Onderwerp: Bezoek-historie

Voorschrift voor het merken van munitie en de verpakking van munitie
Geldigheid:t/m 29-11-2021Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Voorschrift voor het merken van munitie en de verpakking van munitie

Vastst./Wijz datum  Bron  Nummer  Wijz. t.a.v.  Inwerkingtr. datum
22-03-12 DMO BS2012006571 19-04-12

 

Artikel 1

Vastgesteld wordt het in bijlage gevoegde Voorschrift voor het merken van munitie en de verpakking van munitie.

Artikel 2

1. Er kan schriftelijk vrijstelling of ontheffing worden verleend van de regels gesteld in het in bijlage gevoegde voorschrift. Aan de vrijstelling of ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden.

2. Van een besluit zoals bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan aan de Commandant van het Korps militaire controleurs gevaarlijke stoffen bij de Koninklijke Marechaussee.

3. Aan de voorzitter van de Defensie Veiligheidsraad Gevaarlijke Stoffen wordt mandaat verleend voor het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen als bedoeld in het eerste lid.

4. Bij afwezigheid of verhindering van de functionaris, bedoeld in het derde lid treedt een door die functionaris schriftelijk aangewezen plaatsvervanger voor de duur van de afwezigheid of verhindering in diens plaats.

Artikel 3

De Commandant en controleurs van het Korps militaire controleurs gevaarlijke stoffen bij de Koninklijke Marechaussee zijn belast met de controle op de naleving van het gestelde in het voorschrift.

Artikel 4

Het in bijlage gevoegde voorschrift wordt opgenomen in de MP 40-40 (van de serie ministriële publicaties van het ministerie van Defensie) en vervangt het in de huidige MP 40-40 opgenomen voorschrift.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

1000 Inleiding

1010 Doel van het voorschrift

1011 Het Voorschrift MP 40-40, voor het merken van munitie en de verpakking van munitie, (hierna te noemen “dit voorschrift”) bevat de regels voor een eenduidige merkwijze en kleurcodering van munitie en munitieverpakkingen en het gebruik van symbolen. Een eenduidige merkwijze verlaagt de risico’s verbonden aan het gebruik van munitie en draagt bij tot een juiste identificatie in situaties waar in multinationaal verband van integrale logistiek en uitwisselbaarheid van munitie sprake is. De merkwijze en kleurcodering zijn gebaseerd op de binnen de Noord Atlantische Verdrags Organisatie (NAVO) gesloten overeenkomst die door de krijgsmacht is geratificeerd. Deze overeenkomst is vastgelegd in de Standardization Agreement (STANAG) 2953, Colour coding and marking of ammunition, en de bijbehorende Allied Ordnance Publication (AOP), AOP-2. Voorts is in dit voorschrift aanvullende Defensie regelgeving opgenomen.

1012 Onder munitie/munitieartikelen wordt verstaan: Patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een vuurwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen, alsmede voorwerpen die bedoeld zijn om zelfstandig (zonder gebruik van een vuurwapen) door middel van explosie schade aan te richten; De bepalingen betreffende munitie zijn mede van toepassing op onderdelen van die munitie, voor zover geschikt om munitie van te maken en – in de reikwijdte van dit voorschrift - replica’s van munitie en onderdelen.

1020Geldigheid van dit voorschrift

1021 Dit voorschrift is van kracht voor alle Defensieonderdelen.

1030 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

1031 Dit voorschrift wordt door onze Minister vastgesteld.

1032De door onze Minister ingestelde Defensie Veiligheidsraad Gevaarlijke Stoffen (DVGS) is verantwoordelijk voor het beleid inzake de merkwijze en de kleurcodering van munitie.

1033 De DVGS is verantwoordelijk voor de evaluatie van dit voorschrift. De evaluatie wordt tenminste eenmaal per 5 jaar uitgevoerd.

1034 De Sectie Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen (Sectie MCGS) is belast met het geven van adviezen op het gebied van de merkwijze van munitie en de verpakking van munitie waarop het gestelde in dit voorschrift van toepassing is. Dit advies betreft de wijze van implementatie van dit voorschrift en niet de specifieke merkentekening of artikelidentificatie.

1035 Commandanten en directeuren van de DMO, belast met de verwerving en instandhouding (waaronder herstel en modificatie) van munitie, zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het bepaalde in dit voorschrift en voor de uitwerking en de toepassing van het beleid en de regelgeving.

1036 Het Korps Militaire Controleurs Gevaarlijke Stoffen (KMCGS) van de Koninklijke Marechaussee is belast met de controle op de uitvoering van dit voorschrift.

1100 Voorstellen tot wijziging

1110 Voorstellen tot wijziging van dit voorschrift moeten door tussenkomst van de commandanten van eenheden worden ingediend bij het hoofd van de Sectie MCGS.

1200 Definities, afkortingen en begrippen

1210 Algemeen

basisconfiguratie:
Zie ook Technical Data Package, TDP. In de strekking van dit voorschrift: Per verwerving wordt aan een basisconfiguratie een modelnummer toegekend of het bestaande modelnummer gewijzigd.

beproevingsmunitie:
Munitie (regulier of niet-regulier) speciaal ingericht voor beproevingsdoeleinden en munitie afkomstig uit niet-defensievoorraden bestemd voor beproevingen in het kader van dienstverlening aan andere overheidsinstellingen en derden.

brisante munitie:
Munitie die een springstof bevat en het vermogen heeft het omhulsel waarin deze is opgesloten te verscherven.

ernstvuurwerk:
Munitie die een pyrotechnisch mengsel bevat en gebruikt wordt voor het geven van signalen, het verlichten van bepaalde punten, het leggen van rookschermen en/of het stichten van brand.

experimentele munitie:
Munitie speciaal aangemaakt voor experimenten en/of de ontwikkeling van een nieuw munitieartikel.

explosieve stof:
Elke stof of mengsel van stoffen dat explosief kan verbranden of detoneren.

kritieke component:
Een component in een munitieartikel waarvan de toestand voor het juist en veilig functioneren van dit artikel, inbegrepen transport en opslag, gedurende de gehele levensduur van belang is.

nabootser:
Munitie die ontworpen is om het afvuren van wapens en/of het effect van een projectiel of een explosie na te bootsen.

niet-permanente merken:
Alle merken die niet voldoen aan het begrip “permanente merken”.

niet-reguliere munitie:
Munitieartikelen en afgeleide componenten die niet behoren tot het domein “reguliere munitie”.

Onze Minister:
De Minister van Defensie.

operationele omstandigheden:
Oorlogstijd en vredesoperaties als operationele munitie wordt gebruikt; vredestijd, als voor oefendoeleinden operationele munitie wordt gebruikt.

permanente merken:
Merken die door vervorming of wegnemen van het materiaal op het artikel worden aangebracht en altijd waarneembaar blijven als dit artikel gedurende een zeer lange periode (jaren) is blootgesteld aan weersinvloeden en het verweringsproces.

reguliere munitie:
Ontplofbare stoffen en voorwerpen door of namens onze Minister geautoriseerd op basis van het gestelde in de Ministeriële Publicatie 40-22 (MP 40-22) ten behoeve van gebruik door defensieonderdelen.

springrookmunitie:
Munitie waarbij door een kleine hoeveelheid springstof een rookverwekkende stof wordt verspreid.

Technical Data Package, TDP:
In de strekking van dit voorschrift de basisconfiguratie van het munitieartikel, specificaties en het tekeningenpakket op grond waarvan een modelnummer wordt toegekend.

1220 Soorten munitieartikelen

1221 Munitieartikelen worden onderverdeeld in de volgende 5 soorten.

operationele munitie:
Munitie voor gebruik onder operationele omstandigheden. Operationele en oefenmunitie zijn in het kader van het materieelbeheer opgenomen in het (sub)assortiment 19.

oefenmunitie:
Munitie die uitsluitend bestemd is voor doeleinden waar de veiligheid het gebruik van operationele munitie niet toelaat, of waar om economische redenen tot invoering van oefenmunitie is besloten. Oefenmunitie kan explosieve stof bevatten. Ook kan oefenmunitie worden gebruikt in combinatie met een ander artikel dat explosieve stof bevat. Voor de term “oefenmunitie” worden internationaal de begrippen ”Dummy”, “Practice” en “Captive” gebruikt.

exercitiemunitie:
Munitiemodellen zonder explosieve lading, bestemd voor het oefenen van handelingen die ook met de overeenkomende operationele munitie moeten worden verricht. Exercitie- en instructiemunitie(modellen) zijn in het kader van het materieelbeheer opgenomen in het (sub)assortiment 18. Voor de term “exercitiemunitie” worden internationaal de begrippen “Inert” en “Drill” gebruikt.

instructiemunitie:
Munitiemodellen zonder explosieve lading, die wordt gebruikt voor onderricht in het uiterlijk, de merkwijze, de inrichting en de werking van overeenkomstige operationele of oefenmunitie.

tentoonstellingsmunitie:
Munitiemodellen zonder explosieve lading die: - niet behoren tot de munitie(sub)assortimenten van de defensieonderdelen (operationele munitie, exercitiemunitie, oefenmunitie en instructiemunitie); - aangehouden worden voor tentoonstelling of als aandenken door musea, historische verzamelingen, eenheden of defensiemedewerkers in objecten van de Krijgsmacht.

1230 Verpakkingen

1231 Verpakkingen worden onderscheiden in:

  • binnenverpakking: dat deel van de emballage dat de munitie direct omvat.
  • buitenverpakking: dat deel van de emballage dat de binnenverpakking omvat en gebruikt wordt voor transport en opslag.
  • tussenverpakking: dat deel van de emballage dat zich bevindt tussen de buiten- en binnenverpakking.

1240 Lijst van afkortingen

CLAS Commando Landstrijdkrachten
CLSK Commando Luchtstrijdkrachten
CZSK Commando Zeestrijdkrachten
DMO Defensie Materieel Organisatie
DMC Defensie Materieel Codificatiecentrum
DVGS Defensie Veiligheidsraad Gevaarlijke Stoffen
EODD Explosieven Opruimings Dienst Defensie
EXC exercitie
GE gevaarsetiket
GMR getrokken mortier
HOW houwitser
KL Koninklijke Landmacht
KLu Koninklijke Luchtmacht
KM Koninklijke Marine
KMar Koninklijke Marechaussee
KMCGS Korps Militaire Controleurs Gevaarlijke Stoffen
MCGS Sectie Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen
mm millimeter
MR mortier
MUN munitie
NAVO Noord Atlantische Verdrags Organisatie
NC Naam- en Codelijst
NCS NATO Codification system, NATO AC/135
NOV Nummer Onderlinge Verwisselbaarheid
NCB Nationaal Codificatie Bureau
NSN NATO-stocknummer
ONSCH onschadelijk
SSM single service management
SV strategische voorraad
TB Technisch Bulletin

Zie voor afkortingen die voorkomen in de merken op munitie en munitieverpakkingen bijlage 1.

1300 Algemene bepalingen

1310 Afwijkingen en vrijstelling

1311 Van de bepalingen in het Voorschrift mag alleen worden afgeweken als daarvoor toestemming is verleend door of namens onze Minister. Bij een afwijking gaat het om een beschikking waarbij in een individueel geval een uitzondering op een bepaling uit dit voorschrift wordt gemaakt.

1312 Afwijken van de bepalingen in dit voorschrift mag nooit leiden tot een conflict met vastgestelde merken en kleurcoderingen.

1313 Met een verzoek om af te mogen wijken moet worden ingestemd door de voorzitter van de DVGS. Een verzoek moet door de Sectie MCGS worden voorzien van een advies en dientengevolge schriftelijk worden ingediend bij het hoofd van de Sectie MCGS.

1314 Bij een verzoek om af te mogen wijken moet tenminste de volgende informatie worden aangeleverd: - de identificatie van de munitie waarop de afwijking betrekking heeft; - de bepalingen waarvan men af wil wijken; - de reden(en) waarvoor de afwijking noodzakelijk wordt geacht; - eventuele alternatieven voor de betreffende bepalingen (b.v. voorstellen voor een alternatieve merkwijze of kleurcodering). Het verzoek moet worden ingediend met een genummerde en getekende Nota.

1315 De beschikking moet aanwezig zijn bij de eenheid die (of de verwervende instantie die) om de afwijking heeft verzocht en heeft toegepast, de opslaglocaties (MMC’n), de munitie-onderhoudlocaties en het KMCGS.

2000 Het merken van munitie

2100 Algemeen

2110 De krijgsmacht eist op zijn munitie een aantal merken dat minimaal nodig is voor identificatie en herkenning van de munitie en de munitieverpakking. Bovendien moet voor het transport van munitie merken worden aangebracht op de verpakking, conform de Wet Vervoer Gevaarlijke stoffen en eventueel aanvullende regelgeving. De merkwijze en etikettering voor transport is vastgelegd in de regelgeving die voor de wijze van transport van toepassing is (ADR, RID, ADNR, ICAO-TI, IMDG). De merkwijze en etikettering voor transport is geen onderdeel van de MP 40-40. De merken en etiketten voor transport worden alleen genoemd als het gaat om de plaats, grootte en kleur daarvan, een en ander om herhaling en tegenstrijdigheid te voorkomen.

2111 Dit voorschrift is niet van toepassing op:

  • patronen voor de jacht;
  • zeep- en verfpatronen (ook wel simunition of FX-munitie genoemd);
  • munitie als onderdeel van de levensreddende uitrusting aan boord van schepen (life saving equipment, bv. zoals geëist door de internationale SOLAS-regelgeving) en vliegtuigen;
  • explosieve stof bevattende onderdelen van canopy’s, schietstoelen e.d. aan boord van luchtvaartuigen;

Bij voorkeur moeten de minimale merken in overeenstemming zijn met dit voorschrift. Aanvullende merken en symbolen mogen geen conflict opleveren met dit voorschrift. De merken op de verpakking moeten in overeenstemming zijn met het gestelde in hoofdstuk 7000.

2200 Algemene regels betreffende het aanbrengen van merken

2210 De aard van de merken op munitie

2211 Tekst moet worden aangebracht in hoofdletters en cijfers.

2212 De letter- en cijferhoogten van de merken moeten in overeenstemming zijn met de grootte van het munitieartikel, duidelijk (leesbaar) zijn en voor wat betreft de merken voor transport voldoen aan de regelgeving, zoals genoemd in paragraaf 2110.

2213 De hoogte van de symbolen moet minimaal gelijk zijn aan de grootste letters en cijfers maar niet hoger dan tweemaal de letterhoogte.

2214 Als de ruimte beperkt is zijn afkortingen toegestaan. Zie voor afkortingen bijlage 1.

2220 Het merken van munitie in de voorraad en geschikt voor gebruik

2221 Munitie die bij de krijgsmacht in voorraad is, geschikt voor gebruik en van verouderde merken is voorzien (inbegrepen munitie die van buitenlandse strijdkrachten wordt overgenomen) en die op afwijkende wijze is gemerkt moet conform dit voorschrift worden gemerkt:

  1. in geval de merkwijze en kleurcodering in conflict is met dit voorschrift moet voorafgaand aan het daadwerkelijk gebruik worden omgemerkt.
  2. als de merkwijze of kleurcodering strijdig is met het gestelde in dit voorschrift kan aanpassing worden uitgesteld tot de eerste onderhoudsslag. Een kennisgeving van de afwijkende merkwijze of kleurcodering door de betreffende autoriteit naar de gebruikers is in dit geval verplicht voorafgaand aan het daadwerkelijk gebruik van de munitie, bv. door uitgifte van een Technisch Bulletin.

In conflict: Er worden op de munitie merken of kleuren gebruikt die in dit voorschrift voor deze merken een andere betekenis of functieaanduiding hebben dan de aard en functie van de munitie waarop ze zijn aangebracht.

Strijdig: Er worden op de munitie merken of kleuren gebruikt die niet voorkomen in dit voorschrift.

Ad a.: De voorraad moet worden geblokkeerd voor uitgifte.

Ad b.: Voor de tijdsduur tot de eerste onderhoudsslag moet per geval een afweging worden gemaakt op basis van de grootte van de voorraad, de ernst van de strijdigheid, de gebruik- en/of kwaliteitscategorie, het aantal gebruikers, de kosten van onderhoud versus vervanging, etc.

Let op: Acceptatie van de afwijking tijdens het verwervingsproces levert altijd een onderhoudslast op! Zie ook 2231.

2230 Het merken van kleine hoeveelheden aangekochte of overgenomen munitie

2231 Bij kleine hoeveelheden munitie, die bv. worden aangekocht of worden overgenomen, is het vrijwel onmogelijk speciale merken te eisen. In die gevallen moet door het verwervende Defensieonderdeel nadere instructie worden verstrekt (TB) en een schriftelijk verzoek om af te mogen wijken worden ingediend bij het hoofd van de Sectie MCGS (zie 1310). De munitie mag alleen worden verworven en verstrekt aan gebruikende eenheden als een positief antwoord op het verzoek is verkregen.
Onder kleine hoeveelheden worden bv. verstaan: partijen die in een korte tijdsperiode door één eenheid of enkele eenheden worden gebruikt, met name voor bijzondere doeleinden. Partijen die wel een langdurig regulier voorraadartikel zijn maar in kleine hoeveelheden worden verworven bv. omdat zij beperkt houdbaar zijn moeten in eerste instantie voldoen aan het gestelde in artikel 2221.

2240 Toekenning en handhaving basisconfiguratie/modelnummer van munitie afkomstig uit het buitenland

2241 Bij de door de Nederlandse krijgsmacht bestelde munitie waarvan het ontwerp afkomstig is uit het buitenland en waarbij beheersing van de (basis)configuratie van het ontwerp is gegarandeerd (door de verwervende eenheid/systeemmanager, de buitenlandse Defensieautoriteit of de fabrikant) wordt de oorspronkelijke modelnummeraanduiding (zoals vastgesteld door de betreffende buitenlandse Defensieautoriteit) gehandhaafd. In dit geval moet worden zeker gesteld dat de buitenlandse Defensieautoriteit of fabrikant geen wijzigingen aanbrengt, die invloed hebben op de uitwerking (ballistiek en effect) of de handelingen die de gebruiker moet verrichten bij of voorafgaand aan het daadwerkelijk gebruik van het artikel, zonder wijziging van de modelnummeraanduiding, gedurende de gehele levenscyclus van het artikel.

2250 Modelnummering in overige gevallen

2251 In gevallen waarbij geen modelnummer is toegekend door een buitenlandse Defensieautoriteit of beheersing van de basisconfiguratie niet is zeker gesteld, wordt de munitie aangeduid met een modelnummer met de aanduiding NR gevolgd door (een spatie en) het volgnummer. Bijvoorbeeld: NR 438

2260 Aanpassing van het modelnummer bij modificatie van de munitie

2261 Bij het herstellen of modificeren van munitie wordt het modelnummer (ook bij modelnummers die zijn overgenomen uit het buitenland) gevolgd door de aanduiding C die op zijn beurt gevolgd wordt door een cijfer dat de modificatie aangeeft. Bijvoorbeeld: M107C2, waaruit blijkt dat het oorspronkelijke modelnummer M107 een eerste of de M107C1 een tweede modificatie heeft ondergaan. Een en ander moet blijken uit het modelnummerboek, zie 2271.

2270 Registratie van modelnummers

2271 De toewijzing van modelnummers aan munitie (ook die modelnummers die worden overgenomen uit het buitenland) moet worden geregistreerd in een modelnummerboek. Minimaal moet deze registratie de volgende gegevens bevatten:

  1. Het modelnummer;
  2. De basisconfiguratie (eventueel verwijzen naar documentatiesets);
  3. Bij modificaties het modelnummer vóór en na de modificatie en de verschillen ten opzichte van het eerste modelnummer.

Dit kan decentraal omdat verwervende instanties bij DMO een afgebakend eigen deel van het assortiment verwerven.

2280 Soorten identificerende merken

2281 Er zijn twee soorten merken: permanente merken: dit zijn merken (ingeslagen, ingegoten, gegraveerd, geëtst enz.) die betrekking kunnen hebben op de aanmaakkenmerken van (lege) componenten maar ook identificerend zijn voor het samengestelde artikel, b.v. bij exercitie- en instructiemunitie. niet-permanente merken: dit zijn andere merken die op verschillende wijze kunnen worden aangebracht om volledige identificatie van munitie mogelijk te maken. Permanente merken verschaffen onuitwisbare informatie, die nodig is voor de lotregistratie en het configuratiebeheer. Zij kunnen ook voor de gebruiker van belang zijn, vooral bij munitie van kleine afmetingen. Niet-permanente merken zijn b.v. geverfde of gestempelde merken en etiketten.

2290 Merken die tenminste op munitie moeten worden aangebracht

2291 De onderstaande tabel vermeldt de merken die tenminste op de munitie moeten voorkomen:

Tabel 1 Voornaamste identificerende merken

Volgnr. Soort munitie Kaliber of massa Modelaanduiding Lotaanduiding Opmerkingen
      (Patroon, schot, raket) (los artikel) (patroon, schot, raket) (los artikel)  
a b c d e f g h
1 Patronen, schoten voor geschut en mortieren X X - X - Op het projectiel of huls of beide
2 Granaten (kanon, houwitser of mortier) X - X - X Voor het verstrekte item
3 Kardoes messing, ladingen voor losse schoten (bv. voor kanon) X of O - X - X of O Voor ladingen voor losse schoten het woord “LOS” op de kardoeshuls vermelden. Ladingnummers op elke kardoeszak aanbrengen (als dit van toepassing is).
4 Buizen - - X of O - X of O  
5 Ontstekings-doppen en -patronen - - O - O  
6 Kardoes (kardoeszak) voor kanon en houwitser X - X - X Ladingnummers op elke kardoeszak aanbrengen (als dit van toepassing is).
7 Vliegtuig-bommen X - X - X  
8 Raket/Geleid projectiel met granaat of gevechtslading X X - X - Kaliber aanbrengen als dit van toepassing is.
9 Granaat of gevechtslading voor raket/ geleid projectiel X - X - X Kaliber aanbrengen als dit van toepassing is.
10 Motor voor raket/ geleid projectiel X - X - X  Kaliber aanbrengen als dit van toepassing is.
11 Overige munitie X of O - X - X  

     

Bij sommige kapitale munitie (bv. Geleide wapens, torpedo’s) wordt met lotaanduiding het lotnummer en/of individueel serienummer (partnummer) bedoeld.
O = Permanent merk, X = niet-permanent merk, - = niet van toepassing

2300 Identificerende merken

2310 De merken die nodig zijn voor de identificatie van munitie

2311 Voor de identificatie van munitie zijn de volgende merken van belang:

  1. het NATO-stocknummer (NSN);
  2. het lotnummer of het serienummer;
  3. het Nummer Onderlinge Verwisselbaarheid (NOV);
  4. de artikelnaam.

2320 Het NATO-stocknummer (NSN)

2321 Het NSN is opgebouwd uit totaal 11 cijfers opgedeeld in vier getalgroepen a t/m d:

X X X X - X X - X X X - X X X X

(a)         (b)         (c )

(b) + (c) = (d)

X = cijfer Beschrijving van de 4 getalgroepen a tot en met d:

  1. Het NATO-classificatienummer (zie bijlage 2)
    Om een overzichtelijk beheer van het totale artikelbestand mogelijk te maken, ontvangt ieder bevoorradingsartikel een classificatienummer, dat het bevoorradingsartikel rangschikt in een groep (eerste 2 cijfers) van verwante artikelen en per groep in een klasse (laatste 2 cijfers) van direct verwante artikelen (zie bijlage 2).
  2. De NCB-landencode (bijlage 3)
    De twee cijfers volgend op de eerste vier, geven de code van het Nationaal Codificatiebureau (de z.g. NCB-landencode) aan. Dit getal duidt het land aan, dat een NATO-stocknummer aan een artikel heeft toegekend door dit artikel te identificeren en te classificeren volgens het NATO-codificatiesysteem (NCS). Het land dat het NSN heeft toegekend hoeft niet het land te zijn waar het artikel is of wordt geproduceerd.
  3. Het nationale artikelidentificatienummer
    De laatste zeven cijfers (ten behoeven van de leesbaarheid is tussen het 3e en 4e cijfer een koppelteken (-) geplaatst) geven het nationale artikelidentificatienummer aan. Uit dit nummer is niets terug te lezen ten aanzien van het artikel, zoals tot welke groep of klasse het artikel behoort (soort of type), waarvan het een onderdeel uit maakt of de wijze van verpakking.
  4. Het NATO-artikelidentificatienummer
    De laatste negen cijfers tezamen, NCB-landencode (b) + het nationale artikelidentificatienummer (c), vormen het NATO-artikelidentificatie-nummer.

2330 Lot- of batchaanduiding/Munitielotnummer

2331 Elk munitielot moet volgens een bepaald systeem opgebouwde code uniek zijn binnen één artikelidentificatie (NSN). De code, lotnummer genoemd, wordt toegekend op het tijdstip van fabricage, assemblage of modificatie.

2332 Een munitielot omvat een hoeveelheid munitie of componenten van munitie die door één producent onder gelijke omstandigheden (één productielijn en een aaneengesloten productie) is vervaardigd of samengesteld, waarbij minimaal de kritieke componenten van één componentenlot afkomstig zijn.

2333 Een munitielotnummer bestaat uit de volgende karakters:
LOT * ∆- □ Voorbeeld: BMO 95-5.
* = fabrieksmerk
∆ = laatste 2 cijfers van het jaar van aanmaak
□ = serienummer van het lot
De laatste 2 groepen karakters gescheiden door een koppelstreep.
Voorloopnullen in het serienummer als gevolg van een strikt dataformaat in geautomatiseerde systemen zijn toegestaan, mits deze ook worden toegepast in de merken op munitie en de verpakking, zodat verwarring is uitgesloten.

2334 Bij de KM kunnen voor het fabrieksmerk karakters zijn toegevoegd (tot 1997):
M = Munitie; K = Kruit; C = Component; D = explosieve componenten uit demil-processen en V = vulling).
Voorbeeld: M-BW-96-7. Tevens kan men de volgende lotnummering tegenkomen, al dan niet voorafgegaan door de letter M: LOT (M)- □-*-∆
Voorbeeld: 101-MR-90 of M-02-FNB-86.

2335 Bij een modificatie moet voor de gemodificeerde munitie een nieuwe lotindeling worden toegepast.

2340 Het munitielotnummer conform MIL-STD-1168

2341 In plaats van de methode van lotnummering zoals beschreven in 2330 mag het systeem conform de Amerikaanse MIL-STD 1168 worden toegepast. Bij specifieke verwervingen (Foreign Military Sales, etc.) wordt deze wijze van lotnummering toegestaan.

2342 Het munitielotnummer conform MIL-STD 1168 is opgebouwd uit de volgende karakters:

LOT *** □□ + XXX-ZZZ x
                a b c d e f

  1. fabrieksmerk;
  2. laatste 2 cijfers van het jaar van aanmaak;
  3. maand;
  4. interfixnummer;
  5. sequencenummer;
  6. lotnummer-achtervoegsel.

Voor alle munitie-eindprodukten en hun bestanddelen met inbegrip van kleinkalibermunitie, chemicaliën, granaten, mijnen, pyrotechnische munitie etc. zal het munitielotnummer bestaan uit een fabrieksmerk, een 2-cijferig getal dat het jaar van aanmaak aanduidt, de maand, een interfixnummer en een sequencenummer, waar nodig gevolgd door een letter als lotnummer-achtervoegsel. Voorbeeld: LOT EMZ86A001-001B

2343 Het lotnummer heeft minimaal 13 karakters (a t/m e) en maximaal 14 als gebruikt wordt gemaakt van het lotnummerachtervoegsel (f). Door het gebruik van bovenstaande munitielotnummering is betere configuratiebeheersing mogelijk.

2344 Fabrieksmerk
Het fabrieksmerk is een integraal deel van het munitielotnummer, gepositioneerd direct voor het jaartal van aanmaak, met dien verstande dat het wordt aangevuld met horizontale streepjes tot een totaal van drie posities. Voorbeeld: LOT OE-87D001-001A Als het fabrieksmerk uit één of twee letters bestaat worden de resterende posities opgevuld door de horizontale streep (voorbeeld: A—,AB-, etc).

2345 Jaar van aanmaak
Een 2-cijferig getal inhoudende de laatste 2 cijfers van het kalenderjaar waarin de fabricage, assemblage of modificatie van het lot is gestart.

2346 Maand
Achter het jaar van aanmaak kan met behulp van een letteraanduiding de maand aangegeven worden, waarbij: januari = A, februari = B, maart = C, april = D, mei = E, juni = F, juli = G, augustus = H, september = J, oktober = K, november = L, december= M.
Als geen maand vermeld wordt, wordt een liggend streepje geplaatst.

2347 Interfixnummer
Een driecijferig nummer oplopend van “001” tot “999”, het zgn. interfixnummer, identificeert die lots in een interfixserie, die geproduceerd of geassembleerd zijn door één fabrikant op één en dezelfde locatie (voor hetzelfde artikel), gemaakt volgens een specifiek ontwerp en fabricageproces met gelijke materialen en bepaalde administratieve procedures. Door wijziging van het interfix-nummer kunnen, door bv. acceptatie van deviations of waivers,tijdens de productie van een gehele lotserie, of wisseling van lotnummers van kritieke componenten, lots op specifieke eigenschappen worden beheerd.

2348 Sequencenummer
Een driecijferig nummer oplopend van “001” tot “999”, het zgn. sequencenummer, identificeert het lot binnen de interfixserie overeenkomstig de volgorde van productie of assemblage van het artikel.

2349 Munitielotnummer-achtervoegsel
Eén letter toegevoegd aan het sequencenummer van het munitielotnummer duidt op een verandering van bestanddelen van het originele lot of geeft aan, dat voortdrijvende ladingen zijn herbewerkt enz. Achtervoegsels zijn altijd hoofdletters en worden in volgorde gegeven van A tot Z. Conform MIL-STD 1168 zijn uitgezonderd de letters E, I, O, W, X en T, die niet mogen worden gebruikt omdat zij verwarring kunnen geven met andere begrippen. Zie verder onder 2350.

2350 Specifieke toegevoegde letteraanduiding achter het lotnummer

2351 Als kleine herstellingen aan een munitielot plaatsvinden moet achter het munitielotnummer een herstelletter worden aangebracht, tenzij wordt besloten tot een nieuwe artikelidentificatie (NSN). Een kleine herstelling is bv. het vervangen van een ontsteker in een springmiddelenset. Bij voorkeur betreft dit een “H” maar afwijkingen zijn mogelijk.

2360Het nummer onderlinge verwisselbaarheid (NOV)

2361 Als gevolg van internationale afspraken m.b.t. uitwisselbaarheid en mogelijk voor de vereenvoudiging van de bevoorrading, behoeftebepaling van munitie en rapportages moet een - generiek - Nummer Onderlinge Verwisselbaarheid (NOV) worden toegekend aan ieder artikel (NSN) binnen een groep van artikelen die onderling uitwisselbaar zijn. Binnen de NATO wordt deze generieke uitwisselbaarheidscode “National Short Code” genoemd.

2362 De beschrijving van het Nummer Onderlinge Verwisselbaarheid (NOV) luidt als volgt:

  1. Het NOV geeft de onderlinge verwisselbaarheid aan van munitie. Onderlinge verwisselbaarheid wil zeggen: de mogelijkheid om munitie van verschillende herkomst over en weer, artikel voor artikel, zonder wijziging in operationeel gebruik, operationele omstandigheden (incl. geografische en meteorologische) en werking te vervangen, terwijl de geldende normen van effectiviteit, nauwkeurigheid en veiligheid moeten worden aangehouden.
  2. b. Het NOV is als volgt samengesteld:
    XXXX-XX-****
    a       b      c
    X = cijfer;
    a = NATO-classificatienummer;
    b = NCB-landencode (twee cijfers) zie bijlage 3;
    c = stamnummer (een letter en drie cijfers of 2 letters en 2 cijfers toegekend door Amerika (Department Of Defense Identification Code, DODIC) of het Nederlandse DMC (Defensie Materieel Codificatiecentrum). Uiteraard volgt bij beide opties daaruit ook hetzelfde NATO-classificatienummer. Het “NOV” is v.w.b. de lay-out gelijk aan de lay-out van de Amerikaanse DODAC (Department Of Defense Ammunition Code), met uitzondering van de NCB-landencode.
    Gelet op de onderlinge verwisselbaarheid wordt munitie in twee soorten onderscheiden, namelijk:
    1. In de Verenigde Staten vervaardigde en/of geïdentificeerde/gecodificeerde munitie. (Amerikaans NSN) Deze artikelen behouden de DODAC met toevoeging van de NCB-landencode 00 of 01 (USA), (voorbeeld: NOV: 1305-00-A360);
    2. Munitie niet vallende onder 1 en hiermee ook niet verwisselbaar. Het NOV van deze artikelen bestaat uit een classificatienummer en een koppelteken, gevolgd door het getal 17 (= NCB-landencode voor Nederland), een koppelteken, een letter en drie cijfers of 2 letters en 2 cijfers (voorbeelden: 1315-17-C710, 1390-17-N301 of 1410-17-PA01). Deze NOV wordt toegekend door het DMC. Bij het DMC vindt ook centrale registratie plaats.

2400 Overige merken van algemene aard

2410 Symbolen op munitie

2411 Munitie moet voor zover van toepassing van de hieronder beschreven symbolen worden voorzien.

2412 Symbolen voor kleureffect

Op munitie met een kleureffect (veelal rookmunitie) moet een gekleurde “C”, ten minste 3 maal herhaald, worden aangebracht. Het wordt gebruikt op alle munitie die een kleureffect geeft (uitgezonderd die munitie waar sterren worden uitgestoten), ongeacht het hoofddoel van de munitie.

2413 Symbolen voor seineffect

Seinmunitie die één gekleurde ster uitstoot, moet gemerkt worden met een ster in de desbetreffende kleur. Wordt meer dan één ster uitgestoten dan wordt het aantal sterren met een getal in dezelfde kleur vlak naast de ster aangegeven. Als meer dan één ster in dezelfde kleur zal worden uitgestoten en het aantal sterren niet van belang is mag de aanduiding “MULTI” naast het sterrensymbool worden geplaatst.

2414 Bij seinmunitie die twee sterren uitstoot in een verschillende kleur moeten 2 sterren worden aangebracht in de betreffende kleuren, waarbij de kleur die als eerste wordt uitgestoten boven de andere wordt geplaatst.
2415 Worden meer dan 2 sterren in twee kleuren uitgestoten dan wordt het aantal sterren met een getal in dezelfde kleur vlak naast de ster aangebracht. Als het aantal sterren niet van belang is mag ook hier de aanduiding “MULTI” naast het sterrensymbool worden geplaatst (zie 2413).

2416 Als voor de grondkleur van de munitie wit gebruikt is, mag de ster voor seinmunitie met een witte ster (witte rook of licht) in zwart worden aangebracht.

2417 Valschermsymbool

De aanwezigheid van een valscherm moet door een symbool in de vorm van een valscherm worden aangegeven. Het symbool mag in dezelfde kleur zijn als het te geven kleureffect.

2418 Lichtspoorsymbool

Om de aanwezigheid van een lichtspoor aan te duiden moet het symbool “T” (=Tracer) worden gebruikt en op één of meer plaatsen op de munitie worden aangebracht (b.v. meermalig op de omtrek). Als bij de soort aanduiding van de munitie een koppelteken en de letter “T” is geplaatst (bijvoorbeeld HEAT-T) mag het apart geplaatste symbool T achterwege blijven.

2419 Symbool voor lichtspoormunitie ingericht voor zelfvernietiger (geen NATO-symbool).

Het ontbreken van dit symbool wil niet zeggen dat er geen zelfvernietiger is ingebouwd.

2420 Zelfvernietigingssymbool

Het getal in de driehoek geeft de zelfvernietigingstijd in seconden aan (bijv. 10s). Het ontbreken van dit symbool wil niet zeggen dat er geen zelfvernietiger is ingebouwd.

2421 DIM-tracer (geen NATO-symbool)

Het symbool wordt gebruikt bij munitie voorzien van een lichtspoor dat begint met een donkere gloed om na een bepaalde tijd feller te gaan branden (begint dus gedimd). Het ontbreken van dit symbool wil niet zeggen dat er geen DIM-tracer is ingebouwd.

2422 Het DIM-tracer symbool zal gecombineerd worden met het tracer-symbool (2418) en een zelfvernietigingstijd (b.v. 12 s).

Het lichtspoor ontbrandt met een donkere gloed.

2423 Radarechosymbool

Om munitie met radarecho (chaff)-uitwerking aan te duiden moet het symbool, een zigzaglijn, op één plaats of twee diametraal tegenover elkaar gelegen plaatsen worden aangebracht. Dit symbool moet zilver/aluminiumkleurig zijn, tenzij de grondkleur van de munitie zilver/aluminiumkleurig is. Bij een zilver/aluminiumkleurige grondkleur moet de kleur van het symbool zwart zijn.

2424 Massazonesymbool (gewichtsymbool)

Als sprake is van massazonering van projectielen moeten massazonesymbolen worden geplaatst. Het symbool bestaat uit één of meer vierkante vlakken (gelijk aan het aantal massazones) in dezelfde kleur als de reeds genoemde identificerende merken. Op projectielen behorende tot de NATO-classificatienummers 1315 en 1320 mag in het hart van ieder vierkant vlak een centerpunt (als tastmerk) worden aangebracht.

2425 Verstrooibare-mijnensymbolen

Munitie die verstrooibare mijnen bevat, moet worden gemerkt met een rondomgaande band bestaande uit driehoeken in geel.

2426 Submunitie (bomblets)

Munitie die antipersonele en/of antimateriële subprojectielen bevat, moet worden gemerkt met een rondomgaande band bestaande uit ruiten in geel.

2427 Symbolen voor temperatuurlimieten

Voor munitie waarbij temperatuurlimieten van belang zijn, gelden bij gebruik en opslag/vervoer de volgende symbolen:
  1. temperatuurlimieten voor gebruik moeten door een cirkel worden omsloten;
  2. temperatuurlimieten voor opslag en vervoer moeten door een vierkant worden omsloten. De temperatuur moet worden aangeduid in °C (Celsius). Staat deze reeds aangeduid in oF (Fahrenheit) of K (Kelvin), dan mag deze blijven staan, mits duidelijk blijkt welke temperatuurschaal gebruikt is.

 

2430 Tastmerken op munitie

2431 Bij vuurwerken, bv. patronen gebruikt voor het geven van een sein (geluid, rook of licht) mogen in combinatie met de symbolen in 2413 e.v. tastmerken voor nachtidentificatie op de hulsrand worden aangebracht. Deze merken bestaan uit een wel of niet gekartelde rand.

Groen sein: omtrek ongekarteld.
2432 Als bij 2431. Geel sein: Een kwart van de omtrek gekarteld.
2433 Als bij 2431. Wit sein: De halve omtrek gekarteld.
2434 Als bij 2413. Rood sein: De gehele omtrek gekarteld.

2500 NATO-symbool voor onderlinge verwisselbaarheid

2510 Het symbool voor onderlinge verwisselbaarheid

2511 Onder onderlinge verwisselbaarheid wordt verstaan de mogelijkheid om munitie van verschillende herkomst over en weer, artikel voor artikel te vervangen, zonder wijziging in operationeel gebruik en werking, terwijl de geldende normen van effectiviteit, nauwkeurigheid en veiligheid moeten worden aangehouden.

2512 Het NATO-symbool voor onderlinge verwisselbaarheid bestaat uit een vierbladig klaverblad zoals hiernaast afgebeeld. Zie voor afmetingen van het ontwerp bijlage 4.

2513 Betekenis van het symbool
Bij munitie, uitgezonderd vernielingsmiddelen, betekent het symbool uit 2512 dat het munitieartikel, wat de afmetingen, werking en bruikbaarheid betreft, vervaardigd is conform de voorwaarden gesteld in een STANAG. Een munitieartikel aangeduid met dit symbool is operationeel onderling verwisselbaar met een munitieartikel van gelijke naamsaanduiding, gelijke soort en gelijk kaliber. Munitie in een verpakking voorzien van het symbool uit 2512 is te gebruiken in een wapen dat voor komt in de lijst van NATO Nominated Weapons. Het symbool mag daarom pas worden geplaatst als is zeker gesteld dat de munitie in deze wapens veilig kan worden verschoten (kwalificatie).

2514 Bij vernielingsmiddelen en hun toebehoren betekent het symbool uit 2512 dat het artikel is opgebouwd in overeenstemming met de eisen die in een STANAG zijn opgenomen. Een artikel aangeduid met het symbool en gebruikt in een explosieketen bestaande uit artikelen die eveneens met dit symbool zijn aangeduid, is operationeel onderling verwisselbaar met elk artikel met dezelfde functies en eveneens aangeduid met dit symbool.

2515 Als de munitie zoals bedoeld in 2513 geplaatst is in schakels of houders die wat hun afmetingen, werking en bruikbaarheid betreft vervaardigd zijn conform de voorwaarden gesteld in een STANAG dan wordt het symbool voorzien van een vierkante omlijning zoals hiernaast afgebeeld. Een munitieartikel in schakels of houders aangeduid met dit symbool is operationeel onderling verwisselbaar met een munitieartikel in schakels resp. houders van gelijke naamsaanduiding, gelijke soort, gelijk kaliber en gelijk NOV, dat eveneens is aangeduid met dit symbool.

2516 Het symbool voor onderlinge uitwisselbaarheid moet worden geplaatst op de buitenverpakkingen van munitie waarvoor dat symbool is voorgeschreven.

2517 Het symbool moet worden aangebracht in dezelfde kleur als de overige identificerende merken.

2518 Bij de wijze van aanbrengen van het symbool op de verpakking moet rekening worden gehouden met verwijdering (of overschilderen) ervan zodra de betreffende munitie niet meer aan de eisen van operationele uitwisselbaarheid voldoet.

2600 Vullingaanduidingen op munitie

2610 Te gebruiken afkortingen

2611 In het merkenschema van munitie kunnen afkortingen voorkomen die betrekking hebben op de vulling van de munitie. Tabellen 1, 2, 3 en 4 van bijlage 1 geven een indicatie over de in dat geval te gebruiken afkortingen.

2700 Merken van munitie, waarop geen of niet eenvoudig merken kunnen worden aangebracht

2710 Alle munitie, waarop geen merken kunnen worden aangebracht, moet per verpakkingseenheid zijn voorzien van een etiket of van een label, waarop de noodzakelijke merken zijn vermeld.

2800 Merken van ernstvuurwerken

2810 Alle ernstvuurwerken in gebruik bij de defensieonderdelen moeten ten minste worden gemerkt met:

  1. een lotnummer;
  2. een kleur en/of één of meer symbolen ter aanduiding van de bijzondere eigenschappen.

2900 Speciale merken ten behoeve van beproevings- en experimentele munitie

2910 Beproevingsmunitie moet, als de voorbereiding aan de munitie voor de beproeving van onomkeerbare aard is of als gevaar bestaat voor verwisseling/verwarring met de oorspronkelijke munitie, voorzien zijn van een oranje band. Andere extra (kleur)coderingen zijn toegestaan, doch mogen nooit een conflict opleveren met de betekenis zoals in dit voorschrift beschreven.

2920 Voor de aangebrachte merken en symbolen op beproevingsmunitie en experimentele munitie moeten de kleuren worden gebruikt conform de merkwijze voor operationele munitie (zie hoofdstukken 4en 5).

2930 Op experimentele munitie moet een oranje grondkleur worden aangebracht.

2940 Als het voor bepaalde metingen noodzakelijk is dat een goed contrasterende kleur wordt gebruikt, bv. bij snelheidsmetingen, mag een deel van het (projectiel)lichaam van een andere kleur worden voorzien.

3000 De betekenis van kleuren

3100 De NATO-kleurencode

3110 Algemeen

3111 Het merken van operationele munitie en oefenmunitie met de NATO-kleurencode, gebaseerd op STANAG 2953, AOP-2, dient om het gebruik, het effect en het gevaar van munitie in gebruik bij de NATO-strijdkrachten te identificeren.

3112 De NATO-kleurencode is van toepassing op operationele munitie en oefenmunitie, zoals patronen, geschutprojectielen, mortiermunitie, voortdrijvende ladingen, raketten, raketmotoren, bommen, hand- en geweergranaten, onderwatermunitie, mijnen, vernielingsladingen met metalen omhulsel, gasmunitie en explosieve stof bevattende secties van geleide projectielen en torpedo’s.

3113 Kleurcodering moet op munitie op de volgende manier worden aangebracht:

  1. Door het gebruik van de aangewezen kleur als de normale beschermende laag (totale grondkleur). Of:
  2. In de vorm van een band in de aangewezen kleur. Of:
  3. Door het gebruik van de aangewezen kleur voor de tekst die normaal voor de merken wordt gebruikt. Of:
  4. Door middel van schijven in de aangewezen kleur.

Als een alternatief op a. noodzakelijk is moet de volgorde b., c. en d. worden aangehouden.

3120 Betekenis van de kleurencodes

3121 De betekenis van de kleurencodes luidt als volgt:

  • Geel: duidt op de aanwezigheid van een springstof;
  • Bruin: duidt een explosief brandende stof aan;
  • Grijs: duidt op de aanwezigheid van strijdgassen;
  • Grijs met donkerrode band: wijst op hinderend gas:
    1 band - niet-persistent,
    2 banden - persistent;
  • Grijs met donkergroene band: wijst op buitengevechtstellend gas:
    1 band - niet-persistent,
    2 banden - persistent,
    3 banden - zenuwgassen;
  • Paars: duidt op buitengevechtstellende vulling (agent);
  • Zwart: als grondkleur, duidt op pantserdoorborende eigenschappen;
  • Zilver-of aluminiumkleurig: duidt op radarreflecterende vulling;
  • Lichtgroen: duidt op de aanwezigheid van een rookmaker;
  • Lichtrood: duidt op de brandstichtende eigenschappen;
  • Wit: duidt op de aanwezigheid van lichtsassen;
  • Lichtblauw: duidt op munitie voor oefendoeleinden;
  • Oranje: experimentele munitie en beproevingsmunitie;
  • Bronskleur: exercitiemunitie, kaliber >= 20 mm: (als grondkleur, vlakken of banden);
  • Kleur als "matverchroomd": exercitiemunitie, kaliber < 20 mm.

3122 De kleuren zoals hieronder vermeld hebben geen kleurencodebetekenis.

  1. Kleuren speciaal toegepast om de te produceren kleur van rookmunitie of pyrotechnische munitie aan te geven.
  2. Ongeschilderde of naturel gekleurde munitie.
  3. Grijs, zwart, groen of wit op onderwater-munitie.
  4. Zwart of wit gebruikt voor letters, cijfers of speciale merken.
  5. Grijs of wit op geleide wapens, raketten en clusterwapens.
  6. Olijfgroen en bronsgroen wordt gebruikt als grondkleur.
  7. Oranje wordt gebruikt om de zichtbaarheid van exercitietorpedo’s en oefen-lucht/lucht geleide wapens te verbeteren en als (grond)kleur of rondomgaande banden bij experimentele en beproevingsmunitie.

3130 Gebruik van andere kleuren

3131 Onze minister kan andere kleuren doen toepassen, mits die kleuren niet kunnen worden verward met de kleurencode, genoemd in STANAG 2953, AOP-2. Zie paragraaf 1310.

3140 Aanbrengen van de kleurencode

3141 Voor de toepassing van de kleurencode voor operationele munitie, oefen- en exercitiemunitie wordt verwezen naar de hoofdstukken 4en 5, waarin door middel van de afbeelding van projectielen wordt aangegeven op welke wijze de kleurencode volgens STANAG 2953, AOP-2 moet worden toegepast.

3150 Overige munitieartikelen

3151 Voor hand- en geweergranaten, rookpotten, rookbussen, mijnen en vernielingsladingen gelden dezelfde regels als voor projectielen (zie onder 2400).

3152 De NATO-kleurenidentificatie. In onderstaande tabel zijn de kleuren van de NATO-kleurencode opgenomen. Het Ministerie van Defensie hanteert bij de ratificatie van STANAG 2953, AOP-2 als referentie de US Fed. Std 595.

3200 De kleurencode en kruisverwijzing

3210 Tabel 2, Kleurenidentificatie

Kleur Fed.std No. 595 GBR BS318C FRA GAM-C 1995 DEU RAL 840-HR  
Geel 33538 356 3310 1007
Bruin 30117
30140
411 3030 8007*
Grijs 36231 631 3630 7000*
Zwart 37038 - 3600 9005
Zilver/ Aluminium 17178 - 6690 9006
Lichtgroen 34558
34449
216 3470 6019
Donkergroen 34108 225
267
3440 6002
Lichtrood 31158 537 3820 3018*
Donkerrood 31136 538 3810 3003
Wit 37875 - 3665 9001
Lichtblauw 35109 113 3530 5012*
Olijfgroen 34087**
34088
298 24x5
34x5
6014
Bronsgroen 34079 - IR NATO 34x5 6031ZM
Paars 37100 796 3710 4001
Bronskleur 17043 - - 1036
Oranje 32246 - - 2004

*Deze kleuren komen niet geheel overeen met de FED STD 595.
** Kleur 34087 is vervallen. Munitievoorraad kan (nog) in deze kleur zijn uitgevoerd. Zie ook bijlage 5 voor een kruisverwijzing naar het vierkleurendrukproces.

4000 Merken van munitie met een kaliber groter of gelijk aan 20 mm

4100 Het merken van munitie

4110 Plaatsen van merken en toepassen kleurencode algemeen


Figuur 4.1 Plaatsing van merken en coderingen op de (granaat)lichamen

4111 Verklaring van de aanduidingen zoals weergegeven in figuur 4.1:

1: Merken (hoofdletters en cijfers);
2: Band, aanduidende de aanwezigheid van een explosieve of andere gevaarlijke stof (breedte max. 2,5 cm);
3: Band, aanduidende de functionele werking (breedte max. 5 cm);
4: Grondkleur;
5: Ruimte voor banden van speciale aard, bv. zoals afgebeeld in paragrafen 2425 en 2426. De plaats van de banden kan voor de verschillende munitieartikelen wisselen.

4112 De merken voor een compleet schot of patroon moeten op het granaatlichaam worden geplaatst.

4113 In onderstaande bepalingen worden de kleuren bedoeld zoals weergegeven in tabel 2 van bepaling 3210. Zie ook 3151.

4120 De kleurencode voor brisante munitie

4121 Brisantgranaten moeten als volgt worden gemerkt:
Grondkleur: olijfgroen
Merken: geel.
4122 Oude merkwijze van brisantgranaten bij CZSK en CLSK:
Grondkleur: geel
Merken: zwart.
4123 De merkwijze en kleurcodering voor een brisantbrandgranaat:
Grondkleur: olijfgroen
Merken: geel Band: rood, ter identificatie van de secundaire functie brand.

4130 De kleurencode voor pantserdoorborende munitie

4131 Pantsergranaten moeten als volgt worden gemerkt:
Grondkleur: zwart
Merken: wit
4132 Pantsergranaten met een kaliber van 30 mm worden bij het CZSK als volgt gemerkt:
Grondkleur : oranje
Merken: zwart Band: zilver/aluminium
4133 De brisantpantsergranaat moet worden gemerkt als volgt:
Grondkleur: zwart
Merken: geel
4134 Antitankbrisantgranaten moeten worden gemerkt als volgt:
Grondkleur: zwart
Merken: geel
4135 Brisantgranaten tegen pantser moeten worden gemerkt als volgt:
Grondkleur: olijfgroen
Merken: geel
Band: zwart

4140 De kleurencode voor rookmunitie

4141 Rookmunitie op basis van HC of sassen voor gekleurde rook, zonder brandstichtende werking, moeten worden gemerkt als volgt:
Grondkleur: lichtgroen
Merken: bruin
4142 Rookmunitie op basis van witte fosfor is gemerkt als volgt:
Grondkleur: lichtgroen Merken: rood, ook hoofdletters “WP”
Band: de verspreidingsspringlading wordt aangeduid met een gele band.
De “voorkeurs”-merkwijze voor rookmunitie op basis van witte fosfor, conform de AOP-2 is als volgt:
Grondkleur: lichtgroen
Merken: rood, ook hoofdletters “WP”, als aanduiding van het brandstichtend effect
Band: Geel, als aanduiding van de verspreidings springlading.
Toekomstige verwerving van deze munitie moet conform de “voorkeurs”-merkwijze worden gemerkt.

4143 Rookmunitie op basis van rode fosfor is gemerkt als volgt:
Grondkleur: lichtgroen (rookmaker)
Merken: rood (brandstichtend effect)

4150 De kleurencode voor lichtmunitie

4151 Lichtmunitie moet worden gemerkt als volgt:
Grondkleur: wit
Merken: zwart
Een bruine band is toegestaan, is echter niet de AOP-2 “voorkeurs”-merkwijze.

4152 Om reden van camouflage is het toegestaan om lichtmunitie die in de reguliere verpakking zichtbaar blijft (b.v. open stapelborden) te merken als volgt:
Grondkleur: Olijfgroen
Merken en band: wit
Toepasselijke symbolen uit hoofdstuk 2.
Een extra bruine band is toegestaan, is echter niet de AOP-2 “voorkeurs”-merkwijze.

4160 De kleurencode voor brandmunitie

4161 Brandmunitie moet worden gemerkt als volgt:
Grondkleur: lichtrood
Merken: wit
Band: bruin

4170 De kleurencode voor traangasmunitie

4171 Traangasmunitie moet worden gemerkt als volgt:
Grondkleur: grijs
Merken en band: donkerrood

4180 De kleurencode voor oefenmunitie

4181 Bij oefenmunitie zonder explosieve stof is de merkwijze als volgt:
Grondkleur: lichtblauw
Merken: wit
4182 Is de oefenmunitie voorzien van een explosief brandende stof dan moet de munitie tevens worden voorzien van een bruine band.
4183 Als de oefenmunitie is voorzien van een springstof dan moeten de merken in geel worden aangebracht.

4200 Het merken van voortdrijvende ladingen

4210 Algemeen

4211 Dit subhoofdstuk behandelt de merkwijze van voortdrijvende ladingen zowel met als zonder kardoeshuls, voor operationele en oefenmunitie en saluutschoten, inclusief grondkardoezen en aanvullingskardoezen voor mortiermunitie. Niet vereist zijn merken ter aanduiding van de afsluitingsmethode (van de lading in het wapensysteem) zoals b.v. Breech Loading (BL), Quick Firing (FR), Recoilless (RCL), enz., tenzij dit noodzakelijk is voor de identificatie.

4220 Permanente merken op kardoeshulzen

4221 Op de bodem van de kardoeshulzen worden de volgende merken ingeperst of gegraveerd:
  • het kaliber en het modelnummer van het artikel;
  • het lotnummer van het artikel;
  • het lotnummer van de lege huls;
  • indien het een los schot betreft (ook bij saluutschoten) de aanduiding “BLANK”.

Als het aanbrengen van permanente merken op de bodem van de huls technisch niet mogelijk is dienen deze merken elders op de huls te worden aangebracht (zie figuren 4221A en 4221B).


Figuur 4221A Merkwijze kardoeshuls

Figuur 4221B Merkwijze kardoeshulzen als permanente merkwijze in de hulsbodem niet mogelijk is.

4222 De grondkleur en andere identificerende kleuren voor voortdrijvende ladingen in hulzen (anders dan voor 20 mm en 30 mm munitie) blijven in de natuurlijke kleur van het gebruikte materiaal of de beschermende coating. Als (kardoes)hulzen van kunststof zijn gemaakt mag de kleur niet conflicteren met de kleurencode genoemd in hoofdstuk 3, paragrafen 3120 en 3210.

4230 Speciale merken

4231 Waar nodig kunnen kleurcoderingen worden toegepast:

  • een kleurenschema voor ladingen in zakken om onderscheid te maken tussen de diverse voortdrijvende ladingen die in hetzelfde wapen worden gebruikt (bv. green bag, white bag). Deze kleuren mogen niet conflicteren met de kleuren genoemd in paragraaf 3120.
  • kardoeszakken voor munitie met gescheiden lading van een kaliber van 150 mm en groter, kunnen worden voorzien van een band om de ontstekingszijde van de lading aan te duiden of met een gekleurd vlak op de ontsteekzijde. De kleur van de band of het vlak mag niet conflicteren met de kleuren genoemd in paragraaf 3120.

4240 Algemene merken op voortdrijvende ladingen

4241 Voor het aanbrengen van de grondkleur (zo nodig) en de gekleurde merken moet inkt worden gebruikt.

4242 De merken op kardoezen worden in zwart aangebracht, zowel op de (metalen) hulzen, de omhulling van (modulaire) deelladingen als op de stof van de kardoeszakken bij gescheiden munitie. Als het merken van hulsbodems onmogelijk is worden deze merken aangebracht op het hulslichaam. Als de stof of omhulling donker van kleur is, is wit voor de merken toegestaan om een beter contrast te bewerkstelligen. Een bruine band ter aanduiding van de explosief brandende stof is toegestaan, zie 3121 en 3122.

4243 Het kruit van voortdrijvende ladingen van munitie met gescheiden lading is meestal opgesloten in stoffen kardoeszakken waarop merken door stempelen of printen zijn aangebracht. De volgende merken moeten op kardoeszakken zijn aangebracht:
  • het kaliber en het modelnummer van de lading;
  • lotnummer, inclusief fabrieksmerk en jaartal van aanmaak;
  • het nummer van de lading en de eventuele deelladingen.

 


Figuur 4243 Voorbeeld van merkwijze voortdrijvende lading.

 

4244 Indien een complete lading is opgebouwd uit een primaire lading (1) en één deellading (2) moet, ingeval de twee ladingen vóór het gebruik zijn samengebonden alleen de aanduiding “LADING 2” zichtbaar zijn. Dit kan geschieden door de aanduiding “LADING 1” aan te brengen op het uiteinde van de primaire lading die in contact is met de deellading 2.

4245 Als alle deelladingen van verschillend gewicht zijn moet een numerieke merkwijze worden toegepast. Zijn sommige deelladingen identiek dan moet een alfabetische merkwijze worden toegepast. Deze merken worden op de zijkant van de deelladingen aangebracht. De merken zijn zichtbaar als de primaire lading en bijbehorende deelladingen zijn samengesteld. Als alle deelladingen identiek zijn blijft nummering van de deelladingen achterwege.

4250 Overige merken

4251 Bij gebruik van een aanvuurlading moet op het onderste uiteinde deze lading de volgende merken in zwart worden aangebracht:

  • soort kruit (rb of CBI);
  • massa van de vulling;
  • lotnummer;
  • het kaliber.

4252 De aanvullingskardoezen van mortiermunitie moeten als volgt worden gemerkt:

  • het kaliber;
  • nominale gewicht van de lading;
  • modelnummer of type;
  • wapenaanduiding;
  • lotnummer.

Ter herkenning kunnen aanvullingskardoezen een andere kleur hebben (b.v. 120 mm MR, rood, wit en blauw, ter aanduiding van het type). Door de vaak kleine afmetingen van (deel)ladingen van mortiermunitie is het niet altijd mogelijk om bovenstaande merken aan te brengen. Echter, getracht moet worden om zoveel mogelijk data op een leesbare manier aan te brengen.

4300 De merken en kleurencode van geleide wapens en torpedo’s (kapitale munitie)

4310 Algemeen

4311 De merkwijze en/of kleurcodering van geleide wapens en torpedo’s (ook wel kapitale munitie genoemd) is afhankelijk van de wijze van verwerving. Bij overname van deze munitie die sterk aan het platform- of wapensysteem gebonden is, worden geen nadere eisen aan de identificatie (merken en kleurencode) gesteld. Het kleurenschema kan afwijken van de standaard zoals vermeld in hoofdstuk 3. De explosieve stof bevattende secties van deze munitie zijn echter wel conform hoofdstuk 3 met rondomgaande banden gemerkt.

5000 Het merken van munitie met een kaliber kleiner dan 20 mm

5100 De NATO-kleurencode van munitie < 20 mm

5111 Het merken met de NATO-kleurencode van operationele en oefenmunitie met een kaliber kleiner dan 20 mm is gebaseerd op STANAG 2953, AOP-2.

5200 Merken op de huls

5211 In de bodem van elke patroonhuls van operationele en oefenmunitie moeten tenminste de volgende merken zijn ingeslagen:
  1. het NATO-ontwerpmerk (indien van toepassing);
  2. het volledige lotnummer, bestaande uit fabrieksmerk, jaartal van aanmaak en serienummer van het lot (zie 2.3.30 e.v.).

 

5300 Merken op de kogels

5311 De punt van een kogel, anders dan van een scherpe patroon (Cartidge, Ball) moet van een kleurencode worden voorzien, zie onderstaande paragrafen. Zie voor de toe te passen kleurencode de kleurenidentificatie tabel in paragraaf 3210.

5312 De kogel van een lichtspoorpatroon wordt gecodeerd met een lichtrode punt.
5313 De kogel van een pantserpatroon wordt gecodeerd met een zwarte punt.
5314 De kogel van een pantserbrandpatroon wordt gecodeerd met een zilverkleurige punt.
5315 De kogel van een markeerpatroon wordt gecodeerd met een gele punt.
5316 De kogelpunt van een brandpatroon wordt gecodeerd met een blauwe punt.
5317 Bij combinaties van bovenstaande functionaliteiten moet een gecombineerde kleurencode worden aangebracht.
vb. van een combinatie: markeerlichtspoor.

5318 De opgebrachte kleur moet over minimaal 6 mm zijn aangebracht, maar mag niet doorlopen tot op het cilindrische deel van de kogel.

5319 Voor bijzondere uitvoeringen van kogels (bv. voor het verkrijgen van specifieke ballistische eigenschappen), mogen gekleurde componenten worden gebruikt. De kleur hiervan mag niet conflicteren met de kleurencode zoals hierboven is beschreven.

5400 Te gebruiken symbolen op alle verpakkingen

5410 Enkelvoudige symbolen

5411 De symbolen zoals afgebeeld in par. 5410 e.v. en 5420 e.v. moeten zijn ontworpen in de verhoudingen zoals weergegeven in bijlage 6.

5412 Voor de scherpe patroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.
5413 Voor de lichtspoorpatroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.
5414 Voor de pantserpatroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.
5415 Voor de brandpatroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.
5416 Voor de markeerpatroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.
5417 Voor de losse patroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.
5418 Voor de patroon, korte baan moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.

5420 Samengestelde symbolen

5421 Voor de pantserbrandpatroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.
5422 Voor de pantserlichtspoorpatroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.
5423 Voor de pantserbrandlichtspoorpatroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.
5424 Voor de brandlichtspoorpatroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.
5425Voor de markeerlichtspoorpatroon moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool worden geplaatst.

5500 Symbolen voor (geschakelde) patronen in houders

5510 Symbolen voor patronen in clip of houder

5511 De symbolen zoals afgebeeld in 5512, 5520 e.v. en 5530 e.v. moeten zijn ontworpen in de verhoudingen zoals weergegeven in bijlage 6.

5512 Als patronen zijn gebundeld in clips of houders moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool zijn geplaatst. Het aantal patronen per clip of houder moet naast het symbool worden aangebracht.

5520 Symbolen voor geschakelde patronen

5521 Als patronen met schakels tot patroonbanden zijn samengesteld moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool zijn geplaatst. Het modelnummer van de schakel wordt naast het symbool geplaatst.
5522 Als patronen in linnen draagbanden zijn samengesteld moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool zijn geplaatst.
5523 Als patronen in bandelier zijn samengesteld moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool zijn geplaatst.

5530 Symbolen voor geschakelde patronen in clip of houder

5531 Als patronen in clip of houder tevens in bandelier zijn geplaatst moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool zijn geplaatst. Het aantal patronen per clip of houder moet naast het symbool worden aangebracht.
5532 Als patronen in schakelband tevens in bandelier zijn geplaatst moet op alle verpakkingen het hiernaast afgebeelde symbool zijn geplaatst.

6000 Het merken van exercitiemunitie

6100 Algemeen

6110 Exercitiemunitie is munitie zonder explosieve stof, bestemd voor het oefenen van handelingen die ook met de overeenkomende operationele munitie moeten worden verricht.

6120 De voor exercitiemunitie gebruikte kleuren mogen op geen enkele wijze worden verward met de kleurencode voor operationele en oefenmunitie.

6200 Exercitiemunitie met een kaliber kleiner dan 20 mm

6210 Exercitiepatronen moeten een “matverchroomd” uiterlijk hebben.

6220 De hulswand van exercitiepatronen moet zijn doorboord.
 vb. uitvoering exercitiepatroon

6230 Bij exercitiepatronen mag geen inert slaghoedje zijn geplaatst, ter plaatse moet wel een kamer zijn aangebracht.

6240 Ter identificatie moet in de hulsbodem het modelnummer of de kaliberaanduiding op permanente wijze zijn aangebracht.

6300 Exercitiemunitie met een kaliber gelijk aan of groter dan 20 mm

6310 Exercitiemunitie moet zijn voorzien van het permanente (b.v. gegraveerd) merk “EXC”.


Figuur 6310A Exercitieschot voorzijde

Figuur 6310B Exercitieschot, diametraal overliggende zijde


6320 De grondkleur van exercitiemunitie moet bronskleurig zijn, overeenkomstig Fed. Std 595, kleurnummer 27043.

6330 Op exercitiemunitie moeten de merken (zie 2280) in zwart, overeenkomstig Fed. Std. 595, kleurnummer 37038, worden aangebracht. Op exercitiemunitie wordt meestal een verkorte benaming gebruikt, b.v. “EXCBG” voor “exercitiebrisantgranaat”. Zie illustratie bij 6310.

6340 Exercitiemunitie moet, waar mogelijk en afhankelijk van de grootte van het artikel, op meerdere plaatsen worden doorboord. Hier geldt de intentie dat, zo mogelijk vanaf meerdere zijden, de doorboring de inerte staat van het artikel aangeeft, met inachtneming van veiligheid en duurzaamheid (bv. inhaken van vingers, ophoping van vuil of zand).

6350 Als het exercitieartikel bestaat uit losse onderdelen of bij gebruik los te nemen delen (dit overeenkomstig de aan het artikel gestelde eisen) moeten deze afzonderlijk als exercitiemunitie worden gemerkt. In andere gevallen is uit elkaar nemen van exercitiemunitie verboden, behoudens eventueel te plegen onderhoud door daartoe aangewezen instanties.

6400 Uitzonderingen op de merkwijze van exercitiemunitie

6410 Voor die exercitiemunitie die uitsluitend wordt gebruikt bij oefeningen ‘te velde’ kan de grondkleur van deze artikelen identiek zijn aan de grondkleur van het operationele artikel, e.e.a. in verband met b.v. camouflageaspecten bij de oefening. In dit geval moeten rondomgaande banden worden aangebracht bestaande uit bronskleurige vierkanten, zodat identificatie als exercitiemunitie mogelijk is. In de regel komt dit bij - de lanceerkokers van - raketten en geleide projectielen voor.
vb. rondgaande band met vierkanten

 

6420 Als bij wijze van uitzondering de grondkleur van het artikel behouden blijft moeten de niet-permanente merken in zwart of in wit (Fed. Std. 595, kleurnummers 37038 en 37875) worden uitgevoerd.

6430 Als bovenstaande uitzondering wordt toegepast moet in de artikelbenaming die op het artikel wordt aangebracht de term “voor veldgebruik” worden opgenomen.

6440 Bij wijze van uitzondering, als permanent aanbrengen van “EXC” technisch niet mogelijk is, mag dit merk op niet-permanente wijze in zwart zijn aangebracht (Fed.Std 595, kleurnummer 37038).

7000 Het merken en verzegelen van de verpakking van munitie

7100 Algemene regels voor het merken van verpakkingen

7110 Algemeen

7111 Voor de verpakking van munitie worden de volgende verpakkingen onderscheiden (zie 1231):

  • binnenverpakking;
  • buitenverpakking;
  • tussenverpakking.

7112 In dit hoofdstuk wordt de merkwijze van verpakkingen beschreven zoals die bedoeld is voor de identificatie van het artikel en voortvloeit uit de implementatie van de AOP-2. Voor merken en coderingen die worden verplicht voor vervoer in/door de diverse vervoersmodaliteiten wordt verwezen naar de betreffende wet- en regelgeving. Een uitzondering hierop is de aangeduide locatie en kleur van een aantal merken t.b.v. het vervoer van munitie, zie 7218 en 7222.

7120 De grondkleur van verpakkingen

7121 De grondkleur van de buitenverpakking van operationele en oefenmunitie wordt in de AOP-2 overgelaten aan de nationale praktijk. In beginsel wordt echter bij operationele en oefenmunitie olijf- of bronsgroen als grondkleur worden toegepast. Zie voor de kleurencode paragraaf 3210. De gebruikte kleuren mogen niet strijdig zijn met het gestelde voor exercitiemunitie en de exercitiemunitiepakmiddelen en –pallets.

7122 De buitenverpakking van exercitiemunitie moet in een zwarte grondkleur worden uitgevoerd.

7123 De exercitiemunitiepakmiddelen en –pallets moeten worden uitgevoerd in een bruine grondkleur conform RAL 8024MT.

7124 Als op de buitenverpakking een grondkleur wordt aangebracht conform het gestelde hierboven, dan moeten de gebruikte kleuren overeenstemmen met de in paragraaf 3210 voorgeschreven kleurencode. De kleur van de merken is dan conform paragraaf 7261. Een uitzondering vormt het gestelde in 7123.

7130 Symbolen op munitieverpakkingen

7131 Naast de gebruikelijke minimum merken zoals genoemd onder paragraaf 2300 en de symbolen vermeld onder 2410 moet, voor zover van toepassing, het NATO-symbool voor onderlinge uitwisselbaarheid (zie 2510) worden aangebracht, uitsluitend op de buitenverpakking. Naast de gebruikelijke minimum merken zoals genoemd onder paragraaf 2300 en de symbolen vermeld onder 2410 moeten, voor zover van toepassing, de volgende symbolen worden aangebracht;

  1. het NATO-ontwerpmerk (zie 2520), op alle verpakkingen;
  2. het NATO-symbool voor onderlinge verwisselbaarheid (zie paragraaf 2510), uitsluitend op de buitenverpakking. 

De door het vierbladig klaverblad (zie paragraaf 2512) aangeduide onderlinge verwisselbaarheid slaat uitsluitend op de patroon, terwijl de onderlinge verwisselbaarheid van patronen en schakels of houders wordt aangeduid door het symbool geplaatst in een vierkante omlijning zoals aangegeven in paragraaf 2515.

7140 Nadere omschrijving van het merken van verpakkingen

7141 Op de verpakking moeten de merken, vermeld in paragraaf 2300 worden aangebracht volgens de volgende omschrijvingen:

  1. Hoeveelheid van de munitie.
    Voorafgaand aan de artikelnaam moet de hoeveelheid van de munitie op de verpakking worden aangeduid door een getal, uitgezonderd daar waar het één stuks betreft.
  2. Artikelnaam en modelnummer.
    De naamgeving is gebaseerd op de US Federal ITEM Name Directory, H6, uitgegeven door US Defence Logistics Services Center. Deze naamgeving wordt vastgesteld door het Defensie materieelcodificatiecentrum (DMC) en vastgelegd in het Codificatie Handboek 17-H6.

7142 Alle benamingen voor operationele en oefenmunitie moeten op de verpakking in het Engels worden aangebracht. Alle benamingen voor exercitiemunitie en de exercitiemunitiepakmiddelen en –pallets moeten op de verpakking in het Nederlands worden aangebracht.

7200Het aanbrengen van merken op munitiepakmiddelen

7210 Merken op lange zijden en de deksel van kisten (buitenverpakking)

7211 Op de deksel/bovenzijde van de buitenverpakking moeten de volgende merken worden aangebracht:
  1. Volume in dm3;
  2. Massa in kg;
  3. Temperatuurlimieten voor gebruik;
  4. Temperatuurlimieten voor transport en opslag;
  5. De aanduiding “NOSE END” voor raketten, raketmotoren en geleide projectielen, als dit van toepassing is.

 


Merken op de deksel van de kist

Volume en massa (bruto gewicht van het collo) worden aangeduid in respectievelijk dm3 en kg. Zij moeten op de buitenverpakking en eventuele omverpakking (zoals bv. een pallet) worden aangegeven. Tevens is hier plaats voor het vermelden van het Netto Explosief Gewicht (NEQ) conform de eisen in de transportregelgeving.

7212 Op minimaal één lange zijde van de buitenverpakking moeten de volgende merken worden aangebracht (zie ook 7219):
  1. het aantal, als dit meer is dan 1 met daaropvolgend de volledige artikelnaam;
  2. het volledige specifieke NSN, gevolgd door:
  3. de NCB-landencode van het NOV en het stamnummer van het NOV, tussen haakjes;
  4. aanvullende identificatie, als dit van toepassing is b.v. “GREEN BAG”, of “WHITE BAG”;
  5. het lotnummer onderstreept;
  6. aanvullende merken zoals de aanduiding voor de springlading, massazoneklasse en het lichtspoorsymbool of symbolen, een en ander conform hoofdstukken 2 en 4 en 5.

 


Merken op de lange zijde van de kist

7213 Het NSN en het NOV (zonder classificatienummer) moeten ononderbroken op één regel worden aangebracht.

7214 Het lotnummer moet volledig worden aangeduid met inbegrip van het woord “LOT”. Overal waar het lotnummer op de buitenverpakking voorkomt moet dit worden onderstreept over de gehele lengte met een lijndikte gelijk aan de dikte van de lijnen van letters of cijfers en in dezelfde kleur.

7215 De aanduiding voor de massazoneklasse moet worden aangegeven met vierkante blokjes van 20 x 20 mm op kisten en metalen kokers. Het aantal blokjes moet worden overgenomen van het projectiel. Op de binnenverpakking, b.v. op kartonnen kokers mogen de afmetingen van de blokjes 13 x 13 mm bedragen.

7216 De aanduiding van het volume moet, op één decimaal nauwkeurig, als volgt worden aangegeven: “VOL. …………DM3”. Let op: bij het merken in het Engels (operationele en oefenmunitie) in plaats van de komma moet een punt als decimaalteken worden gebruikt. Bij het merken in het Nederlands (exercitiemunitie en exercitiepakmiddelen en –pallets wordt een komma als decimaalteken gebruikt.

7217 De aanduiding van de massa (bruto gewicht van het collo) moet, op één decimaal nauwkeurig, als volgt worden aangegeven: “MASS …………KG”. Let op: bij het merken in het Engels (operationele en oefenmunitie) in plaats van de komma moet een punt als decimaalteken worden gebruikt. Bij het merken in het Nederlands (exercitiemunitie en exercitiepakmiddelen en –pallets wordt een komma als decimaalteken gebruikt.

7218 Op de andere lange zijde van de buitenverpakking moeten de merken vereist voor het transport en de opslag worden aangebracht (zie voor de volledige regelgeving de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, de Wet Luchtvaart, de Schepenwet en de voor het Ministerie van Defensie geldende aanvullende bepalingen en/of verbijzonderingen). In ieder geval moeten de volgende merken worden aangebracht:
  1. het UN-nummer, inclusief de letters UN vóór het 4-cijferige nummer;
  2. de vervoersbenaming (proper shipping name);
  3. het UN-verpakkingskenmerk, inclusief UN-symbool vóór het kenmerk;
  4. gevaarsetiket, voor hoofdgevaar (klasse 1).
  5. gevaarsetiketten (GE), indien van toepassing, voor bijkomende gevaren.

 


Merken op de andere lange zijde van de kist

De vervoersbenaming(en) zoals vermeld op de verklaring van de Competente Autoriteit (CA-verklaring). Etiketten min. 100 x 100 mm, tenzij afwijkingen in de vervoersregelgeving zijn toegestaan. Is op de lange zijde geen ruimte voor een etiket met genoemde minimale afmetingen dan moet het etiket op de bovenzijde worden geplaatst.

7219 Als voldoende ruimte beschikbaar is moeten de merken vermeld in de paragrafen 7212 en 7218 op beide lange zijden worden geplaatst. De merken conform paragraaf 7212 worden dan zodanig links uitgelijnd dat rechtsonder ruimte ontstaat voor de merken vereist voor het transport en de opslag (7218). Bij het palletiseren of stapelen van buitenverpakkingen moet, als dit mogelijk is, zodanig worden gestapeld dat aan beide zijden van de stapel de identificerende merken zichtbaar zijn. Pallets met munitie worden in het vervoer aangemerkt als een “overpack”. Deze dienen overeenkomstig de bepalingen voor de vervoersmodaliteit te worden gekenmerkt en geëtiketteerd.

7220 Merken op metalen kokers

7221 Op metalen kokers moeten de merken conform onderstaand schema worden aangebracht (zie figuur 7221):

  1. het volledige specifieke NSN, gevolgd door de NCB-landencode van het NOV en het stamnummer van het NOV, tussen haakjes;
  2. het aantal, als dit meer is dan 1 met daaropvolgend de volledige artikelnaam;
  3. het lotnummer onderstreept, zie 7214;
  4. aanvullende merken zoals de aanduiding voor de springlading, massazoneklasse en het lichtspoorsymbool of symbolen, e.e.a. conform hoofdstukken 2en 4;
  5. Volume in dm3 en massa in kg; Tevens is hier plaats voor het vermelden van het Netto Explosief Gewicht (NEQ) conform de eisen in de transportregelgeving.
  6. Temperatuurlimieten voor gebruik en voor transport en opslag;
  7. NCB-landencode en stamnummer;
    Aanvullende identificatie, als dit van toepassing is b.v. “GREEN BAG”, of “WHITE BAG”;
    de aanduiding “NOSE END” voor raketten, raketmotoren en geleide projectielen.


Figuur 7221 Identificerende merken op metalen kokers

7222 De merken voor het vervoer en opslag moeten aan de andere zijde (180 graden verdraaid) worden aangebracht (zie voor de volledige regelgeving de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Wet Luchtvaart, de Schepenwet en de voor het Ministerie van Defensie geldende aanvullende bepalingen en/of verbijzonderingen). In ieder geval moeten de volgende merken worden aangebracht:

  1. het UN-nummer, inclusief de letters UN vóór het 4-cijferige nummer;
  2. de vervoersbenaming (proper shipping name);
  3. het UN-verpakkingskenmerk, inclusief UN-symbool vóór het kenmerk;
  4. gevaarsetiket, voor hoofdgevaar (klasse 1).
  5. gevaarsetiketten (GE) indien van toepassing, voor bijkomende gevaren;

Zie voor toelichting paragraaf 7218.


Figuur 7222 Vervoersmerken op metalen kokers

7230 Merken op korte zijwanden van kisten en de bodem en deksel van metalen kokers

7231 Op de korte zijden van kisten, de bodem en het deksel van metalen kokers moeten worden aangebracht:
  1. de NCB-landencode van het NOV en het stamnummer van het NOV;
  2. het lotnummer onderstreept. Zie het gestelde in 7214.

 


Figuur 7231 Merken op de korte zijden van kisten en bodem en deksel van metalen kokers

7240 Strepen en banden op de buitenverpakking van oefenmunitie

7241 Op buitenverpakkingen (voor kokers en projectieldraagrekken zie 7243) moeten op twee diagonaal tegenover elkaar liggende hoeken, aan de rechterkant van de lange zijden, verticaal op de hoeken, strepen in lichtblauw (zie 3210) van 100x40mm (20 mm op de lange zijde en 20 mm op de korte zijde) worden aangebracht.

7242 Als de hoogte van de kist strepen van 100 mm niet toelaat, moeten deze horizontaal op de hoeken (50 mm op de lange zijde en 50 mm op de korte zijde) worden aangebracht.

7243 Op metalen kokers en kartonnen projectieldraagrekken moet rondom over het midden van het cilindrische gedeelte een 4 cm brede band in lichtblauw (zie 3210) worden aangebracht.

7244 De merken zoals beschreven onder paragrafen 7210 en 7220 mogen over de lichtblauwe strepen of band worden aangebracht.

7250 Merken op de binnenverpakking

7251 Op de binnenverpakking moeten de volgende merken worden aangebracht:
  1. de NCB-landencode van het NOV en het stamnummer van het NOV;
  2. het aantal, als dit meer is dan 1, gevolgd door de volledige artikelnaam;
  3. aanvullende identificatie als dit van toepassing is bv.:
    - “GREEN BAG”, of “WHITE BAG”;
    - het lotnummer, niet onderstreept;
    - aanvullende merken (3), zoals de aanduiding voor de springlading, massazoneklasse en het lichtspoorsymbool. Zie ook het gestelde in 7210 en de hoofdstukken 2000, 4000 en 5000.

 


Figuur 7251 Merken op de binnenverpakking

7252 Voor binnenverpakkingen kunnen de merken op een banderol worden aangebracht.

7253 Een banderol moet zodanig worden aangebracht dat merken zich op de bovenzijde van de verpakking bevinden en de verpakking door de banderol wordt gezekerd.

7260 De kleuren van de merken op verpakkingen

7261 De kleuren van de merken op verpakkingen zijn:

  1. bij grondkleur olijf- of bronsgroen : geel
  2. bij grondkleur zwart : wit
  3. bij grondkleur wit : zwart
  4. bij grondkleur rood : geel
  5. bij grondkleur bruin : wit
  6. bij grondkleur niet bepaald : wit* of zwart*

* Deze keuze is afhankelijk van het contrast; dit moet zo groot mogelijk zijn. De kleuren van deze merken hebben geen relatie met de betekenis van de kleurencodes zoals genoemd in hoofdstuk 3000.

7270 De letter- en cijferhoogte van de merken

7271 In beginsel moet de letter/cijferhoogte op buitenverpakking minimaal 12 mm bedragen, daar waar het kan 15 mm. Op kartonnen kokers moet de letter/cijferhoogte minimaal 10 mm bedragen. Voor de letter- en cijferhoogte van de vervoersmerken geldt het gestelde in de betreffende wet- en regelgeving en kunnen afhankelijk zijn van inhoud en/of afmetingen van de (vervoers)verpakking.

7272 Alle letters moeten als hoofdletters worden aangebracht.

7273 Voor de gebruikte karakters moet een schreefloos lettertype worden toegepast (leesbaarheid).

7274 Het gebruik van zelfklevende etiketten is toegestaan voor de niet-permanente merken. Aandacht moet worden besteed aan kleefkracht en weersbestendigheid.

7280 Overige bepalingen voor het merken van verpakkingen

7281 Het aanbrengen van merken op klampen, scharnieren, sluitingen, handvatten, op zijkanten van de deksel en de bodem moet worden vermeden.

7282 De basis van de merken op de zijwanden staan naar de bodem gericht.

7283 De basis van de merken op het deksel staan naar de sluiting (voorkant) gericht.

7284 De identificerende merken op metalen kokers moeten eenmaal worden aangebracht op het cilindrische gedeelte in de lengterichting, leesbaar in de richting van bodem naar deksel.

7290 Merken van restantkisten

7291 Op restantkisten blijft, behalve het aantal dat de inhoud aangeeft, het merkenschema gelijk aan het oorspronkelijke merkenschema.

7292 Om duidelijk naar voren te laten komen dat het een restantkist betreft, moet het restantetiket nr. 308 worden geplaatst. Ligt de munitie in een magazijn (niet bij de operationele gebruiker) opgeslagen, dan moet het aantal, dat nog in de kist aanwezig is, op het restantetiket nr. 308 (LF 15261) worden vermeld.
Figuur 7292 Etiket nr. 308

7300 Het verzegelen van verpakkingen

7310 Daar waar in de logistieke keten de buitenverpakkingen moeten worden verzegeld moeten kunststoffen zegels worden gebruikt. Op bestaande munitie kunnen loden zegels nog voorkomen.

7320 In de verzegeling moet een kenmerk worden aangebracht van de verzegelende instantie (fabrikant) of persoon (bevoegde medewerker/specialist).

7330 Bruikbare munitie die op de juiste wijze is verpakt moet worden verzegeld met een grijs zegel.

7340 Munitie die nog (of opnieuw) door een munitietechnicus moet worden geïnspecteerd en heringedeeld wordt voorzien van geel zegel.

7350 Munitie die onbruikbaar is en op de juiste wijze is verpakt moet worden verzegeld met een rood zegel.

7360 Binnenverpakkingen en niet verzegelbare buitenverpakkingen moeten worden voorzien van een zelfklevende banderol over de sluiting. Bv. bij doosjes met patroonmunitie. Op deze banderol kunnen eventueel de vereiste merken worden aangebracht.

8000 De merkwijze van instructiemunitie en de uitvoering van instructieplaten

8100 Inleiding

8110 Algemeen

8111 In dit hoofdstuk worden de merkwijze en registratie van instructiemunitie behandeld. Tevens zijn de eisen voor instructieplaten opgenomen.

8112 Artikelen of componenten die bedoeld zijn voor de aanmaak van instructiemunitie of instructiemunitie die niet conform onderstaande eisen is gemerkt moet worden gecontroleerd op de aanwezigheid van explosieve stof. Er moet een explosievenvrij-verklaring worden afgegeven. De explosievenvrijverklaring (of opgemaakt Proces-Verbaal) moet altijd bij het instructiemodel aanwezig zijn.

8120 Eigenschappen van instructiemunitie en instructieplaten

8121 Instructiemunitie is de verzamelnaam voor onschadelijke munitiemodellen, die worden gebruikt voor onderricht in het uiterlijk, de merkwijze, de inrichting en de werking van de overeenkomstige operationele of oefenmunitie. Er worden 3 typen instructiemodellen onderscheiden:

  1. het aanzichtmodel;
  2. het doorsnedemodel;
  3. het herkenningsmodel.

8122 Het aanzichtmodel en het doorsnedemodel zijn uitsluitend bestemd voor gebruik in het klaslokaal. Daar waar instructieplaten voldoen is de verwerving van het aanzichtmodel niet toegestaan, zie 8133. Een doorsnedemodel kan worden gebruikt als aanzichtmodel. Hiervan is immers minimaal de helft uitgevoerd als aanzichtmodel!

8123 Herkenningsmodellen zijn bestemd voor lessen in o.a. “ammunition awareness” en munitieverkenner. Voor wat betreft de uitvoering zijn deze modellen geschikt om voor deze lessen te worden ingegraven in een trainingsveld.

8124 De componenten van instructiemunitie mogen alleen bij normaal gebruik zijn los te nemen als dit noodzakelijk is voor het te bereiken leerdoel en voor dit laatste geen alternatieve oplossingen beschikbaar zijn. Uitgangspunt moet zijn dat alle componenten bij het normaal gebruik niet los te nemen zijn.

8125 Onder instructieplaten worden verstaan:

  1. Wandplaat;
  2. Projectieplaten (via PC of overheadprojector);
  3. Illustraties (bv. in handboeken, voorschriften en instructiekaarten.

8130 Autorisatie

8131 Instructiemunitie moet, voorafgaande aan de daadwerkelijke verwerving, worden geautoriseerd door een daartoe aangewezen eenheid/organisatiedeel.

8132 Voor de autorisatie van instructiemunitie moet een normering worden gehanteerd zoals aangegeven in 8133.

8133 Normering

Eenheid Soort Aanzichtmodel** Doorsnedemodel Herkenningsmodel
Spec. munitiebedrijven X X -
EODD X X X
OTC Genie - X X
Eenheden met opleidings- en trainingstaak “Ammunition Awareness” - - Alleen samengestelde sets
Overige OCa* - X -

* Per eenheid de bij de schietopleiding betrokken munitie
** Alleen bij uitdrukkelijke noodzaak

8200 Identificatie en naamgeving

8210 Identificatie en naamgeving van reguliere instructiemunitiemodellen

8211 Identificatie en naamgeving van reguliere instructiemunitiemodellen wordt uitgevoerd door de eenheid die de overeenkomstige operationele of oefenmunitie verwerft/heeft verworven. Op basis van de identificatie wordt aan het aanzicht-, doorsnede- of herkenningsmodel een artikelnummer toegekend of wordt in het artikelbestand een bestaand artikelnummer gevonden. In de artikelnaam moet ook tot uiting komen dat het om een instructiemodel gaat.

8220 Identificatie en naamgeving van niet-reguliere instructiemunitiemodellen

8221 Identificatie en naamgeving van niet-reguliere instructiemunitiemodellen wordt uitgevoerd door de EODD. Op basis van de identificatie kent de verwervende eenheid aan het aanzicht-, doorsnede- of herkenningsmodel een artikelnummer toe of wordt in het artikelbestand een bestaand artikelnummer gevonden. In de artikelnaam moet ook tot uiting komen dat het om een instructiemodel gaat.

8300 De uiterlijke kenmerken van instructiemunitiemodellen

8310 De merkwijze van instructiemunitiemodellen

8311 Instructiemunitiemodellen moeten worden gemerkt overeenkomstig de betreffende operationele of oefenmunitie (de merken hebben ook dezelfde afmetingen), inclusief de kleurencode.

8312 Op een aanzicht- en doorsnedemodel moet, op een in het oog vallende plaats, een "O" van "Onschadelijk" worden ingegraveerd en met rode verf worden opgevuld. Op bestaande modellen komen ook ingegraveerde merken als “ONSCHADELIJK” of “INERT” voor.

8313 Bij herkenningsmodellen moeten, afhankelijk van de wijzen van ingraven, zoveel “rode O’s” worden ingegraveerd dat na ingraven van deze munitie de herkenning als instructiemodel mogelijk is zonder beroeren van het model. Van te voren, bv. bij de vaststelling van de merkentekening, moet dus zijn bepaald op welke verschillende manieren het betreffende artikel wordt ingegraven.

8314 In de onmiddellijke nabijheid van de “rode O” moet in het instructiemodel het elementair codenummer (ELCO-nummer) en een registratievolgnummer worden ingegraveerd, gescheiden door een koppelstreep (“-“ of “/”) en opgevuld met rode verf. De, vóór de vaststelling van dit voorschrift, bestaande registratienummers die anders zijn opgebouwd of niet opgevuld zijn met rode verf hoeven niet te worden aangepast. Bij het herkenningsmodel is één keer aanbrengen van het elementair codenummer en het registratievolgnummer voldoende.

8315 De componenten die van het instructiemodel zijn te verwijderen, overeenkomstig de componenten uit of op het operationele of oefenmunitieartikel, waarin zij explosieve stof bevatten en/of waarvan de uiterlijke vorm overeenkomt met een op zichzelf werkend munitieartikel moeten als volgt worden gemerkt: Rood opgevulde “O” en een volgnummer in relatie met het complete instructiemunitiemodel (Inclusief de merken die ook op de overeenkomstige operationele of oefenmunitiecomponent zijn aangebracht).

8320 Uitvoering bij kleine instructiemodellen

8321 Als het instructiemunitiemodel te klein is om de merken zoals beschreven in 8312 tot 8314 aan te kunnen brengen, moet deze in doorzichtige kunsthars ingegoten zijn of in een doorzichtige kunststof koker zijn geplaatst. Deze kunststof koker moet aan beide zijden permanent worden afgesloten.

8322 Op het kunstharseindproduct of de doorzichtige koker moeten de “O” en het elementaircodenummer (ELCO-nr) en het registratievolgnummer worden ingegraveerd of ingeslagen en opgevuld zijn met rode verf. Als graveren niet mogelijk is mag onverliesbaar een identificatieplaatje worden aangebracht.

8330 De afmetingen van de merken

8331 De graveerdiepte van de merken zoals omschreven in 8311 t/m 8315 moet zodanig zijn gekozen dat rode verf niet door bv. wrijven of schuren wordt verwijderd.

8332 De afmetingen van de in te graveren merken zoals gesteld in 8312 e.v. moeten in verhouding zijn met de grootte van het model. Als indicatie geldt: De minimale afmetingen variëren van ca. 2 mm (voor bv. slagpijpjes of kleinkalibermunitie) tot 16 mm (voor bv. projectielen 155 mm).

8500 Uitvoering instructieplaten

8511 Instructieplaten dienen voor ondersteuning bij opleiding in de specifieke munitietechniek, munitieherkenning en identificatie en/of permanente educatie. Afhankelijk van het doel worden aanzichten, doorsneden en meer details afgebeeld.

8512Bij de afbeeldingen op de instructieplaat moeten met nummers de betreffende componenten van het munitieartikel worden aangegeven. Instructieplaten kunnen zijn uitgevoerd als wandplaat of als digitale illustratie voor multimedia (projectie) toepassingen.

8513 Op de instructieplaat moet aan de onderzijde een legenda worden opgenomen waarin per genummerde component eenduidig de benaming van deze component wordt vermeld.

8514 De kleuren van het afgebeelde artikel (uitwendig) moeten overeenkomstig het originele munitieartikel zijn. Transformatie van verfkleuren naar het vierkleurenproces (druk- en projectie) moet gebeuren conform de kleurenkaart, zie bijlage 5.

8515 De explosieve stof die in afbeeldingen wordt getoond moet worden ingekleurd in overeenstemming met de (bijbehorende) functie van de explosieve stof, zie de kleurentabel in bijlage 7.

9000 De merkwijze van tentoonstellingsmunitie

9100 Inleiding

9110 Algemeen

9111 Munitieartikelen die ten behoeve van tentoonstelling of als aandenken worden aangehouden door musea, traditiekamers, historische verzamelingen, defensiemedewerkers of (Defensie-)eenheden (tentoonstellingsmunitie genoemd) maken geen deel uit van de in voorgaande hoofdstukken behandelde (sub)assortimenten.

9112 Het gestelde in dit hoofdstuk ten aanzien van het aanhouden van tentoonstellingsmunitie in de objecten van Defensie heeft ten doel een veilige situatie te handhaven door met name vermenging met munitie uit te sluiten en zeker te stellen dat tentoonstellingsmunitie geen explosieve stof bevat.

9120 Randvoorwaarden

9121 Tentoonstellingsmunitie mag niet aanwezig zijn in ruimten waar munitie aangehouden of gebruikt wordt.

9122 Uitsluitend tentoonstellingsmunitie die door de EODD of het Defensie Munitiebedrijf gecontroleerd en veilig is bevonden mag, onder de in deze MP vermelde voorwaarden, worden aangehouden in de objecten van het Ministerie van Defensie. De gecontroleerde tentoonstellingsmunitie is te herkennen aan de in 9200 beschreven kenmerken.

9200 Het merken van gecontroleerde artikelen

9210 Tentoonstellingsmunitie moet zijn voorzien van:

  1. een ingegraveerde rode ‘O’ (van Onschadelijk) en een registratievolgnummer, of;
  2. een sticker van het EODD of het Defensie Munitiebedrijf met een uniek volgnummer (zie bijlage 9).

Aan de hand van deze kenmerken kan de bezitter aantonen dat het betreffende artikel is gecontroleerd.

9211 Munitieartikelen, of componenten hiervan, die niet zijn voorzien van de hiervoor genoemde sticker of ingegraveerde ‘O’ met volgnummer mogen door musea, traditiekamers, historische verzamelingen of defensiemedewerkers niet worden aangehouden in Defensieobjecten. Dit geldt niet voor defensiemedewerkers en eenheden die voor het uitoefenen van hun taak beschikken over operationele, oefen- of exercitiemunitie, die niet van bovenstaande merken wordt voorzien. Ter verduidelijking zijn in de matrix in bijlage 8 de toegestane kenmerken per munitieassortiment opgenomen.

Bijlage 1 Afkortingen in merken

Tabel 1 Afkortingen voor springstoffen

AML amatol
AMM of A amonal
AMX ametex
BAR baratol
CE tetryl
CLF cliftatol
CLO cyclotol
COMP A-3 compositie A-3
COMP A-5 compositie A-5
COMP B compositie B(RDX+TNT)
COMP B-2 compositie B-2
COMB B-3 compositie B-3
COMB C-4 compositie C-4
D explosieve stof D of dunnite
DBX mengsel van RDX, ammoniumnitraat, TNT en aluminium
DDNP diazodinitrophenol
DNT dinitrotolueen
EDD ethyleendiaminedinitraat
EDN ednatol
EDNA ethyleendinitroamine of haleite
HBX mengsel van TNT, RDX en aluminium
HMX cyclotetramethyleen-tetranitramine
HX hexiet
HXT hexite
PBX plastic bonded explosive
PKT pikatrol
PKT 1 RDX, CE en TNT
PKT 2 RDX, PETN en TNT
RDX cycloniet of hexogeen
TET  tetrytol
TNB trinitrobenzeen
TNP pikrinezuur, lyddite of melinite
TNT(1)(2) trinitrotolueen of trotyl (1e soort) (2e soort)
TNTBP TNT gemengd met zwart buskruit
TNTCT gegoten TNT
TTN of TL tritonal
TX torpex

                    

Tabel 2 Afkortingen voor voortdrijvende stoffen

BAL ballistiet
BP zwart buskruit
DBT dibutylphtalaat
DEGN diethyleenglycoldinitraat
DPA diphenylamine
ECT ethylcentraliet
NG nitroglycerine (glyceroltrinitraat)
NC nitrocellulose
NGU nitroguanidine
SKK schietkatoen kruit
SP rookzwak buskruit
SPDB rookzwak buskruit
SPDN rookzwak buskruit
VBM vlamzwak buskruit, macaroni

 

Tabel 3 Afkortingen voor hinderende gassen traangassen:

CN chlooracetophenon
CS orthochlorobenzalmalononitril


Tabel 4 Afkortingen voor rookverwekkende stoffen

HC hexachloorethaanmengsel (hexiet)
FM titaniumtetrachloride
FS zwaveltrioxyde in chloorsulfonzuur
PWP geplastificeerde witte fosfor
RP rode fosfor
WP witte fosfor


Tabel 5 Engelse afkortingen voor o.a. type en functionaliteit

ACCY Accessory
ACTVTG Activating AP Antipersonnel
AP(-T) Armour piercing (with tracer)
APC(-T) Armour piercing capped (with tracer)
APDS(-T) Armour piercing discarding sabot (with tracer)
APFSDS(-T) Armour piercing fin-stabilized discarding sabot (with tracer)
APHE(-T) Armour piercing, high explosive (with tracer)
API Armour piercing incendiary
ASSMT Assortment ASSY Assembly
AT Antitank
ATT Attack
AUX Auxiliary
BANG TORP Bangalore torpedo
BLAST Blasting
BLTD Belted
CAL Caliber
CBN Carbine
CHG Charge
CL Clip
CLM Coated launch motor
CN Chloroacetophenone
COL Coloured
CP Concrete piercing
CSDS(-T) Cone stabilized discarding sabot (with tracer)
CTG Cartridge
CTGES Cartridges
CTN In carton
CTR Container
DEM Demolition
DET Detonator
DETNG Detonating
DEV Device
DS(-T) Discarding sabot (with tracer)
ELEC Electric
EXPL Explosive
F/ For
FAPDS(-T) Fragible armour piercing discarding sabot (with tracer)
FIR Firing
FIR DEV Firing device
FLEX Flexible
FRAG Fragmentation
FSDS(-T) Fin-stabilized discarding sabot (with tracer)
G Gram
GL Grenade launcher
GM Guided missile
G/M Gram/metre
GREN Grenade
HC Hexachlorethane
HE(-S) High explosive (spotting)
HE(-T) High explosive (with tracer)
HEAT(-T) High explosive, antitank (with tracer)
HERA High explosive rocket assisted
HF High frequency
HEI(-T) High explosive incendiary (with tracer)
HESH(-T) High explosive squash head (with tracer)
HLDR Holder
HOR Horizontal
HOW Howitzer
HRS Hours
IGN Igniter
IHE Insensitive high explosive
ILL Illuminating
IN Inch
INC Incendiary
INFL Influence
INIT Initiating
IT Improved tandem
KG Kilogram
L/ Long (bijv. bij l/44)
LAW Light anti-armour weapon
 LF Low frequency
LKD Linked
LP Launch pod
M Meter
MACH Machine
MED RNG Medium range
MG Machine gun
MIN Minute
MLRS Multiple launch rocket system
MM Millimeter
MN Mine
MOIC Missile ordnance inhibit circuit
MOR Mortar
MPRA Multi purpose rocket assisted
MT Mechanical time
MTL Metal
MTSQ Mechanical time and super quick
NATO North Atlantic Treaty Organization
NONELEC Nonelelectric
OFF Offensive
PARA Parachute
PD Point detonating
PDR ACTD TL Powder actuated tool
PERC Percussion
PF Prefragmented
PFHE Prefragmented high explosive
PR Pounder
PRAC Practice
PROJ Projectile
PROP Propelling
PROP CHG Propelling charge
PROX Proximity
R Rifle
R Recoilless
RA Rocket assisted
RED Reducer
REP Replica
RKT Rocket
RMG Ranging machine gun
RMP Reprogrammable micro processor
RP Red phosphorus
-SER -Series
S Seconds
SF Saluting fire
SH-T Squash head (with tracer)
SIG Signal
SIM Simulator
SMK Smoke
SYS System
SNGST Single star
SPOT Spotting
STKR MSM Striker mechanism
SUBCAL Subcaliber
SURF Surface
TK Tank
TNT Trinytrotolueen
TOW Tube launched optically trached wire guided
TP(-T) Target practice (with tracer)
TR Tracer
W/ With
W/F With fuze
W/TR With tracer
WDN Wooden
WHD Sec warhead section
W/O Without
WP White phosphorus


 


Bijlage 2 Overzicht NATO-classificatienummers

Overzicht van NATO-classificatienummers

1095 Raketten en munitie voor 130 mm vuurmonden
1305 Munitie voor wapens met een kaliber t/m 30 mm
1310 Munitie voor vuurmonden met een kaliber groter dan 30 mm tot 75 mm
1315 Munitie voor vuurmonden met een kaliber van 75 t/m 125 mm
1320 Munitie voor vuurmonden met een kaliber groter dan 125 mm
1325 Bommen en bestanddelen
1330 Hand- en geweergranaten
1336 Gevechtsladingkamers voor geleide projectielen en explosievenbestanddelen
1337 Explosieve voortstuwingseenheden en bestanddelen van geleide projectielen
1340 Raketten en raketmunitie en bestanddelen
1345 Landmijnen en toebehoren
1351 Onderwatermijnen en explosieve toebehoren
1355 Niet-explosieve bestanddelen van torpedo’s
1356 Explosieve bestanddelen van torpedo’s
1360 Ongeladen dieptebommen en niet-explosieve bestanddelen van dieptebommen
1361 Geladen dieptebommen en explosieve bestanddelen van dieptebommen
1365 Chemische strijdmiddelen
1370 Ernstvuurwerken en pyrotechnische munitie
1375 Vernielingsmiddelen
1377 Patronen en afvuurpatronen voor schiethamers, brandblusser- en impulspatronen en patronen en toebehoren voor schietstoelen
1390 Buizen en ontstekingspatronen
1395 Overige bestanddelen van munitie
1410 Geleide projectielen
1420 Bestanddelen van geleide projectielen
1427 Geleid-projectielsubsystemen
1440 Bestanddelen van geleide projectielen
2050 Reddingsmiddelen
4460 Zuurstofkaarsen
5120 Hulpuitrusting vernielingsmiddelen
5140 Pakmiddelen 76 mm munitie
5845 Vernielingsmiddelen
5865 Munitie voor 130 mm vuurmonden
6910 Instructiemiddelen
8140 Exercitiemunitiepakmiddelen en –pallets

 


Bijlage 3 Overzicht Nationaal Codificatiebureau-codes

NATO-landen Niet-NATO-landen*
Landencode Land Landencode Land
00 Verenigde Staten 19 Brazilië
01 Verenigde Staten 32 Singapore
12 West-Duitsland 37 Republiek Korea
13 België 41 Oostenrijk
14 Frankrijk 66 Australië
15 Italië 98 Nieuw Zeeland
16 Tsjechische Republiek    
17 Nederland    
20 Canada    
21 Canada    
22 Denemarken    
23 Griekenland    
24 IJsland    
25 Noorwegen    
26 Portugal    
27 Turkije    
28 Luxemburg    
33 Spanje    
38 Estland (Estonia)    
39 Roemenië    
40 Slowakije (Slovakia)    
42 Slovenië (Slovenia)    
43 Polen    
47 Litouwen (Lithuania)    
50 Bulgarije    
51 Hongarije    
55 Letland (Latvia)    
99 Groot-Brittannië    

* hier zijn alleen de landen genoemd die een codificatiesysteem hebben dat gebleken is volledig te voldoen aan de NCS-procedures.


Bijlage 4 Verhoudingen klaverblad

Klaverblad: De hoek van het klaverblad is 60 graden vanuit het middelpunt.


Bijlage 5 Kruisverwijzing FED.STD 595 naar CYMK-waarden t.b.v. het drukproces


 

Bijlage 6 Maatverhoudingen van KKM-symbolen

Uitgaande van een karaktergrootte van 15 mm, bij andere karaktergrootte de verhoudingen in stand houden

 
 

Bijlage 7

Te gebruiken PANTONE-kleuren bij afbeeldingen van doorsneden bij instructieplaten


Bijlage 8 Overzicht toegestane kenmerken per munitiesoort

Bezitter: Categorie Sticker EODD of DMunB Gravering ‘O’+ volgnummer en PV Anders (zie IK 2-25)
Defensie-eenheid operationele munitie niet niet X
oefenmunitie niet niet X
exercitiemunitie niet niet X
instructiemunitie niet X niet
aandenken Tentoonstellingsmunitie X X1 niet
Niet-Defensie-eenheid aandenken X X1 niet
Museum of HV tentoonstelling X X1 niet
Particuliere (defensie-medewerker) aandenken X X1 niet


1 Vanaf oktober 2003 worden deze artikelen uitsluitend gestickerd. Gegraveerde artikelen zijn voor oktober 2003 aangemaakt.


Bijlage 9 Het identificatielabel voor tentoonstellingsmunitie

Voorbeeld sticker EODD:

 

Voorbeeld sticker DMunB:

Inhoudsopgave

Alles dichtklappenAlles openklappen
Naar boven