Beleid m.b.t. ambtenaren met gewetensbezwaren
Circulaire van de Staatssecretaris van Defensie van 15 februari 1989, nr.
PB 89/1600/76, houdende beleid m.b.t. ambtenaren met gewetensbezwaren.
Circulaire, gebaseerd op:
- "De ambtenaar met gewetensbezwaren"
Rapport uitgebracht door een werkgroep bestaande uit ambtenaren van de
ministeries van Binnenlandse Zaken, van Defensie en van Justitie, over de
positie van ambtenaren met gewetensbezwaren tegen het vervullen van
(onderdelen van) hun taak.
1. Hierbij bericht ik u dat de minister van Binnenlandse Zaken en de centrales
van overheidspersoneel in de vergadering op 18 januari 1989 van het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken overeenstemming hebben bereikt over het te
voeren beleid ten aanzien van ambtenaren die gewetensbezwaren hebben tegen
functieverplichtingen. Het beleid, dat overigens niet in een wettelijke regeling wordt
vastgelegd, zal gevoerd worden overeenkomstig de aanbevelingen in het rapport "De
ambtenaar met gewetensbezwaren".
2. Dit rapport, in 1983 opgesteld door een interdepartementale werkgroep, bevat
beginselen en regels, die aangeven op welke wijze de ambtenaar met gewetensbezwaren behoort te worden behandeld. Gebleken is dat in de afgelopen jaren de ambtenarenrechter in voorkomende gevallen zijn uitspraken op het rapport heeft gebaseerd.
3. Een copie van meergenoemd rapport treft U bijgaand aan. (Redactie:
is niet opgenomen) In hoofdlijnen
komt het daarin neergelegde -en thans dus geaccordeerde- beleid op het volgende
neer:
- Gewetensbezwaren tegen uitoefening van (onderdelen van) de functie vormen een probleem voor de gewetensbezwaarde ambtenaar en de overheidswerkgever. De ambtenaar heeft daarom recht op overleg met zijn bevoegd
gezag over zijn bezwaren.
- Hem moeten vanaf het moment dat hij zijn bezwaren kenbaar maakt zo
mogelijk geen werkzaamheden worden opgedragen waartegen zijn bezwaren
zich richten.
- Hij heeft recht op een tijd van bezinning, op een zorgvuldig onderzoek van
zijn bezwaren en op een gemotiveerd besluit.
- Bij erkenning van zijn bezwaren dient het bevoegd gezag te onderzoeken of,
met inachtneming van het belang van de goede functionering van de openbare dienst, wijziging van het takenpakket of plaatsing in een andere passende
functie mogelijk is.
- Indien wijziging van de functie of plaatsing in een andere functie niet mogelijk
is, kan ontslag worden gegeven. Als grond kan dienen:
ongeschiktheid wegens gewetensbezwaren (een en ander te baseren op
artikel 98, eerste lid onder g, van het ARAR, waarbij te vermelden ware dat de
ongeschiktheid samenhangt met gewetensbezwaren tegen uitoefening van
(onderdelen van) de functie.
- Betrokkene heeft bij ontslag wegens gewetensbezwaren aanspraak op wachtgeld. Dit recht heeft hij niet, indien hij niet heeft meegewerkt aan het vinden
van een redelijk alternatief of tijdens het zoeken daarnaar zelf ontslag heeft
genomen.
- Werkweigering in verband met gewetensbezwaren blijft in beginsel laatbaar.
4. Aan militairen met gewetensbezwaren is in voornoemd rapport afzonderlijk
aandacht besteed; met betrekking tot hen is verwoord dat zij wegens de eis van
algemene inzetbaarheid uiteindelijk niet in dienst kunnen blijven. Voor wat betreft
militair personeel is in 1986 in het Centraal Georganiseerd Overleg Militairen het
beleid overeenkomstig het bovenstaande vastgesteld.
5. Tenslotte deel ik U volledigheidshalve mee dat de op pagina 31, derde alinea,
genoemde Commissie van advies inzake ongeschiktheidsontslagen en disciplinaire
straffen enige tijd geleden is opgeheven. Die Commissie kan noch behoeft derhalve
meer te worden ingeschakeld bij een voorgenomen ontslagverlening met toepassing
van artikel 98, eerste lid, onder g, van het ARAR.
6. Ik verzoek U aan de vorenstaande beleidslijnen binnen Uw ressort uitvoering
alsmede de nodige bekendheid te (doen) geven.
Deze circulaire is oorspronkelijk tot stand gebracht ter uitvoering/aanvulling op het
ARAR. In de circulaire aanpassing regelgeving op ministerieel niveau ter uitvoering van
het BARD per 1 april 1994 i.v.m. sectorvorming d.d. 24 maart 1994, nr
PAV2003/94008879, is op grond van artikel 170, eerste lid BARD, bepaald dat de
circulaire van toepassing blijft op ambtenaren in de zin van het BARD. Daar waar in
voorkomend geval wordt verwezen naar ARAR-artikelen dienen hiervoor de overeenkomende BARD-artikelen te worden gelezen.