2000 Het merken van munitie
2100 Algemeen
2110 De krijgsmacht eist op zijn munitie een aantal merken dat minimaal nodig
is voor identificatie en herkenning van de munitie en de munitieverpakking.
Bovendien moet voor het transport van munitie merken worden aangebracht op de
verpakking, conform de Wet Vervoer Gevaarlijke stoffen en eventueel aanvullende
regelgeving. De merkwijze en etikettering voor transport is vastgelegd in de
regelgeving die voor de wijze van transport van toepassing is (ADR, RID, ADNR,
ICAO-TI, IMDG). De merkwijze en etikettering voor transport is geen onderdeel
van de MP 40-40. De merken en etiketten voor transport worden alleen genoemd als
het gaat om de plaats, grootte en kleur daarvan, een en ander om herhaling en
tegenstrijdigheid te voorkomen.
2111 Dit voorschrift is niet van toepassing op:
- patronen voor de jacht;
- zeep- en verfpatronen (ook wel simunition of FX-munitie genoemd);
- munitie als onderdeel van de levensreddende uitrusting aan boord van
schepen (life saving equipment, bv. zoals geëist door de internationale
SOLAS-regelgeving) en vliegtuigen;
- explosieve stof bevattende onderdelen van canopy’s, schietstoelen e.d. aan
boord van luchtvaartuigen;
Bij voorkeur moeten de minimale merken in overeenstemming zijn met dit
voorschrift. Aanvullende merken en symbolen mogen geen conflict opleveren met
dit voorschrift. De merken op de verpakking moeten in overeenstemming zijn met
het gestelde in hoofdstuk 7000.
2200 Algemene regels betreffende het aanbrengen van merken
2210 De aard van de merken op munitie
2211 Tekst moet worden aangebracht in hoofdletters en cijfers.
2212 De letter- en cijferhoogten van de merken moeten in overeenstemming zijn
met de grootte van het munitieartikel, duidelijk (leesbaar) zijn en voor wat
betreft de merken voor transport voldoen aan de regelgeving, zoals genoemd in
paragraaf 2110.
2213 De hoogte van de symbolen moet minimaal gelijk zijn aan de grootste
letters en cijfers maar niet hoger dan tweemaal de letterhoogte.
2214 Als de ruimte beperkt is zijn afkortingen toegestaan. Zie voor
afkortingen bijlage 1.
2220 Het merken van munitie in de voorraad en geschikt voor gebruik
2221 Munitie die bij de krijgsmacht in voorraad is,
geschikt voor gebruik en van verouderde merken is voorzien (inbegrepen munitie
die van buitenlandse strijdkrachten wordt overgenomen) en die op afwijkende
wijze is gemerkt moet conform dit voorschrift worden gemerkt:
- in geval de merkwijze en kleurcodering in conflict is met dit voorschrift
moet voorafgaand aan het daadwerkelijk gebruik worden omgemerkt.
- als de merkwijze of kleurcodering strijdig is met het gestelde in dit
voorschrift kan aanpassing worden uitgesteld tot de eerste onderhoudsslag. Een
kennisgeving van de afwijkende merkwijze of kleurcodering door de betreffende
autoriteit naar de gebruikers is in dit geval verplicht voorafgaand aan het
daadwerkelijk gebruik van de munitie, bv. door uitgifte van een Technisch
Bulletin.
In conflict: Er worden op de munitie merken of kleuren gebruikt die in dit
voorschrift voor deze merken een andere betekenis of functieaanduiding hebben
dan de aard en functie van de munitie waarop ze zijn aangebracht.
Strijdig: Er worden op de munitie merken of kleuren gebruikt die niet
voorkomen in dit voorschrift.
Ad a.: De voorraad moet worden geblokkeerd voor uitgifte.
Ad b.: Voor de tijdsduur tot de eerste onderhoudsslag moet per geval een
afweging worden gemaakt op basis van de grootte van de voorraad, de ernst van de
strijdigheid, de gebruik- en/of kwaliteitscategorie, het aantal gebruikers, de
kosten van onderhoud versus vervanging, etc.
Let op: Acceptatie van de afwijking tijdens het verwervingsproces levert
altijd een onderhoudslast op! Zie ook 2231.
2230 Het merken van kleine hoeveelheden aangekochte of overgenomen munitie
2231 Bij kleine hoeveelheden munitie, die bv. worden aangekocht of worden
overgenomen, is het vrijwel onmogelijk speciale merken te eisen. In die gevallen
moet door het verwervende Defensieonderdeel nadere instructie worden verstrekt
(TB) en een schriftelijk verzoek om af te mogen wijken worden ingediend bij het
hoofd van de Sectie MCGS (zie 1310). De munitie mag alleen worden verworven en
verstrekt aan gebruikende eenheden als een positief antwoord op het verzoek is
verkregen.
Onder kleine hoeveelheden worden bv. verstaan: partijen die in een
korte tijdsperiode door één eenheid of enkele eenheden worden gebruikt, met name
voor bijzondere doeleinden. Partijen die wel een langdurig regulier
voorraadartikel zijn maar in kleine hoeveelheden worden verworven bv. omdat zij
beperkt houdbaar zijn moeten in eerste instantie voldoen aan het gestelde in
artikel 2221.
2240 Toekenning en handhaving basisconfiguratie/modelnummer van munitie afkomstig uit het buitenland
2241 Bij de door de Nederlandse krijgsmacht bestelde munitie waarvan het
ontwerp afkomstig is uit het buitenland en waarbij beheersing van de
(basis)configuratie van het ontwerp is gegarandeerd (door de verwervende
eenheid/systeemmanager, de buitenlandse Defensieautoriteit of de fabrikant)
wordt de oorspronkelijke modelnummeraanduiding (zoals vastgesteld door de
betreffende buitenlandse Defensieautoriteit) gehandhaafd. In dit geval moet
worden zeker gesteld dat de buitenlandse Defensieautoriteit of fabrikant geen
wijzigingen aanbrengt, die invloed hebben op de uitwerking (ballistiek en
effect) of de handelingen die de gebruiker moet verrichten bij of voorafgaand
aan het daadwerkelijk gebruik van het artikel, zonder wijziging van de
modelnummeraanduiding, gedurende de gehele levenscyclus van het artikel.
2250 Modelnummering in overige gevallen
2251 In gevallen waarbij geen modelnummer is toegekend door een buitenlandse
Defensieautoriteit of beheersing van de basisconfiguratie niet is zeker gesteld,
wordt de munitie aangeduid met een modelnummer met de aanduiding NR gevolgd door
(een spatie en) het volgnummer. Bijvoorbeeld: NR 438
2260 Aanpassing van het modelnummer bij modificatie van de munitie
2261 Bij het herstellen of modificeren van munitie wordt het modelnummer (ook
bij modelnummers die zijn overgenomen uit het buitenland) gevolgd door de
aanduiding C die op zijn beurt gevolgd wordt door een cijfer dat de modificatie
aangeeft. Bijvoorbeeld: M107C2, waaruit blijkt dat het oorspronkelijke
modelnummer M107 een eerste of de M107C1 een tweede modificatie heeft ondergaan.
Een en ander moet blijken uit het modelnummerboek, zie 2271.
2270 Registratie van modelnummers
2271 De toewijzing van modelnummers aan munitie (ook die modelnummers die
worden overgenomen uit het buitenland) moet worden geregistreerd in een
modelnummerboek. Minimaal moet deze registratie de volgende gegevens bevatten:
- Het modelnummer;
- De basisconfiguratie (eventueel verwijzen naar documentatiesets);
- Bij modificaties het modelnummer vóór en na de modificatie en de
verschillen ten opzichte van het eerste modelnummer.
Dit kan decentraal omdat verwervende instanties bij DMO een afgebakend eigen
deel van het assortiment verwerven.
2280 Soorten identificerende merken
2281 Er zijn twee soorten merken: permanente merken: dit zijn merken
(ingeslagen, ingegoten, gegraveerd, geëtst enz.) die betrekking kunnen hebben op
de aanmaakkenmerken van (lege) componenten maar ook identificerend zijn voor het
samengestelde artikel, b.v. bij exercitie- en instructiemunitie. niet-permanente
merken: dit zijn andere merken die op verschillende wijze kunnen worden
aangebracht om volledige identificatie van munitie mogelijk te maken. Permanente
merken verschaffen onuitwisbare informatie, die nodig is voor de lotregistratie
en het configuratiebeheer. Zij kunnen ook voor de gebruiker van belang zijn,
vooral bij munitie van kleine afmetingen. Niet-permanente merken zijn b.v.
geverfde of gestempelde merken en etiketten.
2290 Merken die tenminste op munitie moeten worden aangebracht
2291 De onderstaande tabel vermeldt de merken die tenminste op de munitie
moeten voorkomen:
Tabel 1 Voornaamste identificerende merken
Volgnr. |
Soort munitie |
Kaliber of massa |
Modelaanduiding |
Lotaanduiding |
Opmerkingen |
|
|
|
(Patroon, schot, raket) |
(los artikel) |
(patroon, schot, raket) |
(los artikel) |
|
a |
b |
c |
d |
e |
f |
g |
h |
1 |
Patronen, schoten voor geschut en mortieren |
X |
X |
- |
X |
- |
Op het projectiel of huls of beide |
2 |
Granaten (kanon, houwitser of mortier) |
X |
- |
X |
- |
X |
Voor het verstrekte item |
3 |
Kardoes messing, ladingen voor losse schoten (bv.
voor kanon) |
X of O |
- |
X |
- |
X of O |
Voor ladingen voor losse schoten het woord “LOS”
op de kardoeshuls vermelden. Ladingnummers op elke kardoeszak aanbrengen
(als dit van toepassing is). |
4 |
Buizen |
- |
- |
X of O |
- |
X of O |
|
5 |
Ontstekings-doppen en -patronen |
- |
- |
O |
- |
O |
|
6 |
Kardoes (kardoeszak) voor kanon en houwitser |
X |
- |
X |
- |
X |
Ladingnummers op elke kardoeszak aanbrengen (als
dit van toepassing is). |
7 |
Vliegtuig-bommen |
X |
- |
X |
- |
X |
|
8 |
Raket/Geleid projectiel met granaat of
gevechtslading |
X |
X |
- |
X |
- |
Kaliber aanbrengen als dit van toepassing is. |
9 |
Granaat of gevechtslading voor raket/ geleid
projectiel |
X |
- |
X |
- |
X |
Kaliber aanbrengen als dit van toepassing is. |
10 |
Motor voor raket/ geleid projectiel |
X |
- |
X |
- |
X |
Kaliber aanbrengen als dit van toepassing
is. |
11 |
Overige munitie |
X of O |
- |
X |
- |
X |
|
Bij sommige kapitale munitie (bv. Geleide wapens, torpedo’s) wordt met
lotaanduiding het lotnummer en/of individueel serienummer (partnummer) bedoeld.
O = Permanent merk, X = niet-permanent merk, - = niet van toepassing
2300 Identificerende merken
2310 De merken die nodig zijn voor de identificatie van munitie
2311 Voor de identificatie van munitie zijn de volgende
merken van belang:
- het NATO-stocknummer (NSN);
- het lotnummer of het serienummer;
- het Nummer Onderlinge Verwisselbaarheid (NOV);
- de artikelnaam.
2320 Het NATO-stocknummer (NSN)
2321 Het NSN is opgebouwd uit totaal 11 cijfers opgedeeld
in vier getalgroepen a t/m d:
X X X X - X X - X X X - X X X X
(a) (b)
(c )
(b) + (c) = (d)
X = cijfer Beschrijving van de 4 getalgroepen a tot en met d:
- Het NATO-classificatienummer (zie bijlage 2)
Om een overzichtelijk beheer
van het totale artikelbestand mogelijk te maken, ontvangt ieder
bevoorradingsartikel een classificatienummer, dat het bevoorradingsartikel
rangschikt in een groep (eerste 2 cijfers) van verwante artikelen en per groep
in een klasse (laatste 2 cijfers) van direct verwante artikelen (zie bijlage 2).
- De NCB-landencode (bijlage 3)
De twee cijfers volgend op de eerste vier,
geven de code van het Nationaal Codificatiebureau (de z.g. NCB-landencode) aan.
Dit getal duidt het land aan, dat een NATO-stocknummer aan een artikel heeft
toegekend door dit artikel te identificeren en te classificeren volgens het
NATO-codificatiesysteem (NCS). Het land dat het NSN heeft toegekend hoeft niet
het land te zijn waar het artikel is of wordt geproduceerd.
- Het nationale artikelidentificatienummer
De laatste zeven cijfers (ten
behoeven van de leesbaarheid is tussen het 3e en 4e cijfer een koppelteken (-)
geplaatst) geven het nationale artikelidentificatienummer aan. Uit dit nummer is
niets terug te lezen ten aanzien van het artikel, zoals tot welke groep of
klasse het artikel behoort (soort of type), waarvan het een onderdeel uit maakt
of de wijze van verpakking.
- Het NATO-artikelidentificatienummer
De laatste negen cijfers tezamen,
NCB-landencode (b) + het nationale artikelidentificatienummer (c), vormen het
NATO-artikelidentificatie-nummer.
2330 Lot- of batchaanduiding/Munitielotnummer
2331 Elk munitielot moet volgens een bepaald systeem opgebouwde code uniek
zijn binnen één artikelidentificatie (NSN). De code, lotnummer genoemd, wordt
toegekend op het tijdstip van fabricage, assemblage of modificatie.
2332 Een munitielot omvat een hoeveelheid munitie of componenten van munitie
die door één producent onder gelijke omstandigheden (één productielijn en een
aaneengesloten productie) is vervaardigd of samengesteld, waarbij minimaal de
kritieke componenten van één componentenlot afkomstig zijn.
2333 Een munitielotnummer bestaat uit de volgende karakters:
LOT * ∆- □
Voorbeeld: BMO 95-5.
* = fabrieksmerk
∆ = laatste 2 cijfers van het jaar van
aanmaak
□ = serienummer van het lot
De laatste 2 groepen karakters gescheiden
door een koppelstreep.
Voorloopnullen in het serienummer als gevolg van een
strikt dataformaat in geautomatiseerde systemen zijn toegestaan, mits deze ook
worden toegepast in de merken op munitie en de verpakking, zodat verwarring is
uitgesloten.
2334 Bij de KM kunnen voor het fabrieksmerk karakters zijn toegevoegd (tot
1997):
M = Munitie; K = Kruit; C = Component; D = explosieve componenten uit
demil-processen en V = vulling).
Voorbeeld: M-BW-96-7. Tevens kan men de
volgende lotnummering tegenkomen, al dan niet voorafgegaan door de letter M: LOT
(M)- □-*-∆
Voorbeeld: 101-MR-90 of M-02-FNB-86.
2335 Bij een modificatie moet voor de gemodificeerde munitie een nieuwe
lotindeling worden toegepast.
2340 Het munitielotnummer conform MIL-STD-1168
2341 In plaats van de methode van lotnummering zoals beschreven in 2330 mag
het systeem conform de Amerikaanse MIL-STD 1168 worden toegepast. Bij specifieke
verwervingen (Foreign Military Sales, etc.) wordt deze wijze van lotnummering
toegestaan.
2342 Het munitielotnummer conform MIL-STD 1168 is
opgebouwd uit de volgende karakters:
LOT *** □□ + XXX-ZZZ x
a b c d e f
- fabrieksmerk;
- laatste 2 cijfers van het jaar van aanmaak;
- maand;
- interfixnummer;
- sequencenummer;
- lotnummer-achtervoegsel.
Voor alle munitie-eindprodukten en hun bestanddelen met inbegrip van
kleinkalibermunitie, chemicaliën, granaten, mijnen, pyrotechnische munitie etc.
zal het munitielotnummer bestaan uit een fabrieksmerk, een 2-cijferig getal dat
het jaar van aanmaak aanduidt, de maand, een interfixnummer en een
sequencenummer, waar nodig gevolgd door een letter als lotnummer-achtervoegsel.
Voorbeeld: LOT EMZ86A001-001B
2343 Het lotnummer heeft minimaal 13 karakters (a t/m e) en maximaal 14 als
gebruikt wordt gemaakt van het lotnummerachtervoegsel (f). Door het gebruik van
bovenstaande munitielotnummering is betere configuratiebeheersing mogelijk.
2344 Fabrieksmerk
Het fabrieksmerk is een integraal deel van het
munitielotnummer, gepositioneerd direct voor het jaartal van aanmaak, met dien
verstande dat het wordt aangevuld met horizontale streepjes tot een totaal van
drie posities. Voorbeeld: LOT OE-87D001-001A Als het fabrieksmerk uit één of
twee letters bestaat worden de resterende posities opgevuld door de horizontale
streep (voorbeeld: A—,AB-, etc).
2345 Jaar van aanmaak
Een 2-cijferig getal inhoudende de laatste 2 cijfers
van het kalenderjaar waarin de fabricage, assemblage of modificatie van het lot
is gestart.
2346 Maand
Achter het jaar van aanmaak kan met behulp van een
letteraanduiding de maand aangegeven worden, waarbij: januari = A, februari = B,
maart = C, april = D, mei = E, juni = F, juli = G, augustus = H, september = J,
oktober = K, november = L, december= M.
Als geen maand vermeld wordt, wordt een
liggend streepje geplaatst.
2347 Interfixnummer
Een driecijferig nummer oplopend van “001” tot “999”, het
zgn. interfixnummer, identificeert die lots in een interfixserie, die
geproduceerd of geassembleerd zijn door één fabrikant op één en dezelfde locatie
(voor hetzelfde artikel), gemaakt volgens een specifiek ontwerp en
fabricageproces met gelijke materialen en bepaalde administratieve procedures.
Door wijziging van het interfix-nummer kunnen, door bv. acceptatie van
deviations of waivers,tijdens de productie van een gehele lotserie, of wisseling
van lotnummers van kritieke componenten, lots op specifieke eigenschappen worden
beheerd.
2348 Sequencenummer
Een driecijferig nummer oplopend van “001” tot “999”, het
zgn. sequencenummer, identificeert het lot binnen de interfixserie
overeenkomstig de volgorde van productie of assemblage van het artikel.
2349 Munitielotnummer-achtervoegsel
Eén letter toegevoegd aan het
sequencenummer van het munitielotnummer duidt op een verandering van
bestanddelen van het originele lot of geeft aan, dat voortdrijvende ladingen
zijn herbewerkt enz. Achtervoegsels zijn altijd hoofdletters en worden in
volgorde gegeven van A tot Z. Conform MIL-STD 1168 zijn uitgezonderd de letters
E, I, O, W, X en T, die niet mogen worden gebruikt omdat zij verwarring kunnen
geven met andere begrippen. Zie verder onder 2350.
2350 Specifieke toegevoegde letteraanduiding achter het lotnummer
2351 Als kleine herstellingen aan een munitielot plaatsvinden moet achter het
munitielotnummer een herstelletter worden aangebracht, tenzij wordt besloten tot
een nieuwe artikelidentificatie (NSN). Een kleine herstelling is bv. het
vervangen van een ontsteker in een springmiddelenset. Bij voorkeur betreft dit
een “H” maar afwijkingen zijn mogelijk.
2360Het nummer onderlinge verwisselbaarheid (NOV)
2361 Als gevolg van internationale afspraken m.b.t. uitwisselbaarheid en
mogelijk voor de vereenvoudiging van de bevoorrading, behoeftebepaling van
munitie en rapportages moet een - generiek - Nummer Onderlinge Verwisselbaarheid
(NOV) worden toegekend aan ieder artikel (NSN) binnen een groep van artikelen
die onderling uitwisselbaar zijn. Binnen de NATO wordt deze generieke
uitwisselbaarheidscode “National Short Code” genoemd.
2362 De beschrijving van het Nummer Onderlinge Verwisselbaarheid (NOV) luidt
als volgt:
- Het NOV geeft de onderlinge verwisselbaarheid aan van munitie. Onderlinge
verwisselbaarheid wil zeggen: de mogelijkheid om munitie van verschillende
herkomst over en weer, artikel voor artikel, zonder wijziging in operationeel
gebruik, operationele omstandigheden (incl. geografische en meteorologische) en
werking te vervangen, terwijl de geldende normen van effectiviteit,
nauwkeurigheid en veiligheid moeten worden aangehouden.
- b. Het NOV is als volgt samengesteld:
XXXX-XX-****
a b c
X = cijfer;
a =
NATO-classificatienummer;
b = NCB-landencode (twee cijfers) zie bijlage 3;
c =
stamnummer (een letter en drie cijfers of 2 letters en 2 cijfers toegekend door
Amerika (Department Of Defense Identification Code, DODIC) of het Nederlandse
DMC (Defensie Materieel Codificatiecentrum). Uiteraard volgt bij beide opties
daaruit ook hetzelfde NATO-classificatienummer. Het “NOV” is v.w.b. de lay-out
gelijk aan de lay-out van de Amerikaanse DODAC (Department Of Defense Ammunition
Code), met uitzondering van de NCB-landencode.
Gelet op de onderlinge
verwisselbaarheid wordt munitie in twee soorten onderscheiden, namelijk:
1. In de Verenigde Staten vervaardigde en/of geïdentificeerde/gecodificeerde
munitie. (Amerikaans NSN) Deze artikelen behouden de DODAC met toevoeging van de
NCB-landencode 00 of 01 (USA), (voorbeeld: NOV: 1305-00-A360);
2. Munitie niet vallende onder 1 en hiermee ook niet verwisselbaar. Het NOV
van deze artikelen bestaat uit een classificatienummer en een koppelteken,
gevolgd door het getal 17 (= NCB-landencode voor Nederland), een koppelteken,
een letter en drie cijfers of 2 letters en 2 cijfers (voorbeelden: 1315-17-C710,
1390-17-N301 of 1410-17-PA01). Deze NOV wordt toegekend door het DMC. Bij het
DMC vindt ook centrale registratie plaats.
2400 Overige merken van algemene aard
2410 Symbolen op munitie
2411 Munitie moet voor zover van toepassing van de hieronder beschreven
symbolen worden voorzien.
2412 Symbolen voor kleureffect
Op munitie met een kleureffect (veelal
rookmunitie) moet een gekleurde “C”, ten minste 3 maal herhaald, worden
aangebracht. Het wordt gebruikt op alle munitie die een kleureffect geeft
(uitgezonderd die munitie waar sterren worden uitgestoten), ongeacht het
hoofddoel van de munitie. |
|
2413 Symbolen voor seineffect
Seinmunitie die één gekleurde ster uitstoot,
moet gemerkt worden met een ster in de desbetreffende kleur. Wordt meer dan één
ster uitgestoten dan wordt het aantal sterren met een getal in dezelfde kleur
vlak naast de ster aangegeven. Als meer dan één ster in dezelfde kleur zal
worden uitgestoten en het aantal sterren niet van belang is mag de aanduiding
“MULTI” naast het sterrensymbool worden geplaatst. |
|
2414 Bij seinmunitie die twee sterren uitstoot in een verschillende kleur
moeten 2 sterren worden aangebracht in de betreffende kleuren, waarbij de kleur
die als eerste wordt uitgestoten boven de andere wordt geplaatst. |
|
2415 Worden meer dan 2 sterren in twee kleuren uitgestoten dan wordt het
aantal sterren met een getal in dezelfde kleur vlak naast de ster aangebracht.
Als het aantal sterren niet van belang is mag ook hier de aanduiding “MULTI”
naast het sterrensymbool worden geplaatst (zie 2413). |
|
2416 Als voor de grondkleur van de munitie wit gebruikt is, mag de ster voor
seinmunitie met een witte ster (witte rook of licht) in zwart worden
aangebracht.
2417 Valschermsymbool
De aanwezigheid van een valscherm moet door een symbool
in de vorm van een valscherm worden aangegeven. Het symbool mag in dezelfde
kleur zijn als het te geven kleureffect. |
|
2418 Lichtspoorsymbool
Om de aanwezigheid van een lichtspoor aan te duiden
moet het symbool “T” (=Tracer) worden gebruikt en op één of meer plaatsen op de
munitie worden aangebracht (b.v. meermalig op de omtrek). Als bij de soort
aanduiding van de munitie een koppelteken en de letter “T” is geplaatst
(bijvoorbeeld HEAT-T) mag het apart geplaatste symbool T achterwege blijven.
|
|
2419 Symbool voor lichtspoormunitie ingericht voor zelfvernietiger (geen
NATO-symbool).
Het ontbreken van dit symbool wil niet zeggen dat er geen
zelfvernietiger is ingebouwd. |
|
2420 Zelfvernietigingssymbool
Het getal in de driehoek geeft de
zelfvernietigingstijd in seconden aan (bijv. 10s). Het ontbreken van dit symbool
wil niet zeggen dat er geen zelfvernietiger is ingebouwd. |
|
2421 DIM-tracer (geen NATO-symbool)
Het symbool wordt gebruikt bij munitie
voorzien van een lichtspoor dat begint met een donkere gloed om na een bepaalde
tijd feller te gaan branden (begint dus gedimd). Het ontbreken van dit symbool
wil niet zeggen dat er geen DIM-tracer is ingebouwd. |
|
2422 Het DIM-tracer symbool zal gecombineerd worden met het tracer-symbool
(2418) en een zelfvernietigingstijd (b.v. 12 s).
Het lichtspoor ontbrandt met
een donkere gloed. |
|
2423 Radarechosymbool
Om munitie met radarecho (chaff)-uitwerking aan te
duiden moet het symbool, een zigzaglijn, op één plaats of twee diametraal
tegenover elkaar gelegen plaatsen worden aangebracht. Dit symbool moet
zilver/aluminiumkleurig zijn, tenzij de grondkleur van de munitie
zilver/aluminiumkleurig is. Bij een zilver/aluminiumkleurige grondkleur moet de
kleur van het symbool zwart zijn. |
|
2424 Massazonesymbool (gewichtsymbool)
Als sprake is van massazonering van
projectielen moeten massazonesymbolen worden geplaatst. Het symbool bestaat uit
één of meer vierkante vlakken (gelijk aan het aantal massazones) in dezelfde
kleur als de reeds genoemde identificerende merken. Op projectielen behorende
tot de NATO-classificatienummers 1315 en 1320 mag in het hart van ieder vierkant
vlak een centerpunt (als tastmerk) worden aangebracht. |
|
2425 Verstrooibare-mijnensymbolen
Munitie die verstrooibare mijnen bevat,
moet worden gemerkt met een rondomgaande band bestaande uit driehoeken in geel.
|
|
2426 Submunitie (bomblets)
Munitie die antipersonele en/of antimateriële
subprojectielen bevat, moet worden gemerkt met een rondomgaande band bestaande
uit ruiten in geel. |
|
2427 Symbolen voor temperatuurlimieten
Voor munitie waarbij
temperatuurlimieten van belang zijn, gelden bij gebruik en opslag/vervoer de
volgende symbolen:
- temperatuurlimieten voor gebruik moeten door een cirkel worden omsloten;
- temperatuurlimieten voor opslag en vervoer moeten door een vierkant worden
omsloten. De temperatuur moet worden aangeduid in °C (Celsius). Staat deze reeds
aangeduid in oF (Fahrenheit) of K (Kelvin), dan mag deze blijven staan, mits
duidelijk blijkt welke temperatuurschaal gebruikt is.
|
|
2500 NATO-symbool voor onderlinge verwisselbaarheid
2510 Het symbool voor onderlinge verwisselbaarheid
2511 Onder onderlinge verwisselbaarheid wordt verstaan de mogelijkheid om
munitie van verschillende herkomst over en weer, artikel voor artikel te
vervangen, zonder wijziging in operationeel gebruik en werking, terwijl de
geldende normen van effectiviteit, nauwkeurigheid en veiligheid moeten worden
aangehouden.
2512 Het NATO-symbool voor onderlinge verwisselbaarheid bestaat uit een
vierbladig klaverblad zoals hiernaast afgebeeld. Zie voor afmetingen van het
ontwerp bijlage 4. |
|
2513 Betekenis van het symbool
Bij munitie, uitgezonderd vernielingsmiddelen,
betekent het symbool uit 2512 dat het munitieartikel, wat de afmetingen, werking
en bruikbaarheid betreft, vervaardigd is conform de voorwaarden gesteld in een
STANAG. Een munitieartikel aangeduid met dit symbool is operationeel onderling
verwisselbaar met een munitieartikel van gelijke naamsaanduiding, gelijke soort
en gelijk kaliber. Munitie in een verpakking voorzien van het symbool uit 2512
is te gebruiken in een wapen dat voor komt in de lijst van NATO Nominated
Weapons. Het symbool mag daarom pas worden geplaatst als is zeker gesteld dat de
munitie in deze wapens veilig kan worden verschoten (kwalificatie).
2514 Bij vernielingsmiddelen en hun toebehoren betekent het symbool uit 2512
dat het artikel is opgebouwd in overeenstemming met de eisen die in een STANAG
zijn opgenomen. Een artikel aangeduid met het symbool en gebruikt in een
explosieketen bestaande uit artikelen die eveneens met dit symbool zijn
aangeduid, is operationeel onderling verwisselbaar met elk artikel met dezelfde
functies en eveneens aangeduid met dit symbool.
2515 Als de munitie zoals bedoeld in 2513 geplaatst is in schakels of houders
die wat hun afmetingen, werking en bruikbaarheid betreft vervaardigd zijn
conform de voorwaarden gesteld in een STANAG dan wordt het symbool voorzien van
een vierkante omlijning zoals hiernaast afgebeeld. Een munitieartikel in
schakels of houders aangeduid met dit symbool is operationeel onderling
verwisselbaar met een munitieartikel in schakels resp. houders van gelijke
naamsaanduiding, gelijke soort, gelijk kaliber en gelijk NOV, dat eveneens is
aangeduid met dit symbool. |
|
2516 Het symbool voor onderlinge uitwisselbaarheid moet worden geplaatst op
de buitenverpakkingen van munitie waarvoor dat symbool is voorgeschreven.
2517 Het symbool moet worden aangebracht in dezelfde kleur als de overige
identificerende merken.
2518 Bij de wijze van aanbrengen van het symbool op de verpakking moet
rekening worden gehouden met verwijdering (of overschilderen) ervan zodra de
betreffende munitie niet meer aan de eisen van operationele uitwisselbaarheid
voldoet.
2600 Vullingaanduidingen op munitie
2610 Te gebruiken afkortingen
2611 In het merkenschema van munitie kunnen afkortingen voorkomen die
betrekking hebben op de vulling van de munitie. Tabellen 1, 2, 3 en 4 van
bijlage 1 geven een indicatie over de in dat geval te gebruiken afkortingen.
2700 Merken van munitie, waarop geen of niet eenvoudig merken kunnen worden aangebracht
2710 Alle munitie, waarop geen merken kunnen worden aangebracht, moet per
verpakkingseenheid zijn voorzien van een etiket of van een label, waarop de
noodzakelijke merken zijn vermeld.
2800 Merken van ernstvuurwerken
2810 Alle ernstvuurwerken in gebruik bij de
defensieonderdelen moeten ten minste worden gemerkt met:
- een lotnummer;
- een kleur en/of één of meer symbolen ter aanduiding van de bijzondere
eigenschappen.
2900 Speciale merken ten behoeve van beproevings- en experimentele munitie
2910 Beproevingsmunitie moet, als de voorbereiding aan de munitie voor de
beproeving van onomkeerbare aard is of als gevaar bestaat voor
verwisseling/verwarring met de oorspronkelijke munitie, voorzien zijn van een
oranje band. Andere extra (kleur)coderingen zijn toegestaan, doch mogen nooit
een conflict opleveren met de betekenis zoals in dit voorschrift beschreven.
2920 Voor de aangebrachte merken en symbolen op beproevingsmunitie en
experimentele munitie moeten de kleuren worden gebruikt conform de merkwijze
voor operationele munitie (zie hoofdstukken 4en 5).
2930 Op experimentele munitie moet een oranje grondkleur worden aangebracht.
2940 Als het voor bepaalde metingen noodzakelijk is dat een goed
contrasterende kleur wordt gebruikt, bv. bij snelheidsmetingen, mag een deel van
het (projectiel)lichaam van een andere kleur worden voorzien.