Onderwerp: Bezoek-historie

Conversieregeling militiare pensioenen
Geldigheid:01-06-2001 t/m Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Conversieregeling militiare pensioenen

Gelet op artikel 3, vierde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen;

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. fonds: de Stichting Pensioenfonds ABP;

b. pensioenreglement: het pensioenreglement van het fonds;

c. datum van toetreding: de datum waarop voor de verschillende groepen rechthebbenden ingevolge artikel 3, eerste en tweede lid, van de Kaderwet militaire pensioenen, een recht of uitzicht krachtens het pensioenreglement ingaat;

d. Amp-wet: de Algemene militaire pensioenwet zoals die op de datum van toetreding luidde;

e. nabestaandenreglement: het Nabestaandenreglement militairen zoals dat op de datum van toetreding luidde;

f. nabestaandenbesluit: het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen zoals dat op de datum van toetreding luidde;

g. diensttijd: voor zover doorgebracht voor de datum van toetreding, de diensttijd in de zin van de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet;

h. reservist: degene die op grond van artikel E3, eerste lid, van de Amp-wet of de daarmee overeenkomende bepalingen in vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet, recht of uitzicht op pensioen zou hebben gehad indien die wetten niet waren ingetrokken.

Artikel 2

1. De op grond van de Amp-wet, de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet, het nabestaandenreglement of het nabestaandenbesluit toegekende of in uitzicht gestelde pensioenen worden, voor zover die uitsluitend naar voor pensioen geldige diensttijd moeten worden vastgesteld en die diensttijd niet kan worden vergolden met een pensioen ingevolge het besluit, te rekenen van de datum van toetreding omgezet in een recht of uitzicht ingevolge het pensioenreglement.

2. De in het eerste lid bedoelde omzetting vindt plaats door het recht of uitzicht krachtens de daar bedoelde regelingen vast te stellen naar de situatie die voor een betrokkene op de datum van toetreding geldt en het resultaat daarvan langs de in de bij dit besluit behorende bijlage vastgestelde actuariële rekenregels te waarderen en in te zetten voor de vaststelling van een in de rekenwijze van het pensioenreglement passend nieuw recht of uitzicht op pensioen.

3. Bij de vaststelling van de in het tweede lid bedoelde oude rechten en uitzichten wordt:

1e rekening gehouden met de diensttijd en de welvaartsvaste pensioengrondslagen zoals die krachtens de betreffende regels zijn vast te stellen of, naar de toestand op de in het tweede lid bedoelde datum van toetreding, bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zouden zijn vast te stellen;

2e voordat omrekening plaatsvindt, de belanghebbende zo nodig de in artikel F 2, tweede lid, onder b, van de Amp-wet bedoelde keus voorgelegd;

3e het bepaalde in de artikelen F 6k, eerste lid, tweede volzin, zoals dat artikel voor vernummering en wijziging ingevolge de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen luidde, en J 1 van de Amp-wet buiten beschouwing gelaten;

4e alleen daar waar die artikelen betrekking hebben op de door de militair zelf opgebouwde rechten, naar de toestand op de meergenoemde datum van toetreding en met gebruikmaking van de in artikel 18c.7 van het pensioenreglement aangegeven berekeningsmethode rekening gehouden met het bepaalde in de artikelen M 3, M 6 en M 7 van de Amp-wet;

5e voor zover hoofdstuk M van de Amp-wet toepassing moet vinden en alleen daar waar dat ten aanzien van de verzekeringsperiode van de militair zelf het geval is, naar de toestand op de peildatum en met gebruimaking van de in artikel 18c.7 aangegeven berekeningsmethode rekening gehouden met het bedrag aan algemeen pensioen zoals daar na een mogelijke korting in verband met niet verzekerde tijdvakken recht op zal bestaan;

6e het bij het nabestaandenreglement en het nabestaandenbesluit behorende overgangsrecht, voor zover dat de strekking heeft het recht op pensioen te beperken, buiten beschouwing gelaten;

7e een toeslag die in het pensioenreglement terugkeert als afzonderlijke component van het oude recht buiten beschouwing gelaten.

4. De vaststelling van de nieuwe rechten en uitzichten vindt plaats naar de rekenregels van het pensioenreglement. Daarbij wordt:

1e in afwijking van hoofdstuk 5 van dat reglement, de voor de datum van toetreding opgebouwde diensttijd vastgesteld naar de normen en voorwaarden zoals die ingevolge de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet op die datum golden;

2e de op de datum van toetreding geldende berekeningsgrondslag vastgesteld op de hoogste welvaartsvaste pensioengrondslag, zoals die ingevolge de genoemde oude regels voor het ouderdomspensioen van de betrokkene gold of zou hebben gegolden;

3e het gevolg van het wegvallen van het in artikel F 10b van de Amp-wet omschreven systeem van een afrekening van opgebouwde diensttijd naar verschillende pensioengrondslagen, dat van het wegvallen van het in artikel F 3, zesde lid, van die wet omschreven franchisestelsel en van het in hoofdstuk M van die wet neergelegde inbouwstelsel, langs de meerbedoelde actuariële rekenregels zowel vastgelegd in een welvaartsvast correctiebedrag op het ingevolge het pensioenreglement te verlenen nieuwe recht of uitzicht op eigen pensioen voor een rechthebbende die in de zin van hoofdstuk M van de Amp-wet gehuwd is als in een welvaartsvast correctiebedrag voor degene die in de zin van dat hoofdstuk ongehuwd is;

4e het correctiebedrag voor de nabestaandenpensioenen gesteld op de voor de rechthebbende geldende berekeningsbreuk, genoemd in de artikelen 7.2 en 7.7 van het pensioenreglement, van het ingevolge het gestelde onder 3e vast te stellen correctiebedrag voor een gehuwde en waar nodig over de partner- en bijzondere partnerpensioenen verdeeld door vermenigvuldiging met een breuk waarvan de teller bestaat uit de met het pensioen te vergelden en tot het correctiebedrag leidende diensttijd en de noemer bestaat uit de totale tot het correctiebedrag leidende diensttijd;

5e het bedrag van het recht of uitzicht op een tropenverhoging in de zin van de Amp-wet of de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet als welvaartsvaste extra component bij de onder 3e genoemde correctiebedragen geteld;

6e de reservist met een recht of uitzicht op ouderdomspensioen mede tot de deelnemers of gewezen deelnemers gerekend;

7e het bedrag van het pensioen voor de reservist dat ingevolge de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet met 0,4% per dienstjaar zou moeten worden vergolden als welvaartsvaste extra component bij de onder 3e genoemde correctiebedragen geteld indien er daarnaast van vergelding met 1,75% per dienstjaar sprake is;

8e het bedrag van het pensioen voor de reservist dat ingevolge de Amp-wet of een vroegere militaire pensioenwet in de zin van die wet met 0,4% per dienstjaar zou moeten worden vergolden als zelfstandig pensioenbedrag beschouwd indien er daarnaast niet van vergelding met 1,75% per dienstjaar sprake is;

9e voor degene die op de datum van toetreding de rang van korporaal of korporaal 1 bekleedt, voor onbepaalde tijd is aangesteld bij het militair beroepspersoneel en diensttijd kan aanwijzen die voor 1 januari 1986 ligt, een extra toeslag op de correctiebedragen verleend gelijk aan het verschil tussen enerzijds het over die diensttijd krachtens de oude regeling vast te stellen pensioen bij een bezoldiging gelijk aan het maximum van de laatstgenoemde rang minus het krachtens die oude regeling over die diensttijd vast te stellen pensioen naar de werkelijke bezoldiging op de datum van toetreding en anderzijds het krachtens de nieuwe regeling voor die diensttijd bij dat maximum te verlenen pensioen minus het krachtens die nieuwe regeling over die diensttijd vast te stellen pensioen naar de werkelijke bezoldiging op de meerbedoelde datum;

10e het bepaalde in artikel 7.5, tweede lid, onder b, van het pensioenreglement buiten toepassing gelaten indien een recht op bijzonder partnerpensioen werd gevestigd voor de datum van inwerkingtreding van het nabestaandenreglement.

11e een krachtens het pensioenreglement te verlenen toeslag bij het na omzetting gevonden pensioenbedrag geteld.

Artikel 3

Artikel 18c.3 van het pensioenreglement wordt bij de in het tweede lid bedoelde omzettingen inachtgenomen.

Artikel 4

De ingevolge artikel 2 voor de vaststelling van de nieuwe rechten of uitzichten op pensioen gevonden berekeningsfactoren vormen voor het fonds het uitgangspunt voor de onder de werking van het pensioenreglement voort te zetten verdere ontwikkeling daarvan.

Artikel 5

Indien het niveau van een om te zetten recht op pensioen of samenstel van pensioenen mede wordt bepaald door een zekere mate van invaliditeit met dienstverband, wordt:

1e het naar diensttijd te berekenen deel van dat recht met overeenkomstige toepassing van de voorgaande artikelen op de voor dat pensioen of samenstel van pensioenen geldende toetredingsdatum omgezet in een vergelijkbaar recht krachtens het pensioenreglement of, indien de rechthebbende niet tot de deelnemers daarin behoort, langs dezelfde weg, in een vergelijkbaar recht krachtens het Besluit bijzondere militaire pensioenen en,

2e de naar invaliditeit met dienstverband vast te stellen aanvullende aanspraak op dezelfde datum langs de daarin aangegeven weg omgezet in een vergelijkbaar recht krachtens het onder 1e genoemde besluit.

Artikel 6

In afwijking van artikel 5 wordt een recht op eigen pensioen, zoals dat middels de toetreding tot het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is bestendigd, voor het naar diensttijd te berekenen deel daarvan per gelijke datum en met overeenkomstige toepassing van artikel 2 omgezet in een bij het bereiken van die leeftijd te effectueren uitzicht op pensioen.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2001.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Conversieregeling militaire pensioenen.

Bijlage Conversiemethode

§ 1 Begripsomschrijving:

Art 1.

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

a. pensioenregeling: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

b. conversie: de omzetting van de pensioenrechten krachtens de Algemene militaire pensioenwet, de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten en het Nabestaandenreglement militairen naar pensioenrechten op grond van de pensioenregeling;

c. conversiedatum: de datum waarop de pensioenregeling mede voor het militair personeel en hun nabestaanden is gaan gelden;

d. contante waarde: het bedrag waarop een opgebouwd uitzicht op pensioen wordt gewaardeerd door vermenigvuldiging van dat pensioen met de contante-waardefactor;

e. contante-waardefactor: het actuarieel bepaalde getal, gebaseerd op kans- en rentefactoren, waarmee de waarde van een pensioen op enig tijdstip wordt vastgesteld;

f. pensioenaanspraken: de volgens de overgangsbepalingen bij de pensioenregeling bij de conversie in aanmerking te nemen aanspraken op pensioen;

g. alleenstaandentoeslag: het verschil tussen het ouderdomspensioen als alleenstaande en het ouderdomspensioen voor de rechthebbende met een partner.

§ 2 Bepalen contante waarde

Art 2.

1. Voor het bepalen van de contante-waardefactor worden gehanteerd:

a. sterftekansen op basis van de sterftetafels van het ABP (ABP 93). Onderscheid wordt gemaakt tussen sterftekansen voor mannen en sterftekansen voor vrouwen;

b. een rentefactor van 4%;

c. een continue uitkeringsfrequentie;

d. een vast leeftijdsverschil tussen de beroepsmilitair en zijn (bijzondere) partner voor het bepalen van het correctiebedrag voor de pensioenaanspraken van de beroepsmilitair met partner zoals beschreven in artikel 9 en het correctiebedrag voor het latente bijzondere partnerpensioen zoals beschreven in artikel 10. De man wordt verondersteld drie jaar ouder te zijn dan de vrouw. Bij een beroepsmilitair met een partner van hetzelfde geslacht worden gelijke leeftijden verondersteld;

2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt voor het bepalen van het correctiebedrag van het ingegaan ouderdomspensioen zoals beschreven in artikel 9 lid 2 en lid 4 en het correctiebedrag van het ingegaan partnerpensioen zoals beschreven in artikel 12 lid 4 en lid 6 een contante-waardefactor gehanteerd op basis van een rentefactor van 7%.

Art 3.

Bij het bepalen van de contante waarde wordt geen rekening gehouden met het latente wezenpensioen.

Contante waarde van de pensioenaanspraken van de beroepsmilitair met partner

Art 4.

1 De contante-waardefactoren voor de pensioenaanspraken van een mannelijke x-jarige beroepsmilitair met een y-jarige vrouwelijke partner zijn:

a. voor het ouderdomspensioen:

1e. n|ax met n=65-x voor een uitzicht op ouderdomspensioen;

2e. ax voor een ingegaan ouderdomspensioen;

3e. n|ay|x met n=65-x voor een uitzicht op alleenstaandentoeslag;

4e. ay|x voor de alleenstaandentoeslag bij een ingegaan ouderdomspensioen.

b. voor het latente partnerpensioen:

1e. indien de partner jonger is dan 65 jaar:

  • ax|yk met k=65-y voor het latente partnerpensioen tot 65 jaar;
  • k|ax|y met k=65-y voor het latente partnerpensioen vanaf 65 jaar;

2e. ax|y indien de partner 65 jaar of ouder is.

2. De contante-waardefactoren voor de pensioenaanspraken van een vrouwelijke y-jarige beroepsmilitair met een mannelijke x-jarige partner zijn:

a. voor het ouderdomspensioen:

1e. k|ay met k=65-y voor een uitzicht op ouderdomspensioen;

2e. ay voor een ingegaan ouderdomspensioen;

3e. k|ax|y met k=65-y voor een uitzicht op alleenstaandentoeslag:

4e. ax|y voor de alleenstaandentoeslag bij een ingegaan ouderdomspensioen.

b. voor het latente partnerpensioen:

1e. indien de partner jonger is dan 65 jaar:

  • ay|xn met n=65-x voor het latente partnerpensioen tot 65 jaar;
  • n|ay|x met n=65-x voor het latente partnerpensioen vanaf 65 jaar;

2e. ay|x indien de partner 65 jaar of ouder is.

3. De contante-waardefactoren voor de pensioenrechten van een beroepsmilitair met een partner van hetzelfde geslacht worden op vergelijkbare wijze vastgesteld waarbij rekening gehouden wordt met het feit dat beide partners van hetzelfde geslacht zijn.

Contante waarde van het latente bijzondere partnerpensioen

Art 5.

1. De contante-waardefactoren voor het latente bijzondere partnerpensioen van een vrouwelijke bijzondere partner van een mannelijke beroepsmilitair zijn:

a. indien de bijzondere partner jonger is dan 65 jaar:

  • ax|yk met k=65-y voor het pensioen tot 65 jaar;
  • k|ax|y met k=65-y voor het pensioen vanaf 65 jaar;

b. ax|y indien de bijzondere partner 65 jaar of ouder is.

2. De contante-waardefactoren voor het latente bijzondere partnerpensioen van een mannelijke bijzondere partner van een vrouwelijke beroepsmilitair zijn:

a. indien de bijzondere partner jonger is dan 65 jaar:

  • ay|xn met n=65-x voor het pensioen tot 65 jaar;
  • n|ay|x met n=65-x voor het pensioen vanaf 65 jaar;

b. ay|x indien de bijzondere partner 65 jaar of ouder is.

3. De contante waarde-factoren voor het latente bijzondere partnerpensioen van een bijzondere partner van een beroepsmilitair van hetzelfde geslacht worden op vergelijkbare wijze vastgesteld waarbij rekening gehouden wordt met het feit dat beide partners van hetzelfde geslacht zijn.

Contante waarde van het ingegane partnerpensioen

Art 6.

1. De contante-waardefactoren voor het ingegane partnerpensioen van een vrouwelijke partner zijn:

a. indien de partner jonger is dan 65 jaar:

  • ayk met k=65-y voor het pensioen tot 65 jaar;
  • k|ay met k=65-y voor het pensioen vanaf 65 jaar.

b. ay indien de partner 65 jaar of ouder is.

2. De contante-waardefactoren voor het ingegane partnerpensioen van een mannelijke partner zijn:

a. indien de partner jonger is dan 65 jaar:

  • axn met n=65-x voor het pensioen tot 65 jaar;
  • n|ax met n=65-x voor het pensioen vanaf 65 jaar.

b. ax indien de partner 65 jaar of ouder is.

§ 3 Bepalen van het correctiebedrag

Art 7.

De afzonderlijk vastgestelde waarde van de pensioenaanspraken voor beroepsmilitairen opgebouwd op grond van de Algemene militaire pensioenwet, de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten en het Nabestaandenreglement militairen enerzijds en de waarde van pensioenaanspraken op grond van de pensioenregeling anderzijds kan ongelijk zijn. Het verschil van die waarden wordt gecompenseerd door de vaststelling van een correctiebedrag dat van toepassing is op grond van de overgangsbepalingen in de pensioenregeling.

Correctiebedrag voor de pensioenaanspraken van de beroepsmilitair zonder partner.

Art 8.

Het correctiebedrag voor de pensioenaanspraken van beroepsmilitairen zonder partner is gelijk aan het verschil tussen de pensioenaanspraken direct voorafgaande aan de conversiedatum op grond van de Algemene militaire pensioenwet of de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten en de pensioenaanspraken op grond van de pensioenregeling op de conversiedatum.

Correctiebedrag voor de pensioenaanspraken van de beroepsmilitair met partner

Art 9.

1. Het correctiebedrag voor de pensioenaanspraken van mannelijke beroepsmilitairen met een vrouwelijke partner wordt bepaald zodanig dat de term

correctiemet * (n|ax + 5/7 *ax|y) + (correctiezonder - correctiemet) * n|ay|x

+ 0,15 * ax|yk * MIN(70.843,34 ; 5/7 * correctiemet + PPnieuw)

gelijk is aan het verschil tussen de contante waarde van de pensioenaanspraken direct voorafgaande aan de conversiedatum op grond van de Algemene militaire pensioenwet, de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten en het Nabestaandenreglement militairen enerzijds en de contante waarde van de pensioenaanspraken op de conversiedatum op grond van de pensioenregeling zonder de toeslagen zoals beschreven in de artikelen 7.4, 7.4a, 7.4b, 18c.5 en 18c.6 daarvan en zonder de alleenstaandentoeslag anderzijds. In de term:

a. is PPnieuw het partnerpensioen op de conversiedatum op grond van de pensioenregeling zonder de toeslagen zoals beschreven in de artikelen 7.4, 7.4a, 7.4b, 18c.5 en 18c.6 daarvan;

b. is correctiemet het correctiebedrag voor de beroepsmilitair met partner;

c. is correctiezonder het correctiebedrag voor dezelfde beroepsmilitair zonder partner zoals beschreven in artikel 8;

d. is MIN (...;...) de kleinste van de twee binnen de haken genoemde termen;

e. geldt n=65-x en wordt als de leeftijd van de beroepsmilitair hoger is dan 65 jaar:

  • de factor n|ax vervangen door de factor ax;
  • de factor n|ay|x vervangen door de factor ay|x;

f. geldt k=65-y en vervalt als de leeftijd van de partner hoger is dan 65 jaar de term "0,15 * ax|yk * MIN (70.843,34 ; 5/7 * correctiemet + PPnieuw)" .

2. Indien voor een reeds voor de conversiedatum ingegaan ouderdomspensioen van een mannelijke beroepsmilitair met vrouwelijke partner blijkt dat de som van het ouderdomspensioen op de conversiedatum op grond van het pensioenregeling en het in lid 1 vastgestelde correctiebedrag kleiner is dan het ouderdomspensioen bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum op grond van de Algemene militaire pensioenwet of de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten, dan wordt het correctiebedrag opnieuw vastgesteld. m wordt zodanig bepaald dat de term

(mExy:7% * ax+m y+m:4% + 5/7 * ax|y:4% * (1,04/1,07)m + axym7%) * OPoud

+ 0,15 * ax|yk4% * MIN (70.843,34 ; 5/7 * OPoud * (1,04/1,07)m )

+ (OPnieuw + correctiezonder) * ay|x4%

gelijk is aan de contante waarde van de pensioenaanspraken direct voorafgaande aan de conversiedatum op grond van de Algemene militaire pensioenwet, de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten en het Nabestaandenreglement militairen. Als de leeftijd van de partner hoger is dan 65 jaar vervalt "0,15 * ax|yk * MIN (70.843,34 ; 5/7 * correctiemet + PPnieuw)". Het correctiebedrag is vervolgens gelijk aan

Opoud * (1,04/1,07)m - OPnieuw , waarin:

a. OPoud het ouderdomspensioen is op grond van de Algemene militaire pensioenwet of de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum;

b. OPnieuw het ouderdomspensioen is op de conversiedatum op grond van de pensioenregeling.

3. Het correctiebedrag voor de pensioenaanspraken van vrouwelijke beroepsmilitairen met een mannelijke partner wordt bepaald zodanig dat de term

correctiemet * (k|ay + 5/7 *ay|x) + (correctiezonder - correctiemet) * k|ax|y

+ 0,15 * ay|xn * MIN(70.843,34 ; 5/7 * correctiemet + PPnieuw)

gelijk is aan het verschil tussen de contante waarde van de pensioenaanspraken direct voorafgaande aan de conversiedatum op grond van de Algemene militaire pensioenwet, de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten en het Nabestaandenreglement militairen enerzijds en de contante waarde van de pensioenaanspraken op de conversiedatum op grond van de pensioenregeling zonder de toeslagen zoals beschreven in de artikelen 7.4, 7.4a, 7.4b, 18c.5 en 18c.6 daarvan en zonder de alleenstaandentoeslag anderzijds. Als de leeftijd van de partner hoger is dan 65 jaar vervalt de term "0,15 * ay|xn * MIN (70.843,34 ; 5/7 * correctiemet + PPnieuw)" .

Als de leeftijd van de beroepsmilitair hoger is dan 65 jaar:

a. wordt de factor k|ay vervangen door de factor ay;

b. wordt de factor k|ax|y vervangen door de factor ax|y;

4. Indien voor een reeds voor de conversiedatum ingegaan ouderdomspensioen van een vrouwelijke beroepsmilitair met mannelijke partner blijkt dat de som van het ouderdomspensioen op de conversiedatum op grond van het pensioenregeling en het in lid 3 vastgestelde correctiebedrag kleiner is dan het ouderdomspensioen bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum op grond van de Algemene militaire pensioenwet of de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten dan wordt het correctiebedrag opnieuw vastgesteld. m wordt zodanig bepaald dat de term

(mEyx:7% * ay+m x+m:4% + 5/7 * ay|x:4% * (1,04/1,07)m + ayxm7%) * OPoud

+ 0,15 * ay|xn4% * MIN (70.843,34 ; 5/7 * OPoud * (1,04/1,07)m )

+ (OPnieuw + correctiezonder) * ax|y4%

gelijk is aan de contante waarde van de pensioenaanspraken direct voorafgaande aan de conversiedatum op grond van de Algemene militaire pensioenwet, de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten en het Nabestaandenreglement militairen. Als de leeftijd van de partner hoger is dan 65 jaar vervalt "0,15 * ax|yn * MIN (70.843,34 ; 5/7 * correctiemet + PPnieuw)". Het correctiebedrag is vervolgens gelijk aan de term

Opoud * (1,04/1,07)m - OPnieuw

5. De gepensioneerde heeft in het in lid 2 en lid 4 beschreven geval tevens recht op een tijdelijke toeslag ter overbrugging van het verschil tussen het nominale niveau van het ouderdomspensioen bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum op grond van de Algemene militaire pensioenwet of de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten en het geïndexeerde ouderdomspensioen na de conversiedatum op grond van de pensioenregeling plus het geïndexeerde correctiebedrag zoals beschreven in lid 2 en lid 4.

6. De tijdelijke toeslag zoals beschreven in lid 5 vervalt zodra het ouderdomspensioen op grond van de pensioenregeling plus de toeslag zoals beschreven in lid 2 en lid 4 door indexatie hoger is dan het nominale niveau van het ouderdomspensioen bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum op grond van de Algemene militaire pensioenwet of de daaraan voorafgaande militaire pensioenwetten.

7. Het correctiebedrag voor de pensioenaanspraken van beroepsmilitairen met een partner van hetzelfde geslacht wordt vergelijkbaar aan de in lid 1 tot en met lid 4 beschreven wijze vastgesteld waarbij rekening gehouden wordt met het feit dat beide partners van hetzelfde geslacht zijn. Een beroepsmilitair met een partner van hetzelfde geslacht heeft tevens recht op een tijdelijke toeslag zoals omschreven in lid 5 en lid 6 overeenkomstig het in lid 2 en lid 4 beschreven geval.

Correctiebedrag voor het latente bijzondere partnerpensioen

Art 10.

1. Het correctiebedrag voor een latent bijzonder partnerpensioen van een nabestaande van 65 jaar of ouder is gelijk aan het verschil tussen het latente bijzondere partnerpensioen op grond van het Nabestaandenreglement militairen direct voorafgaande aan de conversiedatum en het latente bijzondere partnerpensioen op grond van de pensioenregeling op de conversiedatum.

2. Het correctiebedrag voor een latent bijzonder partnerpensioen dat uitsluitend berekend is naar diensttijd na 31 december 1985 is gelijk aan het verschil tussen het latente bijzondere partnerpensioen op grond van het Nabestaandenreglement militairen direct voorafgaande aan de conversiedatum en het latente bijzondere partnerpensioen op grond van de pensioenregeling op de conversiedatum.

3. Het correctiebedrag voor het latente bijzondere partnerpensioen van een vrouwelijke bijzondere partner van een mannelijke beroepsmilitair anders dan in lid 1 en lid 2 wordt bepaald zodanig dat de term correctiebedrag *ax|y gelijk is aan het verschil tussen de contante waarde van het latente bijzondere partnerpensioen direct voorafgaande aan de conversiedatum op grond van het Nabestaandenreglement militairen en de contante waarde van het latente bijzondere partnerpensioen op de conversiedatum op grond van de pensioenregeling.

4. Het correctiebedrag voor het latente bijzondere partnerpensioen van een mannelijke bijzondere partner van een vrouwelijke beroepsmilitair anders dan in lid 1 en lid 2 wordt bepaald zodanig dat de term correctiebedrag *ay|x gelijk is aan het verschil tussen de contante waarde van het latente bijzondere partnerpensioen direct voorafgaande aan de conversiedatum op grond van het Nabestaandenreglement militairen en de contante waarde van het latente bijzondere partnerpensioen op de conversiedatum op grond van de pensioenregeling.

5. Het correctiebedrag voor het latente bijzondere partnerpensioen van een bijzonder partner van een beroepsmilitair van hetzelfde geslacht wordt op vergelijkbare wijze vastgesteld waarbij rekening gehouden wordt met het feit dat beide partners van hetzelfde geslacht zijn.

Correctiebedrag voor het bijzonder ouderdomspensioen

Art 11.

Het correctiebedrag voor het bijzonder ouderdomspensioen is gelijk aan het verschil tussen het bijzondere ouderdomspensioen direct voorafgaande aan de conversiedatum op grond van de voor de conversiedatum geldende wetgeving en het bijzondere ouderdomspensioen op grond van de pensioenregeling op de conversiedatum.

Correctiebedrag voor het ingegane partnerpensioen

Art 12.

1. Het correctiebedrag voor een ingegaan partnerpensioen van een nabestaande van 65 jaar of ouder is gelijk aan het verschil tussen het partnerpensioen op grond van het Nabestaandenreglement militairen direct voorafgaande aan de conversiedatum en het partnerpensioen op grond van de pensioenregeling op de conversiedatum.

2. Het correctiebedrag voor een ingegaan partnerpensioen dat uitsluitend berekend is naar diensttijd na 31 december 1985 is gelijk aan het verschil tussen het partnerpensioen op grond van het Nabestaandenreglement militairen direct voorafgaande aan de conversiedatum en het partnerpensioen op de conversiedatum op grond van de pensioenregeling.

3. Het correctiebedrag voor een ingegaan partnerpensioen van een vrouwelijke nabestaande anders dan in lid 1 en lid 2 is zodanig dat de term correctiebedrag * ay gelijk is aan het verschil tussen de contante waarde van het ingegane partnerpensioen op grond van het Nabestaandenreglement militairen direct voorafgaande aan de conversiedatum exclusief de toeslag zoals beschreven in artikel 13, en de contante waarde van het ingegane partnerpensioen op de conversiedatum op grond van de pensioenregeling zonder de toeslagen zoals beschreven in de artikelen 7.4, 7.4a, 7.4b, 18c.5 en 18c.6 van de pensioenregeling.

4. Indien blijkt dat de som van het partnerpensioen op grond van de pensioenregeling op de conversiedatum van een vrouwelijke nabestaande anders dan in lid 1 en lid 2 en het volgens lid 3 vastgestelde correctiebedrag kleiner is dan het partnerpensioen bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum op grond van het Nabestaandenreglement militairen dan wordt het correctiebedrag opnieuw vastgesteld. m wordt zodanig bepaald dat de term

(mEy:7% * ay+m:4% + aym7%) * PPoud

gelijk is aan de contante waarde van het partnerpensioen op grond van het Nabestaandenreglement militairen direct voorafgaande aan de conversiedatum. Ppoud is het partnerpensioen bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum op grond van het Nabestaandenreglement militairen zonder de toeslagen, overeenkomend met die, bedoeld in het derde lid. Indien een m resulteert waarvoor geldt m>k, dan wordt m gelijkgesteld aan k. Het correctiebedrag is vervolgens gelijk aan de term

7/5 * PPoud * (1,04/1,07)m -/- OPnieuw

5. Het correctiebedrag voor een ingegaan partnerpensioen van een mannelijke nabestaande anders dan in lid 1 en lid 2 is zodanig dat de term correctiebedrag * ax gelijk is aan het verschil tussen de contante waarde van het ingegane partnerpensioen op grond van het Nabestaandenreglement militairen direct voorafgaande aan de conversiedatum exclusief de toeslagen, overeenkomend met die, bedoeld in het derde lid, en de contante waarde van het ingegane partnerpensioen op de conversiedatum op grond van de pensioenregeling, eveneens zonder die toeslagen.

6. Indien blijkt dat de som van het partnerpensioen op grond van de pensioenregeling op de conversiedatum van een mannelijke nabestaande anders dan in lid 1 en lid 2 en het volgens lid 5 vastgestelde correctiebedrag kleiner is dan het partnerpensioen bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum op grond van het nabestaandenreglement dan wordt het correctiebedrag opnieuw vastgesteld. m wordt zodanig bepaald dat de term

(mEx:7% * ax+m:4% + axm7%) * PPoud

gelijk is aan de contante waarde van het partnerpensioen op grond van het Nabestaandenreglement militairen direct voorafgaande aan de conversiedatum. PPoud is het partnerpensioen bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum op grond van het Nabestaandenreglement militairen zonder de toeslagen, overeenkomend met die, bedoeld in het derde lid. Indien een m resulteert waarvoor geldt m>k, dan wordt m gelijkgesteld aan k. Het correctiebedrag is vervolgens gelijk aan de term

7/5 * PPoud * (1,04/1,07)m -/- OPnieuw

7. De nabestaande heeft in het in lid 4 en lid 6 beschreven geval tevens recht op een tijdelijke toeslag ter overbrugging van het verschil tussen het nominale niveau van het partnerpensioen op grond van het Nabestaandenreglement militairen bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum en het geïndexeerde partnerpensioen na de conversiedatum op grond van de pensioenregeling plus het geïndexeerde correctiebedrag zoals beschreven in lid 4 en lid 6.

8. De tijdelijke toeslag zoals beschreven in lid 7 vervalt uiterlijk bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd of eerder indien het ouderdomspensioen op grond van de pensioenregeling plus de toeslag zoals beschreven in lid 4 en lid 6 door indexatie hoger is dan het nominale niveau van het ouderdomspensioen bij de laatste pensioenuitkering voor de conversiedatum op grond van het Nabestaandenreglement militairen.

Correctiebedrag voor het ingegaan wezenpensioen

Art 13.

Het correctiebedrag voor een ingegaan wezenpensioen is gelijk aan het verschil tussen het wezenpensioen direct voorafgaande aan de conversiedatum op grond van het Nabestaandenreglement militairen en het wezenpensioen op de conversiedatum op grond van de pensioenregeling.

Toelichting

Algemeen

1. Deze regeling op artikel 3, vierde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen en geeft de noodzakelijke nadere regels voor de omzetting van de aanspraken op militair pensioen naar het ingevolge die kaderwet gebouwde nieuwe stelsel. Het bestaande stelsel is neergelegd in de Algemene militaire pensioenwet, de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet, het Nabestaandenreglement militairen en het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen. Het nieuwe stelsel bestaat uit het pensioenreglement van het ABP, een Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen en een Besluit bijzondere militaire pensioenen. De motieven voor deze herstructurering zijn te vinden in de memorie van toelichting op de betreffende kaderwet en de nota’s van toelichting op de laatstgenoemde besluiten. Dat geldt ook voor het publiekrechtelijke karakter van alle bij dit besluit geregelde omzettingen. Over de technische uitwerking van het een en ander kan het volgende worden gezegd.

2. In de Algemene militaire pensioenwet en de vroegere militaire pensioenwetten in de zin van die wet is in de eerste plaats het gewone, naar diensttijd te berekenen ouderdomspensioen voor de beroepsmilitair en de reservist geregeld. Die rechten en aanspraken worden overgeheveld naar het pensioenreglement van het ABP. Deze wetten voorzien daarnaast in de arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitspensioenen. Voor zover een rechthebbende daarop de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, worden de aanspraken daarop voortgezet in het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. Waar die leeftijd wel is bereikt, wordt voor de beroepsmilitair het gewone, naar diensttijd te berekenen deel van het pensioen ondergebracht in het meergenoemde pensioenreglement. Zijn aan invaliditeit met dienstverband te ontlenen aanvullingen daarop zal hij in het vervolg ontlenen aan het Besluit bijzondere militaire pensioenen. Voor de dienstplichtigen en reservisten wordt het totaal van de aanspraken naar het laatstgenoemde besluit overgeheveld. Dat geldt, gezien het ontbreken van premieplicht, ook voor de bij die groep naar diensttijd vast te stellen pensioencomponenten.

Het Nabestaandenreglement militairen richt zich uitsluitend op de partners en wezen van de beroepsmilitair. Het biedt de aanspraken op een gewoon, naar diensttijd te berekenen nabestaandenpensioen. De rechten en uitzichten daarop worden overgeheveld naar het pensioen-reglement van het fonds. Het betreffende nabestaandenreglement biedt daarnaast een aanspraak op een bijzonder nabestaandenpensioen. Indien de beroepsmilitair ter zake van ziekten of gebreken was gepensioneerd, maar overleed door andere oorzaken, werd het nabestaandenpensioen rechtstreeks afgeleid van het invaliditeitspensioen van de pensioengever. Zoals ook bij de invaliditeitspensioenen het geval zal zijn, wordt een dergelijke aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen in de toekomst gesplitst. De naar diensttijd te berekenen gewone component wordt ondergebracht in het pensioenreglement. De aanvullende top zal steunen op het Besluit bijzondere militaire pensioenen.

Het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen tenslotte, biedt bijzondere extra’s aan de nabestaanden van de beroepsmilitair die is overleden in verband met de uitoefe-ning van de militaire dienst. Ook daar zal in de toekomst van een splitsing sprake zijn. Het algemeen gebruikelijke deel van het betreffende pensioen zal steunen op het pensioenreglement. De bijzondere aanvullingen worden ondergebracht bij het Besluit bijzondere militaire pensioenen. Naast deze voorziening voor de nabestaanden van de beroepsmilitair, richt het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen zich op de pensioensituatie van de partners en wezen van een door de dienst overleden of geïnvalideerde dienstplichtige of reservist. Het regelt, inclusief een mogelijke diensttijdafrekening, voor die groep beide rechten. Zowel het hogere pensioen bij een overlijden in en door de dienst kan er aan worden ontleend als het pensioen dat bij een overlijden anderszins rechtsreeks van het invaliditeitspensioen moet worden afgeleid. Conform de situatie bij het invaliditeitspensioen zal het totaal aan rechten, de eventuele diensttijd-afrekening incluis, in de toekomst steunen op het Besluit bijzondere militaire pensioenen.

3. Er zijn meerdere technieken voorhanden om de in punt 2 bedoelde processen gestalte te geven. Men kan de overheveling naar het nieuwe stelsel zuiver rekenkundig benaderen, men kan de weg van de actuariële waardering bewandelen en men kan die mogelijkheden min of meer mengen. In de militaire situatie is voor het laatste gekozen. Daaraan ligt het volgende ten grondslag.

Bij de gewone ouderdoms- en nabestaandenpensioenen is het verschil tussen de oude en nieuwe pensioensituatie aanmerkelijk. Zoals in de toelichting op de meerbedoelde kaderwet ook wordt aangegeven, wordt daar van een stelsel dat voor dezelfde pensioengerechtigde werkt met drie pensioengevende inkomens en drie daarmee samenhangende kortingsmethodes voor het gelijktijdig genot van algemeen ouderdoms- of nabestaandenpensioen overgestapt op een alleen met het eindloon werkend algemeen franchisestelsel. De betreffende pensioenen worden ook overgeheveld van een fors aantal formele wetten naar het uniforme pensioen-reglement van het fonds. Naast de hiervoor bedoelde vereenvoudiging moet het nieuwe stelsel ook de in die wetten neergelegde kleine verschillen tussen de pensioenaanspraken van militairen en burgerambte-naren, te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan een mogelijk recht op tropenverhoging of aan de afwijkende berekening van het ouderdomspensioen voor de reservist, kunnen opvangen. Vanzelfsprekend mag de overstap daarbij geen gevolgen hebben voor het toekomstrig niveau van de onder het oude stelsel opgebouwde aanspraken. In de afweging van de voor- en nadelen van een rekenkundige of actuariële benadering geeft dan de doorslag dat het grote aantal toeslagen dat bij die eerste werkwijze nodig zou zijn om de gelijkwaardigheid van de oude en nieuwe aanspraken te berwerkstelligen, tot een voorkeur voor die tweede moet leiden. Voor de naar diensttijd te berekenen pensioenen of pensioendelen is dat dan ook de inzet. De voor die pensioenen of pensioendelen te volgen weg is neergelegd in de bij deze regeling behorende bijlage.

Voor de in de aanvullende besluiten opgenomen materie kan de werkwijze voor de naar diensttijd te berekenen pensioenen niet worden gevolgd. De arbeidsongeschiktheids- en invaliditeits-pensioenen vertegenwoordigen immers geen vaste waarde, maar fluctueren met de mate van arbeidsongeschiktheid en invaliditeit. Bovendien is gebleken dat, hoewel er ook daar van een sterke vereenvoudiging sprake is, de omzettingsproblematiek aanmerkelijk lichter is dan bij de gewone ouderdoms- en nabestaandenpensioenen. Met enkele in de besluiten zelf neergelegde bijzondere overgangsregels kan daar althans de overgang van oud naar nieuw op een betrekkelijk eenvoudige wijze worden geregeld.

Recapitulerend zal langs actuariële weg worden omgezet:

1e het uitzicht op het naar diensttijd te berekenen ouderdomspensioen en de daaraan gekoppelde nabestaandenrechten voor de actieve beroepsmilitair, de rechthebbende op een uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen of op een wachtgeld, de zogenaamde slapers en de rechthebbenden op een arbeidsongewschiktheids- of invaliditeitspensioen die leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en

2e het lopend recht op een naar diensttijd vast te stellen of mede naar diensttijd vast te stellen ouderdoms- of nabestaandenpensioen.

De betreffende omzettingen vinden plaats naar het pensioenreglement waar het om de aanspraken van de beroepsmilitair en zijn nagelaten betrekkingen of het ouderdomspensioen van de reservist gaat en naar het Besluit bijzondere militaire pensioenen waar de omzetting betrekking heeft op de naar diensttijd te berekenen pensioenelementen voor de in en door de dienst geïnvalideerde of overleden dienstplichtige of reservist en diens nabestaanden. Rekening wordt gehouden met de in punt 2 omschreven splitsing van de aanspraken. Aanvullende rechten worden verleend naar de regels die in de daartoe strekkende besluiten zijn neergelegd.

4. De vernieuwing van de militaire pensioenregels vergt een behoedzame benadering van de daarbij behorende omzettingsprocessen. In dat verband laat artikel 3, eerste lid, van de meer-genoemde kaderwet een zekere spreiding in de tijd ook toe. Deze regeling koppelt de administratieve gevolgen daarom niet aan een vast tijdstip, maar werkt met het begrip "datum van toetreding". Het inbouwen van die mogelijkheid van fasering moet daarbij wel worden gezien als een ontsnappingsclausule bij onverhoopte tegenslagen. Als uitgangspunt geldt een volledige omvorming per 1 juni 2001. Deze regeling gaat dan ook op die datum in.

5. De omzettingen op zich zijn, wil 1 juni 2001 als algemene overgangsdatum haalbaar zijn, gebonden aan een logische volgorde. Vanzelfsprekend is het zo, dat lopende rechten op pensioen geen onderbreking kunnen vergen. Voor de omzetting van uitzichten geldt dat degene die het dichtst bij pensionering staat ook als eerste moet worden afgehandeld. Vanuit die visie zijn met het fonds afspraken gemaakt over de volgorde waarin de krachtens deze regeling te verwezenlijken omzettingen plaats zullen vinden en is ook een werkverdeling gemaakt. Die volgorde en werkverdeling zijn neergelegd in de op artikel 4, tweede en vierde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen steunende uitvoerings- en beheersovereenkomst. De Staat zal daarin zorgdragen voor de omzetting van de lopende pensioenen en de uitzichten van degenen die nog pensioen opbouwen en het fonds, namens de Staat, voor de omzetting van de zogenaamde slapers. Indien de belanghebbende tegen de mededeling van omzetting bezwaar maakt, zal het fonds de Staat in alle gevallen in rechte vertegenwoordigen. In verband met de plaats van die afspraken beperkt dit besluit zich ook op dat punt tot de techniek.

Artikelsgewijs

ten aanzien van deze regeling

Artikel 2

Eerste en tweede lid

Met het eerste lid wordt bepaald dat de bestaande naar diensttijd te berekenen ouderdoms- en nabestaandenpensioenen voor het beroepspersoneel moeten worden omgezet naar het pen-sioenreglement van het fonds. Het tweede lid regelt de wijze waarop dat moet gebeuren en verwijst daarvoor naar de bijlage.

Derde lid

In dit lid worden bij wijze van aanvulling op het tweede lid nog enkele bijzondere voorwaarden gegeven voor de vaststelling van de om te zetten oude pensioenaanspraak. Het gaat daarbij om het volgende.

  • Onder 1e wordt aangegeven wat het uitgangspunt moet zijn: de diensttijden en welvaarts-vaste pensioengevende inkomens, zoals die zijn vast te stellen op het toetredingsmoment.
  • De onder 2e bedoelde keus heeft betrekking op de vraag of een pensioenrecht uit meerdere militaire betrekkingen moet worden gekoppeld of in meerdere pensioenen afgerekend. Voor de gevallen waar dat kan spelen wordt die keus, als onderdeel van een oude aanspraak die in het nieuwe stelsel niet terugkeert, voor de conversie geboden.
  • Met de onder 3e en 6e opgenomen onderdelen worden de thans nog geldende beperkende bepalingen bij samenloop met een ander pensioen als oneigenlijk aan een geprivatiseerd stelsel buiten werking gesteld.
  • Voor de diensttijd tot 1986 wordt de korting in verband met het gelijktijdig genot van algemeen pensioen geregeld via het zogenaamde inbouwsysteem. Dat systeem kent bepalingen die tot een zekere verzachting van die korting kunnen leiden. Zo wordt het bedrag aan algemeen pensioen dat via vrijwillige premiebetaling is verkregen buiten beschouwing gelaten, wordt rekening gehouden met onverzekerde tijdvakken en wordt, indien over dezelfde tijd een overeenkomstige korting plaatsvindt op een ander pensioen van de rechthebbende, de korting op het militair pensioen teruggedrongen. Dezelfde vormen van verzachting zijn mogelijk in relatie tot de eventuele pensioenaanspraken van de partner. Omdat dit inbouwstelsel met de conversie verdwijnt, worden, ter vereenvoudiging van het nieuwe stelsel, de thans vaststaande gevallen van verzachting geïnventariseerd en bij voorbaat bij de conversie betrokken. Waar dat niet kan omdat de betreffende situatie niet vaststaat (inbouwverzachtingen als gevolg van de pensioensituatie van de partner, inbouwverzachtingen op het partnerpensioen zelf) wordt in de desbetreffende aanspraak voorzien middels een in het pensioenreglement op te nemen toeslag. Het onder 4e en 5e bepaalde ziet op de wel te converteren gevallen.
  • Toeslagen die in het pensioenreglement zullen terugkeren, te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan de toeslagen die het gemis aan een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet beogen te compenseren, kunnen geen onderdeel van de conversie zijn. Zij zijn vanzelfspre-kend wel een deel van de bestaande aanspraak en zullen als zodanig niet ontbreken in de aan de rechthebbenden te verzenden omzettingsoverzichten.

Vierde lid

De nieuwe rechten worden vastgesteld naar de rekenregels van het pensioenreglement van het fonds. Daarbij gelden de volgende aanvullende voorwaarden.

  • In het onder 1e opgenomen onderdeel wordt vastgehouden aan de diensttijd die tot het toetredingsmoment onder de werking van de oude regels is opgebouwd. Daarmee worden niet alleen de verschillen tussen het diensttijdbegrip krachtens de bestaande militaire regelingen en het pensioenreglement (de dubbeltelling van tropentijd bijvoorbeeld) geëlimineerd, het gaat ook om een kenmerk van de te hanteren conversiemethode: een vorm van waarde-overdracht met de diensttijd als vaste factor, waardoor de noodzakelijke toekomstige back-service over die tijd in het oude en nieuwe stelsel gelijk zal zijn.
  • In het bestaande militaire stelsel is het pensioengevend inkomen gelijk aan de vaste bezoldiging over de periode van een jaar, direct voorafgaande aan het ontslag. In het stelsel van het fonds bestaat dat inkomen uit die bezoldiging op 1 januari van het kalenderjaar, voorafgaande aan het kalenderjaar waarin dat ontslag heeft plaatsgevonden. De overstap van oud naar nieuw kan daarom kleine verschillen in het nadeel van de militair met zich brengen. Men denke daarbij niet zozeer aan de welvaartsvaste aanpassingen, maar, bijvoorbeeld, aan periodieke salaris-verhogingen die wel in het bestaande militaire stelsel maar niet in dat van het fonds in het pensioengevend loon tot uitdrukking zouden komen. Om dergelijke verschillen te ondervangen, wordt onder 2e bepaald dat de eerste berekeningsgrondslag voor het nieuwe recht gelijk zal zijn aan de welvaartsvaste pensioengrondslag die krachtens de oude regels moet worden vastgesteld.
  • De onder 3e en 4e opgenomen bepalingen vormen de kern van de met de conversie te bereiken vereenvoudiging. Zoals omschreven worden de bestaande drie berekeningsmethodes omgezet naar een stelsel dat werkt met één en hetzelfde pensioengevend loon en een vaste, voor gehuwden en ongehuwden gelijke, franchise. Om de eindresultaten desondanks gelijk te houden worden de verschillen op de conversiedatum uitgedrukt in correctiebedragen die, voor de eigen pensioenen afhankelijk van de burgerlijke staat, op het nieuw gevonden pensioen kunnen worden toegepast.
  • Omdat de mogelijkheid van een tropenverhoging in het nieuwe stelsel niet voorkomt, wordt onder 5e bepaald dat het bedrag daarvan bij de hiervoor bedoelde correctiebedragen wordt geteld.
  • Onder 6e, 7e en 8e worden enkele bijzondere voorzieningen getroffen voor de toekomstige berekening van de reserve-pensioenen. Omdat de mogelijkheid van toekenning van zo’n pensioen eerder uit de wet is geschrapt, gaat het daarbij om een bestand in afbouw. De met 1,75% te vergelden in werkelijke dienst doorgebrachte tijd kan de weg volgen van de andere ouderdomspensioenen. Voor de met 0,4% per jaar te vergelden niet in werkelijke dienst doorgebrachte tijd, die ook op zich kan staan als de werkelijke tijd met een ander pensioen is vergolden, zijn wat aanvullende maatregelen nodig.
  • De onder 9e opgenomen extra toeslag voor de korporaal of korporaal 1 beoogt een eventuele door de conversie veroorzaakte relatieve achteruitgang van het pensioenresultaat te voorko-men.
  • Onder 10e wordt een overgangsrechtelijke regel uit het Nabestaandenreglement militairen doorgetrokken naar de conversie. De voor de totstandkoming van dat reglement gevestigde rechten op bijzonder partnerpensioen zullen niet worden vastgesteld naar het pensioengevend inkomen van het moment van scheiding of anderszins uit elkaar gaan van de partners, maar naar het eindloon.
  • De toeslagen die krachtens het pensioenreglement nog op het gevonden nieuwe recht kunnen worden verleend, maken deel uit van de nieuwe aanspraak en dienen als zodanig ook aan de rechthebbenden kenbaar te worden gemaakt. De onder 11e opgenomen tekst strekt daartoe.

Artikel 3

In het overgangsrecht op het pensioenreglement worden enkele op de militaire deelnemers gerichte bijzondere bepalingen opgenomen, die ook relevant zijn voor het hier aan de orde zijnde omzettingsproces. Geregeld is daar, dat de elementen waaruit de berekeningsgrondslag voor de nieuwe aanspraak zal bestaan, dezelfde zullen zijn als die, welke bij de vaststelling van een pensioengrondslag in de zin van de oude regels in aanmerking werden genomen. Daarnaast wordt daar vastgesteld dat, evenals thans het geval is, aan het recht op een ouderdomspensioen als reservist geen recht op nabestaandenpensioen zal zijn verbonden. Het betreffende over-gangsrecht bestendigt voorts de in de vroegere militaire pensioenwetten nog opgenomen mogelijkheid van een ouderdomspensioen dat bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar ingaat. De omzetting krachtens deze regeling heeft voor die gevallen dan betrekking op het uitzicht bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Tot slot wordt geregeld dat de enkele nog bestaande pensioenen of gratificaties die steunen op wetten of regels die voor 1922 tot stand zijn gebracht, ongewijzigd zullen blijven. Conversie is in dat geval dan ook niet aan de orde.

Artikel 4

Dit artikel geeft aan de resultaten van de conversie de status van een gegeven: zij zijn onverkort het uitgangspunt voor de verdere ontwikkeling van de pensioenrechten binnen het fonds.

Artikel 5

Dit artikel regelt de splitsing van de mede naar invaliditeit berekende ouderdoms- en nabestaandenpensioen in een algemeen gebruikelijk deel en een aanvullende top. Voor dat algemeen gebruikelijke deel verloopt de conversie, naar het pensioenreglement als het om beroepsmilitairen gaat en naar het Besluit bijzondere militaire pensioenen als het om dienstplichtigen of reservisten gaat, dan langs de met artikel 2 gegeven weg. De aanvullingen worden per gelijke datum vastgesteld naar de normen en voorwaarden dat besluit.

Artikel 6

Waar voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op grond van ziekten of gebreken recht bestaat op een eigen pensioen, wordt het naar diensttijd berekende deel daarvan omgezet in een bij het bereiken van die leeftijd te vergelden uitzicht op pensioen.

Toelichting ten aanzien van de bijlage

Artikel 2

De techniek van de conversie berust op actuariële gelijkwaardigheid op de conversiedatum. Dit houdt in dat de actuariële waarde van de aanspraken voor en na conversie aan elkaar gelijk zijn. Om de waarde van de relevante aanspraken te bepalen, zijn actuariële waardefactoren nood-zakelijk. In dit artikel worden de uitgangspunten voor het berekenen van deze actuariële waardefactoren benoemd. De belangrijkste componenten bij de bepaling van deze factoren zijn de sterftetafels voor mannen en vrouwen en de rekenrente. Voor het bepalen van de actuariële waardefactoren op twee levens, zoals voor een weduwen- en/of weduwnaarspensioen, wordt uitgegaan van een vast leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen van 3 jaar.

Artikel 3

Bij het bepalen van de actuariële waarde van het pensioen wordt rekening gehouden met de waarde van (uitgestelde) ouderdomspensioenaanspraken en latente partneraanspraken. In de conversie wordt geen rekening gehouden met de waarde van het latente wezenpensioen.

Artikel 4, 5 en 6

In deze artikelen worden alle symbolen, zoals ze in het vervolg van de conversiemethode gehanteerd worden, benoemd. De notatie sluit aan bij de notatie zoals deze bij Nederlandse verzekeraars en pensioenfondsen wordt gehanteerd. In artikel 4 worden de factoren gedefinieerd zoals ze benodigd zijn voor het bepalen van de waarde van de pensioenaanspraken van de militair met partner. In artikel 5 gebeurt dit voor de factoren voor het bepalen van de contante waarde van het latente bijzondere partnerpensioen. Dit zijn de latente partnerpensioenen die ontstaan als gevolg van een scheiding. In artikel 6 worden tenslotte de factoren benoemd die benodigd zijn voor het bepalen van de waarde van het ingegane partnerpensioen.

Artikel 7

In dit artikel wordt weergegeven dat het verschil in actuariële waarde tussen de oude en de nieuwe rechten wordt vastgelegd in een correctiebedrag. Dit correctiebedrag wordt voor zowel een gehuwde als een ongehuwde status bepaald.

Artikel 9

In dit artikel worden de formules gegeven aan de hand waarvan het correctiebedrag voor zowel de gehuwde als de ongehuwde situatie wordt berekend indien de rechthebbende een militair met partner is. Afhankelijk van het geslacht van de militair resulteren andere formules.

In de leden 2, 4, 5 en 6 wordt het zogenaamde verschuivingsdempingsmechanisme uiteengezet. Dit mechanisme is alleen van toepassing op gepensioneerde belanghebbenden. Indien als gevolg van de persoonlijke situatie van de rechthebbende een korting op zijn AOW-inbouw is gegeven (verzachting), kan de situatie zich voordoen dat het resulterende pensioen na conversie gedaald is ten opzichte van de situatie voor de conversiedatum. Indien deze situatie zich voordoet moet tenminste het oude recht worden gegarandeerd. De methodiek van het verschuivingsdempingsmechanisme gaat er dan vanuit, dat gedurende een bepaalde periode het ouderdomspensioen niet wordt geïndexeerd en gelijk blijft aan het garantiepensioen. Indien het lagere geconverteerde pensioen, dat wel geïndexeerd wordt, het garantiepensioen overstijgt, ontvangt de rechthebbende het geïndexeerde pensioenbedrag. De tijdelijke toeslag om het een en ander te realiseren wordt opgenomen in het pensioenreglement.

Artikel 10 en 11

Deze artikelen beschrijven de berekening van het correctiebedrag indien er sprake is van respectievelijk een latent bijzonder partnerpensioen en een latent bijzonder ouderdomspensioen. Bijzondere pensioenen zijn de pensioenen voor ex-echtgenoten die resulteren als gevolg van een scheiding.

Artikel 12

Dit artikel beschrijft de berekening van het correctiebedrag indien de rechthebbende een nabestaande is. Indien de nabestaande de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, kan ook hier de toepassing van het verschuivingsdempingsmechanisme, zoals beschreven in artikel 9, noodzakelijk worden. De oorzaak daarvan ligt bij de overstap van inbouw naar uniforme franchise.

Artikel 13

Dit artikel beschrijft de berekening van het correctiebedrag voor een ingegaan wezenpensioen.

Naar boven