshygiëne CEMG (zie punt 6171). Het cluster Stralingshygiëne kan een stralingsarts inschakelen.

6166 In het contact met het cluster Stralingshygiëne kan blijken dat het noodzakelijk is lichaamsmateriaal (bijvoorbeeld bloed, urine, faeces) af te nemen teneinde de opgenomen activiteit dan wel het verloop ervan vast te stellen. Het onderzoek van het afgenomen lichaamsmateriaal vindt plaats in opdracht van hetzij de verantwoordelijk arts, hetzij het cluster Stralingshygiëne. Dit geldt eveneens voor een onderzoek met een totale lichaamsteller (whole body counter). Het cluster Stralingshygiëne bepaalt waar dit onderzoek zal plaatsvinden.

In het contact wordt eveneens besproken of aan het gestelde in paragraaf 1250 toepassing moet worden gegeven en hoe de voorlichting aan belanghebbenden gestalte moet krijgen.

6167 De verantwoordelijk arts informeert tevens de stafarts van het betreffende OPCO omtrent alle stralingsongevallen waarbij personen betrokken zijn.

6170 Meldingen aan het cluster Stralingshygiëne CEMG en bureau SBD.

6171 Berichten in verband met stralingsongevallen gericht aan het cluster Stralingshygiëne CEMG en SBD kunnen hetzij rechtstreeks (zie telefoonnummers vermeld in bijlage 14, bereikbaarheid cluster Stralingshygiëne CEMG) hetzij via het alarmtelefoonnummer van SBD (zie punt 81422 in bijlage 14) worden gemeld. Dit alarmnummer is 24 uur per dag bereikbaar.

6172 Op basis van de melding bepaalt h-SBD of er aanleiding is om de betrokken regionale Inspectiedienst SZW (Ministerie van SZW) en/of Afdeling Toezicht Straling, Stoffen en producten van de inspectie Milieuhygiëne (Ministerie van VROM) en/of Inspectie Gezondheidszorg (Ministerie van VWS) in te lichten.

6200 Veiligheidsinstructie inzake stralingsongevallen

6210 Algemeen

6211 Op grond van het gestelde in punt 1712 moet in de veiligheidsinstructie zijn aangegeven hoe moet worden gehandeld wanneer zich een stralingsongeval voordoet.

In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de inhoud van de veiligheidsinstructie op deze punten, voor zover deze instructie betrekking heeft op het aanwenden van kernmaterieel, een kerninrichting of kernuitrusting, of het gebruik van een toestel.

6212 In paragraaf 5430 is reeds ingegaan op de inhoud ter zake van de veiligheidsinstructie voor het vervoer van kernmaterieel.

6220 Inhoud veiligheidsinstructie

6221 In alle veiligheidsinstructies moet worden aangegeven dat onmiddellijk:

  1. de verantwoordelijk deskundige moet worden gewaarschuwd i) indien zich een onveilige situatie voordoet, die kan leiden tot een stralingsongeval, ii) bij brand, of iii) bij andere buitengewone omstandigheden (bijvoorbeeld vermissing van een radioactieve bron) en
  2. de arts moet worden gewaarschuwd die verantwoordelijk is voor de geneeskundige zorg ter plaatse, indien personen die zich binnen de inrichting bevinden bij een stralingsongeval naar verwachting zijn blootgesteld aan een effectieve (volg)dosis groter dan 1 mSv.

6222 Tevens moet in alle veiligheidsinstructies worden aangegeven:

  1. dat de handelingen, vermeld in de voor de inrichting geldende brandalarmeringsinstructies, moeten worden verricht; en
  2. hoe moet worden gehandeld, indien (vermoedelijk) sprake is van een besmetting of overbestraling van personen (zie onder paragraaf 6160).

6223 In de veiligheidsinstructie voor radioactieve bronnen moet worden opgenomen dat, indien deze bron zodanig is beschadigd dat dit kan leiden tot een stralingsongeval de volgende maatregelen moeten worden getroffen, in aanvulling op het gestelde in punt 3223:

  1. iedereen moet de werkruimte, waarin de radiologische werkzaamheden met de radioactieve bron hebben plaatsgevonden, onmiddellijk verlaten;
  2. de verspreiding van de radioactieve stoffen moet zoveel mogelijk worden beperkt; en
  3. de plaats waar de besmetting is opgetreden moet worden gemarkeerd.

6300 Rapportage

6310 Verslaglegging verantwoordelijk deskundige

6311 De betrokken deskundige stelt een verslag op waarin tenminste de volgende gegevens omtrent het stralingsongeval zijn opgenomen:

  1. datum en tijdstip;
  2. naam en adres van de betrokken inrichting;
  3. zonodig een nadere aanduiding van de plaats binnen de inrichting;
  4. de namen van personen die ten tijde van het stralingsongeval ter plaatse aanwezig waren;
  5. een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van de omstandigheden; en
  6. alle tot de datum van de verslaglegging verrichte handelingen en meetresultaten.

6312 Dit verslag moet binnen twee weken na het ongeval door de verantwoordelijk deskundige door tussenkomst van de commandant naar h-SBD worden gezonden. H-SBD zendt een afschrift van dit rapport aan de IMG.

6320 Dosimetrische verslaglegging

6321 Afhankelijk van de omstandigheden, de aard van de besmetting, en de radioactieve stof kan een geneeskundig onderzoek op (inwendige) besmetting van personen aanleiding geven tot:

  1. het meten van urinemonsters of
  2. het uitvoeren van een totale of partiële lichaamstelling.

6322 Bij een aanvraag van een besmettingsmeting moeten tenminste de volgende gegevens worden vermeld:

  1. personalia keurling(en) (naam en geboortedatum);
  2. het OPCO en het adres van de betreffende eenheid;
  3. het (vermoedelijk) tijdstip en het belastingspad van de (mogelijke) besmetting;
  4. de radioactieve nuclide(n); en
  5. de naam en het verzendadres van de verantwoordelijk arts aan wie de resultaten van de metingen dienen te worden gerapporteerd.

6323 De rapportage van de meting zal omvatten:

  1. personalia onderzochte keurling(en) (naam en geboortedatum);
  2. het OPCO en de betreffende eenheid;
  3. de bij de meting aangetoonde radioactieve nuclide(n);
  4. de activiteit van de aangetoonde radioactieve nuclide(n); en
  5. de, uit het (vermoedelijke) tijdstip, de aard, en het belastingspad van de besmetting, alsmede de gemeten activiteit van de aangetoonde radioactieve nuclide(n), berekende stralingsdosis.

6324 De resultaten van bovenvermeld onderzoek moeten worden vastgelegd in het medische dossier van betrokkenen.

6330 Medische verslaglegging

6331 De in paragraaf 6160 bedoelde verantwoordelijk arts stelt eveneens een verslag op, waarin tenminste is opgenomen of en zo ja waarom is afgeweken van de behandeling volgens de EHBO-instructiekaart.

Dit verslag moet worden gevoegd bij het medisch dossier van de betrokken persoon.

Wanneer de in punt 6163 bedoelde situatie zich heeft voorgedaan worden deze gegevens bovendien toegezonden aan de bij het stralingsongeval betrokken stralingsarts, voorzover nodig met toestemming van degene op wie de gegevens betrekking hebben.

6332 Tevens wordt het verslag ingeval bij de behandeling is afgeweken van de EHBO-instructiekaart, voorzover nodig met toestemming van betrokkene, toegezonden aan het cluster Stralingshygiëne CEMG.

Voorzover nodig met toestemming van betrokkene, worden (i) genomen preventieve en/of therapeutische maatregelen en (ii) dosimetrische onderzoeksresultaten ter bepaling van de omvang van een eventuele besmetting en/of bestraling, alsmede zonodig verricht laboratoriumonderzoek, door de voor de behandeling van betrokkene verantwoordelijk (stralings)arts toegezonden aan het cluster Stralingshygiëne CEMG.

6333 Indien de behandeling van de betrokken persoon langer duurt dan twee weken dient tenminste éénmaal per maand een voortgangsrapport naar het cluster Stralingshygiëne CEMG te worden verzonden.

6400 Vermissing

6410 Melding

6411 Een ieder die constateert dat een stralingsbron (mogelijk) vermist is, moet dit terstond melden aan de verantwoordelijk deskundige.

6412 Indien de verantwoordelijk deskundige heeft vastgesteld dat de stralingsbron inderdaad wordt vermist, moet hij terstond de commandant, h-SBD (zie punt 6171), de autorisatiehouder en de Koninklijke Marechaussee hiervan in kennis stellen.

6420 Rapportage

6421 De verantwoordelijk deskundige rapporteert vervolgens binnen twee weken schriftelijk door tussenkomst van de commandant de volgende gegevens aan SBD: welke stralingsbron het betreft, de (vermoedelijke) datum waarop en de (vermoedelijke) plaats waar de vermissing of diefstal werd geconstateerd.

6422 Op basis van de melding bepaalt h-SBD of er aanleiding is om de betrokken regionale milieu-inspectie in te lichten.

7000 Supplementen

Supplement 1

7100 Wettelijke bepalingen Kernenergiewet

De in deze handleiding aangehaalde wetten, besluiten en voorschriften zijn hieronder vermeld.

ArbowetArbeidsomstandighedenwet (18-03-1999 Stb. 1999, 184; i.w.tr. 01-11-1999 Stb. 1999, 450)
BbKBijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (25-06-1981 Stb. 1981, 455; i.w.tr. 25-07-1981 Stb. 1981, 455)
BkseBesluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (04-09-1969 Stb. 1969, 403; i.w.tr. 01-01-1970 Stb. 1969, 514)
BsBesluit stralingsbescherming (16-07-2001 Stb. 2001, 397; i.w.tr. 01-03-2002 Stb. 2002, 81)
BvserBesluit vervoer splijtstoffen, ertsen, en radioactieve stoffen (04-09-1969 Stb. 1969, 405; i.w.tr. 01-01-1970 Stb. 1969, 514)
GemeentewetGemeentewet (14-02-1992 Stb. 1992, 96; i.w.tr.01-03-1993 Stb. 1993, 610)
KewKernenergiewet (21-02-1963 Stb. 1963, 82; i.w.tr. 27-03-1963 Stb. 1963, 82)
ProvinciewetProvinciewet (10-09-1992 Stb. 1992, 550; i.w.tr. 01-01-1994 Stb. 1993, 667)
RgsRegeling gebruiksartikelen stralingsbescherming (05-04-2002 Stcrt. 2002, 95; i.w.tr. 25-05-2002 Stcrt. 2002, 95)
RgirRegeling goedgekeurde ionisatie-rookmelders 2004 (11-05-2004 Stcrt. 2004, 96; i.w.tr. 26-05-2004 Stcrt. 2004, 96)
RrbaRegeling radionucliden bevattende aanwijsinstrumenten (05-04-2002 Stcrt. 2002, 124; i.w.tr. 05-07-2002 Stcrt. 2002, 124)
RwisRegeling waarschuwingssignalering ioniserende straling (28-02-2002 Stcrt. 2002, 45; i.w.tr. 07-03-2002 Stcrt. 2002, 45)
tReodTijdelijke Regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen (14-07-2003 Stcrt. 2003, 136; i.w.tr. 20-07-2003 Stcrt. 2003, 136)
VdKVrijstellingsbesluit defensie Kernenergiewet (13-07-2002 Stb. 2002, 404; i.w.tr. 11-10-2002 Stb. 2002, 497)
WbigWet beroepen individuele gezondheidszorg (11-11-1993 Stb. 1993, 655; i.w.tr. 01-12-1995 Stb. 1995, 559)
WbpWet bescherming persoonsgegevens (06-07-2000 Stb. 2000, 302; i.w.tr. 01-09-2001 Stb. 2001, 337)
WmWet milieubeheer (13-06-1979 Stb. 1979, 442; i.w.tr. 01-09-1980 Stb. 1980, 443).
WrzoWet rampen en zware ongevallen (30-01-1985 Stb. 1985, 88; i.w.tr. 01-03-1985 Stb. 1985, 101)

 

Supplement 2

7200 Afkortingen

De in deze handleiding gebruikte afkortingen met hun betekenis zijn hieronder vermeld.

ACS Adviescommissie Stralingshygiëne
AI Arbeidsinspectie
ALARA As Low As Reasonable Achievable
AMVO Aanvraag, Mutatie, Vermissing, en Opzegging
Arbowet Arbeidsomstandighedenwet
BbK Bijdragenbesluit Kernenergiewet
BGGZ Bedrijfsgroep Gezondheidszorg
Bkse Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen
BORI Backoffice Radiologische Informatie
Bs Besluit stralingsbescherming
Bvser Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen, en radioactieve stoffen
CDC Commando Dienstencentra
CDS Commandant der Strijdkrachten
CEMG Coördinatiecentrum Expertise Militaire gezondheidszorg
COVRA Centrale organisatie voor radioactief afval
d Directeur
DMG Directie Militaire Gezondheidszorg
DP Defensie publicatie
H Hoofd
i Inspecteur
IMG Inspectie Militaire Gezondheidszorg
Kew Kernenergiewet
KMAR Koninklijke Marechaussee
MFR Medisch-fysisch rapport
MP Ministeriële Publicatie
MvD Ministerie van Defensie
NL-POMS Prepositioned organizational material sites in Nederland
NSN NATO-stock number
OPCO Operationeel Commando
PSM Persoonlijk stralingscontrolemiddel
RES Radiation Exposure State
RIF Registratie / informatieformulier voor kernmaterieel en toestellen
SBD Bureau StralingsBeschermingsdienst Defensie
STANAG Standardization Agreement
Stb Staatsblad
Stcrt Staatscourant
SV Standaard voorschriften
SZW Sociale Zaken en Werkgelegenheid
TLD Thermoluminescentie dosismeter
TNO Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek
Trb Tractatenblad
tREOD Tijdelijke Regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen
VdK Vrijstellingsbesluit defensie Kernenergiewet
VROM Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, en Milieubeheer
VW Verkeer en Waterstaat
VWS Volksgezondheid, Welzijn, en Sport
Wbig Wet beroepen individuele gezondheidszorg
Wbp Wet bescherming persoonsgegevens
Wgs Wet gevaarlijke stoffen
Wm Wet milieubeheer
Wrzo Wet rampen en zware ongevallen

 

Supplement 3

(zie onder paragraaf 2310)

7300 Aanwijsinstrumenten

Een aanwijsinstrument is als volgt gedefinieerd: instrument voor tijd- of plaatsbepaling, dan wel voor het meten, bepalen of aan geven van andere grootheden, bestemd voor gebruik op of in de directe omgeving van personen. Een kerkklok is dus geen aanwijsinstrument in de zin van het Besluit stralingsbescherming. Bedoeld zijn, naast horloges, (duikers)klokken etc., ook alle mogelijk afleespanelen van navigatie-instrumenten in vliegtuigen, boten etc. Er is geen vergunning nodig voor het voorhanden hebben en toepassen van aanwijsinstrumenten waarbij:

  1. uitsluitend H-3 in lichtcellen of Pm-147 in lichtgevende verf wordt, onderscheidenlijk is toegevoegd voor verlichtingsdoeleinden;
  2. minder dan 1 GBq H-3 of 10 MBq Pm-147 is toegepast;
  3. wordt voldaan aan bepaalde constructie-eisen;
  4. geen herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht waarbij een onderdeel van het aanwijsinstrument, waaraan voor verlichtingsdoeleinden H-3 in lichtcellen of Pm-147 in lichtgevende verf is toegevoegd, van zijn omhulsel wordt ontdaan;
  5. niet meer dan 100 aanwijsinstrumenten voorhanden zijn.

 

Ten aanzien van de constructie moet gelden (i) dat deze de gebruiker onder normale omstandigheden beschermt tegen rechtstreekse aanraking van de met lichtgevende verf behandelde delen en (ii) dat het omhulsel bètastraling met lage energie afdoende afschermt, waarbij het doorzichtige deel van het omhulsel op elk punt minstens een laagdikte overeenkomende met 50 mg per cm2 heeft en bestand is tegen de omstandigheden, optredende bij normaal gebruik van het uurwerk, daaronder begrepen stoten, schokken, en vallen. Wel is een vergunning nodig indien:

  1. de aanwijsinstrumenten meer dan de in punt 2 aangegeven hoeveelheden H-3 of Pm-147 bevatten, maar in totaal een lagere activiteit bevatten dan 3 GBq H-3 of 30 MBq Pm-147, en voldoen aan bepaalde constructie-eisen;
  2. meer dan 100 aanwijsinstrumenten voorhanden zijn.

Het is verboden om andere radioactieve stoffen dan genoemd in punt 1 in aanwijsinstrumenten toe te passen. Dit geldt niet voor aanwijsinstrumenten die voor verlichtingsdoeleinden minder dan 56 kBq Ra-226+ of minder dan 0,93 GBq H-3 in lichtgevende verf bevatten. Voorwaarde is dat deze instrumenten zijn vervaardigd vóór de inwerkingtreding van het Besluit Stralingsbescherming. Tevens moet het merkteken T 25 of Ra 1,5 onderscheidenlijk voor H-3 en Ra-226+ in lichtgevende verf, worden aangebracht op een vanaf de buitenzijde van het instrument zichtbare plaats. Voor het voorhanden hebben van aanwijsinstrumenten welke meer dan 56 kBq Ra-226+ of meer dan 0,93 GBq H-3 in lichtgevende verf bevatten en onderdeel uitmaken van een tentoonstelling, is niet verboden maar wel vergunningplichtig. Onder een tritium lichtcel (of: bétalight) wordt in deze handleiding verstaan een hermetisch gesloten glazen omhulling, gevuld met getritieerd waterstofgas (3HH en 3H2 of HT en T2), waarvan de binnenzijde is bedekt met een fosforescerende stof. Voor het aanwenden van tritium lichtcellen is een autorisatie vereist. Een autorisatie voor het aanwenden van tritiumlichtbronnen wordt slechts verleend indien het doel waarvoor de lichtbron zal worden gebruikt slechts kan worden bereikt door gebruik te maken van tritium bevattende lichtcellen of als de toepassing van tritium aanmerkelijke voordelen biedt boven andere uitvoeringen. Instrumenten waarin zich tritiumlichtbronnen bevinden, moeten zijn gemerkt met het waarschuwingsteken voor ioniserende straling:

  1. Tritiumlichtbronnen die meer dan 1 GBq, maar minder dan 3 GBq bevatten, moeten zijn gemerkt met het teken "T 3 GBq";
  2. Tritiumlichtbronnen die meer dan 3 GBq bevatten, moeten zijn gemerkt met het teken "T ... Ci", waarbij voor "Ci" de activiteit moet worden vermeld, uitgedrukt in de traditionele eenheid curie (Ci; 1 Ci = 37 GBq) of -indien het waarschuwingsteken hierop niet kan worden aangebracht- zijn gemerkt met een geel/zwart gekleurde stip.

Voorbeelden van toepassingen die het gebruik van tritium rechtvaardigen en waarvoor een autorisatie kan worden verleend, zijn: (i) het (mogelijk) voorkomen van persoonlijk letsel en (ii) het verhogen van de betrouwbaarheid van het materieel waarin de lichtbron is verwerkt met betrekking tot de veiligheidsaspecten.

8000 Bijlagen

Bijlage 01

(zie punt 1271.a en 1313.b)

8100 Aanvraag, mutatie, vermissing, en opzegging (AMVO)

8110 AMVO van een persoonlijk stralingscontrolemiddel (PSM) en aanvraag voor geneeskundig onderzoek

8111 AMVO-formulier: Df 3506001

Klik op het plaatje voor een vergroting

8120 Toelichting soort radiologische werkzaamheid


Bijlage 02

(zie punt 1424.b, 1434.b, 1443.f, 2115, 2261, 2262, en 2714)

8200 Registratie/informatieformulier voor kernmaterieel en toestellen (RIF) Df 3502004

 


Bijlage 03

(zie punt 1551, 1553, 1554, 2213, 2263, 2412, en 2713)

8300 Meldingsformulier voor kernmaterieel en toestellen


Bijlage 04

(zie punt 1552)

8400 Registratieformulier voor ingekapselde bronnen

Bijlage 05

(zie punt 1611 en 1621)

8500 Cursussen inzake stralingshygiëne

8510 Erkende cursussen

8511 Het met goed gevolg voltooien van een opleiding op grond van de "Tijdelijke Regeling erkenning opleidingen deskundigen radioactieve stoffen en toestellen" leidt tot een van de hierna genoemde niveau’s van deskundigheid op het gebied van de stralingshygiëne.

8512 Niveau 5A

Deskundigheid met betrekking tot het gebruik van ingekapselde bronnen en röntgentoestellen met gering risico. Bijvoorbeeld het hanteren van vloeistofniveau- en diktemeters, ijkbronnen voor radiologische meetapparatuur, en oefenbronnen, alsmede het installeren, vervangen, en verwijderen van rookmelders.

8513 Niveau 5B

Deskundigheid met betrekking tot het gebruik van ingekapselde bronnen en open stoffen met gering risico.

8514 Niveau 4A

Deskundigheid met betrekking tot het gebruik van alle typen röntgentoestellen alsmede van ingekapselde bronnen en overige toestellen voor zover deze een matig risico met zich meebrengen. Bijvoorbeeld het hanteren van oefenbronnen, vochtigheids- en dichtheidsmeters, en bronnen in meetbanken.

8515 Niveau 4B

Deskundigheid met betrekking tot het gebruik van ingekapselde bronnen en open stoffen met matig risico.

8516 Niveau 3

Deskundigheid met betrekking tot het gebruik van bepaalde stralingsbronnen. Dit niveau is vereist voor het toezichthouden op het omgaan met open stoffen, waarmee mag worden gewerkt in een zogenaamd C-laboratorium, voor het beoordelen van proefopstellingen, interpretatie van meetresultaten op het gebied van de stralingsbescherming en het toezichthouden op of leiding geven aan het personeel dat onderhouds- en reparatiewerkzaamheden uitvoert aan deze stralingsbronnen.

8517 Niveau 2

Aanzienlijk grotere deskundigheid dan vereist voor niveau 3 voor het gebruik van alle typen stralingsbronnen.

8518 Niveau 1

Deskundigheid op vakgebied van internationaal erkend niveau. Opleiding op dit niveau wordt in Nederland niet gegeven.

8519 Nota Bene

De kennis en ervaring voor een hoger niveau sluit die voor een lager niveau in, met dien verstande dat niveau 4A niveau 5A insluit en niveau 4B niveau 5B.

8520 Defensie cursussen

8521 Door bureau SBD wordt op verzoek van de commandant voorlichting / instructie over "Stralingshygiëne" in de ruimste betekenis van het woord gegeven. Deze voorlichtingssessies variëren afhankelijk van het onderwerp en beoogde diepgang in tijdsduur en wordt vooraf afgestemd op de behoeftes van de betreffende eenheid.

8522 De Joint NBC school verzorgt de cursus 6A ’Behandelaar Kernmaterieel’ en faciliteert de erkende cursus stralingshygiëne niveau 5A.

8523De school voor NBCD & BV verzorgt voor Arbo medewekers de cursus Bedrijfsveiligheid Milieu en Arbo, waarin het onderwerp stralingshygiëne kort wordt besproken.

8524Opleiding en Trainingscentrum Logistiek verzorgt cursussen voor Arbocoördinatoren en Integrale Veiligheidszorgfunctionarissen.

8530 Algemeen

8531Aan sommige cursussen zijn practica verbonden, zodat de cursisten praktische vaardigheden kunnen opdoen. Enkele cursussen worden afgesloten met een examen om de kennis van de kandidaten te toetsen.


Bijlage 06

(zie punt 1711, 3225, en 4225)

8600 Veiligheidsinstructie

Gereserveerd


 

Bijlage 07

(zie punt 1931, 2331.a, 2421.a, 2531.a, en 3122.g)

8700 Waarschuwingsborden

8710 Waarschuwingsbord met als voorbeeld het bord met de tekst ‘RADIOACTIEVE STOFFEN’ en ‘RöNTGENSTRALING’

De achtergrond is geel en de lijnen, figuur en tekst zijn zwart.

8720 Verbodsbord betreden gecontroleerde zone

 


Bijlage 08

(zie punt 2212)

8800 Aanvraagformulier voor een autorisatie Df 3506003

Klik op het plaatje voor een vergroting


 

Bijlage 09

(zie punt 2311.d)

8900 Overzicht van radioactieve nucliden in gebruik bij defensie

Overzicht van radioactieve nucliden in gebruik bij Defensie

Symbool Radionuclide/Stof Activiteitsconcentratie Totale activiteit
H Waterstof-3 of tritium (T) (inclusief OBT(2)) 1E+6(1) 1E+9
Co Kobalt-60 1 1E+5
Ni Nikkel-63 1E+5 1E+8
Kr krypton-85 1E+5 1E+4
Sr Strontium-90+(3) 1E+2 1E+4
Cs Cesium-1371E+31E+7
Pm Promethium-1471E+41E+7
Rh Rhenium-1871E+61E+9
Th Thorium-232+11E+3
Am Americium-24111E+4
Ra Radium-226+11E+4
U U-natuurlijk en U-verarmd sec(3)11E+3

1. 1E+6 is de verkorte notitie voor 1 x 106 (= 1.000.000) 2. OBT: organisch gebonden tritium (bv tritiumverf) 3. "+" en "sec" betekent dat de dochternucliden zijn meegerekend bij de risicobepaling, maar bij evenwicht alleen getoetst wordt aan de waarde van het moedernuclide


Bijlage 10

(zie punt 5123)

81000 Meldingsformulier voor voorgenomen vervoer over nederlands grondgebied door een krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid Df 3506004

3506004

 

Bijlage 11

(zie punt 5321.c)

81100 Gevaarsetiketten

Toelichting: I-wit: stralingsniveau op het oppervlak van het collo minder of gelijk aan 5 microsievert per uur, transport index = 0 II-geel: stralingsniveau op het oppervlak van het collo tussen 5 en 500 microsievert per uur, bovendien het stralingsniveau op 1 meter afstand van het collo kleiner dan 10 microsievert per uur, transport index = 0 – 1 III-geel: stralingsniveau op het oppervlak van het collo tussen 500 microsievert per uur en 2 millisievert per uur, bovendien het stralingsniveau op 1 meter afstand van het collo kleiner dan 100 microsievert per uur, transport index = 1 – 10


Bijlage 12 (IK 3-23)

(zie punt 5433)

81200 Veiligheidsinstructie voor het vervoer

 


Bijlage 13

(zie punt 6164)

81300 EHBO-instructiekaart

EHBO kaart inzake te nemen maatregelen bij een mogelijke besmetting met tritium

1. Algemeen

Het gestelde op deze kaart is alleen bestemd voor de behandelende arts/MGD van al het personeel dat met tritium in aanraking kan komen.

Tritium (T) is een radioactieve isotoop van het element waterstof (H). Het tritium kan voorkomen als getritieerd waterstofgas (HT), getritieerd water (HTO) of organisch gebonden tritium (o.a. tritiumverf).

HT wordt gebruikt in bètalights voor verlichtingsdoeleinden (in wijzer-instrumenten). HT dat als een inert gas is te beschouwen wordt vrijwel niet in het lichaam opgenomen. Het stralingsrisico wordt gevorm door uitwendige blootstelling van de longen. Voor het in de atmosfeer vrijkomende HT kan, afhankelijk van de klimatologische omstandigheden een klein deel worden omgezet in HTO.

HTO kan via inhalatie, via opname door de huid, via wonden of via ingestie in het lichaam worden opgenomen en vermengt zich binnen enkel uren met het lichaams- water. In bètalights komt voor een gering percentage het tritium voor als HTO.

De biologische halfwaardetijd bedraagt voor een volwassene ongeveer 10 dagen.

2. Maatregelen bij besmetting

a. Wassen

Indien een persoon uitwendig is besmet met HTO, kan een bepaald deel van deze besmetting worden verwijderd door vrijwel onmiddellijk na de blootstelling de huid af te spoelen met lauwwarm water. Indien de tijd tussen de blootstelling en afspoelen meer dan ongeveer 5 minuten bedraagt, is de dosisreductie nog maar gering.

Indien de besmetting het gevolg is van huidcontact met tritiumverf (organisch gebonden tritium), dan kan tot 30 minuten na contact door wassen een dosisreductie tot een factor 10 worden bereikt.

b. Urinemonster nemen

  • z.s.m. na de blootstelling een urinemonster afnemen ter bepaling van het tritium-gehalte in het lichaamsvocht vóórdat de besmetting optrad.
  • ca. 3 uur na de blootstelling een urinemonster afnemen ter bepaling van het tritiumgehalte t.g.v. de besmetting.
  • Monsters nemen in glazen flesjes o.v.v.: • naam en registratienummer van de betrokkene • tijdstip van de besmetting • tijdstip van monsterneming

deugdelijk verpakt verzenden naar het adres vermeld in punt 3.b

c. Bureau SBD waarschuwen

SBD in NL: 0346-217888 en 0800-7777888 SBD vanuit buitenland: +31653179122 MDTN: *06-550-7888

d. Noteren

  • tijdstip en plaats van het incident
  • (mogelijke) besmettingsvorm en (zo mogelijk) de tritiumactiviteit van de bron
  • naam en registratienummer van de betrokken persoon

e. Evt. vervolgacties (zie punt 3) i.o.m. CEMG/Cluster Straling en bureau SBD

CEMG/Cluster Straling: 035 5774533 (medische stralingshygiëne), 035-5774548 (secretariaat) of 06 65140277 (semadigit) Bureau SBD 0346-217837, MDTN *06-550-7837

3. Richtlijnen voor de behandeling

Een opname van tritium waarbij een effectieve dosis kan worden verwacht van 20 mSv of meer (resultaat van een opname van HTO van ca. 1 gigabecquerel, 1 GBq) is aanleiding om maatregelen te nemen, gebaseerd op het feit dat door toedoening van water de biologische halfwaardetijd ’verkleind’ wordt middels versnelde afvoer uit het lichaam. De noodzaak tot een dergelijke handeling wordt i.o.m. CEMG/Cluster Straling bepaald.

De urinemonsters moeten worden gezonden aan: NRG-Arnhem Postbus 9034 6800 ES Arnhem Bezoekadres: Utrechtseweg 310, Arnhem tel. 026-356 8569 fax. 026-356 8539

Bezoekadres: NRG-Gebouw B48, Utrechtseweg 310, Arnhem


Bijlage 14

(zie punt 6171)

81400 Bereikbaarheid

81410 CEAG/Cluster Straling81411 Telefoonnummers medewerkers Cluster Straling

Telefoon KPN (Doorn, Villa Aardenburg) senior adviseur stralings, medisch +31 343 598816 adviseur straling, fysisch +31 343 598816

Frontoffice CEAG +31 343 598819 senior adviseur straling, medisch mobiel (+31)(6)22461206 senior adviseur straling, fysisch (+31)(6)51068767 semadigit 06 65140249 Cluster Straling CEAG (24 uur per dag bereikbaar)

81412 Fax- en e-mailnummers CEAG

Fax KPN (0343) 5974530 Fax MDTN (*06 359) 74530 81413 Postadres CEAG Ministerie van Defensie CEAG MPC 55R Postbus 185 3940 AD Doorn

81414 Bezoekadres CEAG

Villa Aardenburg Korte Molenweg 3 3940 AD Doorn

81420 Stralingsbeschermingsdienst Defensie (SBD)

81421 Telefoonnummer SBD

KPN 0346 - 217837 (Maartensdijk) 81422 Alarmtelefoonnummer SBD, 24 uur per dag bereikbaar Alarmnummer 0800 - 7777888 Telefoon KPN 0346 - 217888 (Maartensdijk)

81423 Fax- en emailnummer SBD KPN 0346 - 217848 (Maartensdijk) Email SBD@mindef.nl

81424 Postadres SBD

Ministerie van Defensie Stralingsbeschermingsdienst (SBD) MPC 51A Postbus 155 1230 AD Loosdrecht

81425 Bezoekadres SBD

Nieuwe Weteringseweg 229 3737 MH Maartensdijk


Bijlage 15

81500 Vervoer van radioactieve stoffen

Tabel 15.1

Radionuclide

A2-waarde (TBq)

A2-waarde (TBq)

Activiteitsconcentratie voor vrijgestelde stoffen (Bq/g)

Grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending (Bq/g)

H

Waterstof-3 of tritium (T) (inclusief OBT (2))

40

40

1E+6 (1)

1E+9

Co

Kobalt-60

0.4

0.4

10

1E+5

Ni

Nikkel-63

40

30

1E+5

1E+8

Kr

Krypton-85

10

10

1E+5

1E+4

Sr

Strontium-90+ (3)

0.3

0.3

1E+2

1E+4

Cs

Cesium-137

2

0.6

10

1E+4

Pm

Promethium-147

40

2

1E+4

1E+7

Rh

Rhenium-187

onbeperkt

onbeperkt

1E+6

1E+9

Th

Thorium-232+

onbeperkt

onbeperkt

10

1E+4

Sr

Strontium-90+ (3)

0.3

0.3

1E+2

1E+4

Am

Americium-241

10

1E-3

1

1E+4

Ra

Radium-226+

0.2

3E-3

10

1E+4

U

U-natuurlijk en U-verarmd sec (3)

onbeperkt

onbeperkt

1

1E+3

(1) 1E+6 is de verkorte notitie voor 1 x 106 (= 1.000.000) (2) OBT: organisch gebonden tritium (bv tritiumverf) (3) "+" en "sec" betekent dat de dochternucliden zijn meegerekend bij de risicobepaling, maar bij evenwicht alleen getoetst wordt aan de waarde van het moedernuclide

Tabel 15.2

Aggregatietoestand van de inhoud

Instrument of voorwerp

Stoffen

Grenswaarde per instrument

Grenswaarde per collo

Grenswaarde per collo

Vaste stoffen: in speciale toestandin andere vorm

1E-2 A1(1)1E-2 A2

A1A2

1E-3 A11E-3 A2

Vloeistoffen

1E-3 A2

1E-1 A2

1E-4 A2

GassenTritiumin speciale toestandin andere toestand

2E-2 A21E-3 A11E-3 A2

2E-1 A21E-2 A11E-2 A2

2E-2 A21E-3 A11E-3 A2

(1) 1E-2 is de verkorte notitie voor 1 x 10-2 (= 0.01)

Toelichting bij de tabellen De in tabel 15.1 genoemde A1 en A2-waarden dienen voor de berekening van de grenswaarden in tabel 15.2. De grenswaarde voor vrijgestelde zending in tabel 15.1 is de waarde waaronder onbeperkt en zonder maatregelen transport kan plaats vinden. In de tabel zijn de bij Defensie gebruikte nucliden vermeld.

Indien een instrument wordt vervoerd dat een activiteit heeft onder de waarde vermeld in de kolom ‘Grenswaarden per instrument / voorwerp’ van tabel 15.2 kan dit instrument worden vervoerd als vrijgesteld collo (e.e.a. afhankelijk van het stralingsniveau aan de buitenzijde van de verpakking). In de Vervoersvoorschriften gevaarlijke Stoffen (VGS) staat vermeld waar een vrijgesteld collo aan moet voldoen.

Een aantal instrumenten of voorwerpen kan in één collo worden samengepakt. Hierbij mag de grenswaarde van de kolom ‘Grenswaarden per collo’ van tabel 15.2 niet worden overschreden.

Er worden speciale eisen gesteld aan de verpakking (het collo). De vrijgestelde colli met beperkte hoeveelheden radioactieve stoffen dienen te zijn voorzien van een label met de aanduiding ‘UN 2910’, vrijgestelde colli met instrumenten dienen te worden voorzien van een label met de aanduiding ‘UN 2911’. Er zijn voor deze colli geen verdere bepalingen voor de etikettering. In de documenten van de vervoerder dient zich informatie te bevinden over de te vervoeren stoffen en de vermelding UN 2910 of UN 2911. Zie hiervoor de MP 40-20 of bel bureau SBD of het bureau vervoer gevaarlijke stoffen van de CLAS.

Een praktijkvoorbeeld: In één collo kunnen 60 kompassen worden samengebracht zonder melding. Wel wordt aan het collo eisen gesteld en moet op het collo de aanduiding ‘UN 2911’ worden vermeld.

Naar hoofdstuk 9

9000 Appendices

Appendix I

9100 Radioactiviteit en ioniserende straling
9110 Inleiding, natuurkundige begrippen, grootheden, en eenheden

9111 Een molecuul is het kleinste deel van een stof, dat onafhankelijk kan bestaan en de eigenschappen van de oorspronkelijke stof bezit. Een molecuul is opgebouwd uit een of meer atomen van zonodig verschillende elementen.

Een atoom bestaat uit een kern met daarom heen een of meer elektronen, de elektronenwolk genoemd. De kern is opgebouwd uit een of meer nucleonen, dit is de verzamelnaam voor protonen en neutronen. Protonen zijn positief geladen (de elementaire lading: +e), terwijl de neutronen geen lading bezitten. De rustmassa van het neutron is iets groter dan die van het proton; deze massa is circa 1836 x die van het elektron. De massa van het atoom is derhalve vrijwel geheel geconcentreerd in de kern. Het elektron is negatief geladen (lading: -e).

Het aantal protonen (protonental) in de kern bepaalt de lading van de atoomkern (aantal keer de elementaire lading), dit aantal wordt het atoomnummer genoemd (aangeduid met het symbool Z) en is tevens karakteristiek voor het element. Voor een elektrostatisch neutraal atoom geldt dat het aantal elektronen in de elektronenwolk gelijk is aan het aantal protonen in de kern.

Van een element kunnen meer soorten atomen bestaan, die alle hetzelfde aantal protonen (gelijke Z), doch een verschillend aantal neutronen hebben. Deze atoomsoorten hebben nagenoeg dezelfde chemische eigenschappen en worden isotopen van het betrokken element genoemd. Deuterium bijvoorbeeld, een kern met een proton en één neutron, is een isotoop van waterstof. Het "gewone" waterstof bestaat uit een kern met een proton.

Een atoomsoort is volledig bepaald door het aantal protonen, het aantal neutronen (neutronental), Pn indien noodzakelijk door de energietoestand en/of halveringstijd van de kern; men spreekt dan van een nuclide. Het aantal nucleonen (protonental + neutronental) in de kern wordt het massagetal genoemd (aangeduid met het symbool A).

Om atoomsoorten van elkaar te onderscheiden wordt vaak de volgende verkorte notatie gebruikt: AZEl of Z-El-A; waarin El de symbolische notatie van een element is (bijvoorbeeld H of 31H; tritium, een waterstofisotoop bestaande uit een proton en twee neutronen). Opmerking: de Z-waarde wordt meestal weggelaten, daar deze impliciet in de elementnaam is opgesloten (bijvoorbeeld 238U of U-238, een uraniumisotoop met Z = 92).

9112 Om een stabiele kern te vormen moet bij een gegeven aantal protonen het aantal neutronen in een van Z afhankelijk gebied liggen. Is het aantal neutronen te groot of te klein, dan wordt de kern instabiel en is er een kans dat een dergelijke kern in een zeker tijdsinterval transmuteert of desintegreert. Voor elementen met een atoomnummer groter dan 83 (bismuth) zijn alle kernen instabiel, ongeacht het aantal neutronen. Bij de overgang van een instabiele naar een stabiele kern (eventueel via een aantal opeenvolgende overgangen) wordt (ioniserende) straling uitgezonden. Dit verschijnsel heet radioactiviteit en de betrokken instabiele kern radioactieve nuclide of radionuclide.

De stralingseigenschappen van instabiele kernen kunnen niet door uitwendige aardse factoren zoals temperatuur, druk, of chemische omzetting worden beïnvloed. Enkele radioactieve stoffen of elementen komen in de natuur voor (bijvoorbeeld kalium, thorium, en uranium) andere elementen of nucliden kunnen kunstmatig worden geproduceerd (bijvoorbeeld technetium en americium).

Ioniserende straling kan voor de meest uiteenlopende toepassingen met röntgentoestellen worden opgewekt doch ook door andere apparaten, die gebruik maken van hoge versnelspanningen in vacuum, ongewild worden uitgezonden. Men spreekt in het laatste geval van parasitaire röntgenstraling.

De straling, die door radioactieve stoffen en ingeschakelde toestellen wordt uitgezonden, kan bestaan uit deeltjes (bijvoorbeeld alfadeeltjes of bètadeeltjes) en/of elektromagnetische- of fotonstraling (bijvoorbeeld röntgenstraling of gammastraling). Een essentieel kenmerkende eigenschap van ioniserende straling is dat deze in staat is atomen te ioniseren; dit is het onttrekken van een of meer elektronen uit het atoomverband. Op deze wijze ontstaan in het bestraalde medium ionen; dit zijn negatief (met een overschot aan elektronen) of positief (met een tekort aan elektronen) geladen atomen of moleculen. Ionen gedragen zich chemisch anders dan neutrale atomen of moleculen.

9113 De tijd, die nodig is om het aantal instabiele kernen van een radioactieve bron door fysisch verval tot de helft te reduceren wordt halveringstijd genoemd (aangeduid met het symbool T½). De halveringstijd is voor elk type radioactieve nuclide een karakteristieke constante. De waarde van de halveringstijd van de radioactieve nucliden varieert van minder dan een seconde tot meer dan een miljard jaar.

De sterkte van een radioactieve bron wordt met de grootheid activiteit aangeduid, en is gelijk aan het gemiddelde aantal desintegraties per tijdseenheid. De speciale SI (Système International d’Unités)-eenheid voor activiteit is de becquerel [Bq], en is, populair gezegd, gelijk aan een desintegratie per seconde. In verband met de voor de beschrijving van de sterkte van stralingsbronnen kleine eenheid worden decimale veelvouden van de becquerel gebruikt, te weten: de kilobecquerel (1 kBq = 1000  Bq), de megabecquerel (1 MBq = 1000 kBq), de gigabecquerel (1 GBq = 1000 MBq), en de terabecquerel (1 TBq = 1000 GBq). Een oude eenheid is de curie [Ci], en is exact gelijk aan 37 GBq (3,7 1010 Bq).

De stralingsintensiteit van röntgenbundels en gammastraling wordt uitgedrukt in geabsorbeerde dosistempo in lucht (deze grootheid is voor elk type straling gedefinieerd) of oud in exposietempo (alleen geldig voor fotonstraling in een bepaald energiegebied).

De speciale SI-eenheid voor geabsorbeerde dosis is de gray [Gy], en is gelijk aan de geabsorbeerde energie per massaeenheid, groot een joule per kilogram. Een oude eenheid voor geabsorbeerde dosis is de radiation absorbed dose [rad], en is exact gelijk aan 0,01 Gy = 10 mGy.

De SI-eenheid voor exposie is de coulomb/kilogramlucht [C/kg], en is gelijk aan de hoeveelheid lading van één teken vrijgemaakt per massa-eenheid lucht, groot één coulomb per kilogram. Een traditionele eenheid voor exposie is de röntgen [R], en is exact gelijk aan 2,58 10-4 C/kg. De grootheid exposie zal door het ontbreken van een speciale SI-eenheid en door de beperkte geldigheid met betrekking tot de soort straling Pn het energiegebied geleidelijk gaan verdwijnen.

De toevoeging tempo aan een grootheid is een maat voor de verandering van de betrokken grootheid per eenheid van tijd. De bijbehorende "tempo"-eenheid is meestal om praktische redenen uitgedrukt in de oorspronkelijke eenheid per uur.

9114 Het staat vast dat een blootstelling aan hoge (geabsorbeerde) doses fatale gevolgen voor het individu kan hebben. De biologische stralingseffecten bij blootstelling aan ioniserende straling met lage doses en/of lage dosistempi zijn nog onvoldoende bekend. Ondanks het risico voor schadelijke gevolgen voor het individu en zijn nageslacht of de bevolking als geheel, kunnen bepaalde toepassingen van stralingsbronnen worden toegelaten. De dosisbeperking is gebaseerd op een drietraps systematiek, namelijk rechtvaardiging, optimalisatie, en individuele dosislimieten.

Een toepassing van een praktijk die stralingsbelasting tot gevolg heeft (of kan hebben) is pas dan verantwoord, indien het nut van de toepassing opweegt tegen de nadelen die er aan verbonden zijn.

Stralingsbescherming moet dusdanig worden geoptimaliseerd dat de gemeenschappelijke stralingsbelasting zo laag als redelijkerwijs mogelijk wordt gehouden, rekening houdende met economische en (sociale) maatschappelijke factoren.

In hoofdstuk 1000 van deze handleiding zijn de individuele dosislimieten waaraan personen in het uiterste geval beroepshalve mogen worden blootgesteld gegeven en tevens zijn bepalingen opgenomen over geneeskundige begeleiding en fysische stralingscontrole.

9115 Gelijke geabsorbeerde doses van verschillende soorten straling veroorzaken niet (noodzakelijkerwijs) een gelijke mate van biologisch effect. Dit hangt samen met de verdeling van de energieafgifte op macroscopisch- en op celniveau, alsmede van de stralingsgevoeligheid van de betrokken weefsels. Voor stralingsbeschermingsdoeleinden wordt de biologische werkzaamheid van ioniserende straling weergegeven door de grootheid equivalente dosis.

De equivalente dosis van een weefsel of orgaan is het product van de gemiddelde geabsorbeerde dosis in dat weefsel of orgaan en een van het type straling afhankelijke stralingsweegfactor (kwaliteitsfactor). Daar de stralingsweegfactor geen nauwkeurige kwantitatieve inschatting van de biologische gevolgen geeft, dient het gebruik van de grootheid equivalente dosis alleen beperkt te blijven tot de dosislimieten voor blootgestelde werknemers.

De grootheid effectieve dosis wordt gebruikt bij inhomogene of gedeeltelijke bestralingen van het lichaam, waarbij de stralingsgevoeligheid van de weefsels en organen wordt meegewogen, welke wordt weergegeven door de weefselweegfactor.

De speciale SI-eenheid voor effectieve dosis en equivalente dosis is de sievert [Sv], en is evenals de geabsorbeerde dosis gelijk aan een joule per kilogram. In verband met de voor het gebruik in de stralingshygiëne grote eenheid worden decimale delen van de sievert gebruikt, te weten: de millisievert (1 mSv = 0,001 Sv), de microsievert (1 μSv = 0,001 mSv), en de nanosievert (1 nSv = 0,001 μSv). Een traditionele eenheid voor de equivalente dosis is de radiation equivalent man [rem], en is exact gelijk aan 0,01 Sv = 10 mSv.

9120 Eigenschappen en verschijningsvormen van radioactieve stoffen

9121 De stralingsbelasting waaraan een individu kan worden blootgesteld is van een veelheid aan factoren afhankelijk, zoals:

  • de aard van de uitgezonden straling;
  • de emissiewaarschijnlijkheid en energie van deze straling;
  • de sterkte van de stralingsbron;
  • de afstand en mate van afscherming tussen de stralingsbron en het individu;
  • de omstandigheden waaronder de radioactieve stof wordt gehanteerd; en
  • het type blootstelling (uitwendige of inwendige bestraling).

9122 Uit praktische overwegingen zijn er voor radioactieve stoffen grenzen aangegeven, waar beneden deze stoffen in de zin der wet als niet-radioactief mogen worden beschouwd. De definitie en waarden van de grenzen worden vooral bepaald door de omstandigheden waaronder en het doel waartoe de stof wordt gehanteerd. Zo zijn de grenzen bijvoorbeeld voor vervoer, gebruik, en opslag verschillend.

9123 Indien een radioactieve stof op of in het lichaam is terechtgekomen, wordt de stralingsbelasting behalve door de uitgezonden straling mede bepaald door anatomische (grootte van het lichaam en de diverse organen), biologische (transport-, metabole-, en uitscheidingsparameters), en fysiologische (dieet en andere persoonskenmerken) factoren.

9124 Naar gelang de ernst van de stralingsschade als functie van de op te nemen hoeveelheid van een bepaalde radioactieve nuclide worden deze in een viertal (radio)toxiciteitsklassen ingedeeld en aangeduid als laag, matig, hoog, of zeer hoog radiotoxisch.

9125 Radioactieve bronnen worden onderscheiden naar de vorm waarin ze worden gebruikt:

  • ingekapselde bron; dit type kan nog worden onderverdeeld in een vast opgestelde (gefixeerde) of een verplaatsbare (niet-gefixeerde of mobiele) bron;
  • open stoffen; het moge duidelijk zijn dat de kans op verspreiding en besmetting bij open stoffen groter is dan bij ingekapselde bronnen (denk aan radioactieve vloeistoffen of poeders).

Er zijn radioactieve bronnen die afhankelijk van de situatie als een gesloten bron of als een open stof moeten worden beschouwd. Voorbeeld: radioactieve verf aangebracht op een wijzerplaat in een overigens gesloten instrument. Zolang het instrument gesloten blijft en gebruikt wordt voor het doel waarvoor het is ontworpen, zijn geen extra voorzorgsmaatregelen vereist. Als het instrument wordt geopend bij reparatie of onderhoudswerkzaamheden moet de wijzerplaat worden beschouwd en behandeld als een open stof. Hiervoor moet een speciaal ingerichte werkruimte beschikbaar zijn.

9130 Ioniserende straling uitzendende toestellen

9131 Toestellen zenden slechts dBn ioniserende straling uit als zij op een energiebron zijn aangesloten en zijn ingeschakeld.

Toestellen zijn in twee typen te onderscheiden:

  • De constructie is er speciaal op gericht om op een zeker tijdstip en een bepaalde plaats een ioniserende stralingsbundel te produceren (bijvoorbeeld röntgentoestellen en versnellers ten behoeve van röntgendiagnostiek, radiotherapie, of experimenteel onderzoek). Voor dit type toestellen zijn speciale stralingsbeschermende maatregelen vereist voor het bedienend personeel en andere personen die ter plaatse kunnen vertoeven.
  • Bij sommige apparaten is het produceren van ioniserende straling een (veelal hinderlijk) nevenverschijnsel. Het uitzenden van parasitaire röntgenstraling kan optreden bij apparaten die intern gebruik maken van hoge versnelspanningen, bijvoorbeeld in gelijkrichters, kathodestraal-, of zendbuizen. Indien een dergelijk apparaat is voorzien van een voldoende afscherming hiervoor, zijn geen extra veiligheidsvoorschriften voor de bediening vereist. Als de afscherming van een dergelijk apparaat wordt verwijderd, bijvoorbeeld bij een reparatie, dient het in werking stellen met de nodige kennis van zaken te geschieden en moet stralingshygiëne in acht worden genomen.

9132 Wellicht ten overvloede zij nog vermeld dat bij het vervoeren van toestellen geen speciale voorschriften in het kader van de Kernenergiewet van kracht zijn.

9140 Referenties

9141 De lezer die meer informatie wenst over de genoemde begrippen wordt verwezen naar de vakliteratuur:

  • Bos, A.J.J., Draaisma, F.S., Okx, W.J.C., Rasmussen, C.E., Inleiding tot de Stralingshygiëne. Elsevier Gezondheidszorg, Maarssen 2000. ISBN 90 352 2260 1, 354 pp.
  • Bevelaqua, J.J., Contemporary Health Physics, Problems and Solutions. John Wiley & Sons, New York 1995. ISBN 0471 01801 5, 436 pp.


Appendix II

9200 Adressenlijst

9210 Adressen Defensie Materieel Organisatie

DMO Bureau Chemische Technologie MPC 58 A Postbus 90822 2509 LV ’s-Gravenhage

9210 Adressen Commando DienstenCentra

Arbodienst Defensie MPC 55R Postbus 185 3940 AD Doorn

Inhoudsopgave

Alles dichtklappenAlles openklappen
Naar boven