Wet houdende aanpassing van de overheidspensioenregelingen aan de invoering van gelijke behandeling
mannen en vrouwen in de Algemene Ouderdomswet
Wet van 25 april 1985 (Stb. 228), houdende aanpassing van de overheidspensioenregelingen aan de invoering van gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de Algemene
Ouderdomswet.
Vastst./Wijz datum | Bron | Nummer | Wijz. t.a.v. | Inwerkingtr. datum |
03-07-86 | Stb | 394 | Art. 1 a + b (vv) | 01-01-86 |
29-05-87 | Stb | 292 | Art. 1 c (vv) | 01-01-86 |
Artikel 1
Voor de toepassing van deze wet wordt onder belanghebbende verstaan, degene die de
leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en recht heeft op een pensioen krachtens:
- vervallen;
- vervallen;
- vervallen;
onderscheidenlijk een pensioen als bedoeld in:
- de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 (Stb. 1963, 212);
- de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandskorps (Stb. 196, 550).
Artikel 2
1. Voor de toepassing van de onderscheidene regelingen van de samenloop van
pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1985, 181) en een pensioen als
bedoeld in artikel 1 wordt onder eerstbedoeld pensioen verstaan het bruto-ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 9 van die wet, eventueel vermeerderd met de bruto-toeslag
als bedoeld in artikel 10 van die wet benevens de bruto-vakantie-uitkering als bedoeld in
artikel 29 van die wet.
2. Voor de toepassing van de in het eerste lid bedoelde samenloopregelingen wordt
onder het algemeen pensioen van de belanghebbende mede begrepen het pensioen als
omschreven in het eerste lid waarop zijn echtgenote recht heeft, tenzij het echtpaar
duurzaam gescheiden leeft. Het gezamenlijk bedrag dat ingevolge de voorgaande volzin
voor inbouw of vermindering in aanmerking kan worden genomen, bedraagt echter niet
meer dan:
- voor de gehuwde vrouw het bedrag genoemd in artikel 9, zesde lid, onder b, van
de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de daarmee overeenkomende
vakantie-uitkering;
- voor de gehuwde man ten aanzien van wie artikel 9, zevende lid, van de
Algemene Ouderdomswet van toepassing is, het bedrag genoemd in artikel 9,
zesde lid onder b, van die wet, vermeerderd met de daarmee overeenkomende
vakantie-uitkering.
3. Voor de toepassing van de in het eerste lid bedoelde samenloopregelingen blijft
buiten beschouwing het ouderdomspensioen dat krachtens artikel 18 van de Algemene
Ouderdomswet is uitbetaald, voor zover dat pensioen betrekking heeft op de twee
maanden volgende op die waarin het overlijden plaatsvond.
Artikel 3
Indien uit hoofde van het recht op pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet een
vermindering wordt toegepast op enig pensioen van de echtgenoot, zijn de regelingen
betreffende vermindering van inbouwbedragen bij samenloop van pensioenen van
overeenkomstige toepassing, tenzij het echtpaar duurzaam gescheiden leeft.
Artikel 4
1. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 1985.
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 2, derde lid, in werking op,
onderscheidenlijk werkt terug tot, het tijdstip waarop artikel I, onderdeel N, van het
wetsvoorstel houdende invoering gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de
Algemene Ouderdomswet, ingediend bij Koninklijke Boodschap van 28 augustus 1984,
in werking treedt onderscheidenlijk in werking is getreden.
3. De onderdelen a en b van artikel 1 vervallen uiterlijk 1 april 1988.