Onderwerp: Bezoek-historie

Levensloopregeling Defensiepersoneel
Geldigheid:01-01-2015 t/m Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Levensloopregeling Defensiepersoneel

Gelet op: artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964, de artikelen 7:2 en 7:3 van de Wet arbeid en zorg, de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen, artikel 87 van het Algemeen militair ambtenarenreglement alsmede artikel 49 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie;

Vastst./Wijz datum Bron Nummer Wijz. t.a.v. Inwerkingtr. datum
26-04-07HDPP/200700924101-01-06
10-05-12HDPBS/2012015704Art. 2, 3, 4 (vv), 5, 8 en 1001-01-12
04-02-13HDPBS/2013002385Art. 2, 3, 8 en 1201-01-13
23-02-15HDPBS/2015004357Art. 301-01-15

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. AMAR Het algemeen militair ambtenarenreglement.

b. BARD Het burgerlijk ambtenarenreglement defensie.

c. defensieambtenaar De militair in werkelijke dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel c van het AMAR of de ambtenaar die in burgerlijke openbare dienst is aangesteld bij het Ministerie van Defensie als bedoeld in artikel 1 van het BARD.

d. hoofd defensieonderdeel het hoofd defensieonderdeel als bedoeld in artikel 1, eerste lid onderdeel i van het AMAR respectievelijk artikel 3, eerste lid, onderdeel b van het BARD.

e. levensloopregeling Regeling met als doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van het financieren van een periode van extra onbetaald verlof, waarbij het Ministerie van Defensie op verzoek van de defensieambtenaar op diens salaris een bedrag inhoudt teneinde dit op een door de defensieambtenaar bij een financiële instelling geopende geblokkeerde levenslooprekening te storten respectievelijk als premie af te dragen voor een door de defensieambtenaar afgesloten levensloopverzekering.

f. levenslooptegoed De bij een levensloopinstelling opgebouwde voorziening in geld, vermeerderd met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen, die is bestemd voor een uitkering gedurende een levensloopverlofperiode

g. berekeningsgrondslag Het loon in de zin van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964.

h. inhoudingsplichtige Degene die ten aanzien van het personeelslid wordt aangemerkt als inhoudingsplichtige, als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964.

i. financiële instelling Stichting Pensioenfonds ABP, spaarbanken, handelsbanken, landbouwkredietinstellingen, bouwkassen, spaarfondsen, verzekeringsmaatschappijen en daarmee vergelijkbare rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

j. levensloopverlof Buitengewoon verlof van lange duur dat uitsluitend in het persoonlijk belang en onbezoldigd wordt genoten als bedoeld in de artikelen 87 AMAR en 49 BARD waarbij in inkomsten wordt voorzien door opname uit het levenslooptegoed.

Artikel 2 Voorwaarden voor deelname aan levensloopregeling

1. De defensieambtenaar kan zich vanaf 1 januari 2012 niet meer aanmelden als deelnemer aan de levensloopregeling.

2. De defensieambtenaar die op 31 december 2011 reeds deelnemer is en een saldo van € 3.000 of meer op zijn levenslooprekening heeft staan kan tot en met 31 december 2021 blijven deelnemen aan de levensloopregeling

3. De defensieambtenaar die op 31 december 2011 reeds deelnemer is en een saldo van minder dan € 3.000 op zijn levenslooprekening heeft staan, kan niet meer deelnemen aan de levensloopregeling.

4. Het per kalenderjaar te sparen bedrag bedraagt ten hoogste 12 procent van de berekeningsgrondslag in dat jaar.

5. Voor de defensieambtenaar die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt geldt de begrenzing bedoeld in het vierde lid niet.

6. Het totaal gespaarde bedrag mag op 1 januari maximaal 2,1 maal de berekeningsgrondslag over het voorafgaande kalenderjaar bedragen.

Artikel 3 Overgangsregeling

1. Vanaf 1 januari 2012 wordt geen levensloopverlofkorting meer opgebouwd.

2. De defensieambtenaar, bedoeld in artikel2, tweede lid, kan het saldo van zijn levenslooprekening in 2015 afkopen, waarbij 20% van het saldo dat op 31 december 2013 op zijn levenslooprekening stond onbelast mag worden afgekocht. In dat geval kan niet meer worden doorgespaard. Eventuele opnamen voorafgaand aan het opheffen van de levenslooprekening in 2015, worden in mindering gebracht op het saldo van 31 december 2013.

3. De defensieambtenaar, bedoeld in artikel 2, tweede lid, die geen gebruik maakt van de afkoop als bedoeld in het vorige lid, kan doorsparen tot en met 31 december 2021. Wordt in de tussentijd de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, dan valt het saldo automatisch belast vrij.

4. Het saldo van de defensieambtenaar, bedoeld in artikel 2, derde lid, valt per 1 januari 2013 vrij. Bij die vrijval wordt loonheffing ingehouden over 80% van het saldo dat op 31 december 2011 op zijn levenslooprekening stond.

Artikel 4

Vervallen bij Nota BS/2012015704

Artikel 5 Sparen op de levenslooprekening

1. De voorziening in geld voor levensloopverlof wordt door het Ministerie van Defensie na inhouding van de premies werknemersverzekeringen en voor zover van toepassing de pensioenpremie gestort op de levensloop­rekening, dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering, waar mogelijk in de maand, waarin de genoemde bedragen normaliter door de defensiemedewerker waren ontvangen.

2. De directeur van het Dienstencentrum Human Resources kan het te sparen bedrag ambtshalve maximeren indien blijkt dat:

  • fiscaal begrensde maxima worden overschreden;
  • er een hoger bedrag is opgegeven dan feitelijk voorhanden is;
  • er netto een te laag bedrag overblijft om aan gedelegeerde verplichtingen te kunnen voldoen.

Artikel 6 Overige fiscale voorschriften inzake het levenslooptegoed

1. Aanspraken ingevolge de levensloopregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven. Tevens kunnen deze aanspraken niet formeel dan wel feitelijk als voorwerp van zekerheid worden aangeboden anders dan ten behoeve van de in artikel 61k van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding.

2. Gehele of gedeeltelijke afkoop van de aanspraken mag wel bij:

  1. het einde van de dienstbetrekking en overlijden;
  2. het uitbetalen van een vergoeding tijdens een periode van levensloopverlof;
  3. het omzetten van het levenslooptegoed in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, mits na de omzetting de aanspraak binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen blijft.

3. Indien in een kalenderjaar de geldelijke voorziening voor levensloopverlof die gedurende dat kalenderjaar is gespaard meer bedraagt dan 12 procent van de berekenings­grondslag op jaarbasis van genoemd kalenderjaar, wordt het bovenmatige gedeelte op verzoek van het Ministerie van Defensie voor het einde van dat kalenderjaar door de levensloopinstelling aan het Ministerie van Defensie uitgekeerd.

4. Het bovenmatige gedeelte, bedoeld in het derde lid, wordt door het Ministerie van Defensie na inhouding van loonheffing, premies volksverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet voor het einde van het kalenderjaar aan de defensiemedewerker uitgekeerd. Voor de berekening van de loonheffing wordt het bovenmatige gedeelte geacht te zijn genoten op de datum waarop uitkering aan de defensiemedewerker plaatsheeft.

5. Het levenslooptegoed kan niet worden gebruikt voor het aanvullen van de bezoldiging wanneer deze in verband met ziekte niet volledig wordt doorbetaald.

Artikel 7 Wijzigen of beëindigen van het sparen

1. De defensieambtenaar die de hoogte of de wijze van inleggen wil wijzigen of de inleg wil beëindigen, kan hiertoe bij de directeur van het Dienstencentrum Human Resources een aanvraag doen.

2. De spaarperiode wordt beëindigd met ingang van de laatste dag van de tweede maand volgende op die waarin de defensiemedewerker dit aan de directeur van het Dienstencentrum Human Resources heeft verzocht.

Artikel 8 Opname uit het levenslooptegoed

1. Opname uit het levenslooptegoed kan bestedingsvrij plaatsvinden.

2. Bij opname uit het levenslooptegoed als bedoeld in het eerste lid en in artikel 3, geldt de tot en met 2011 opgebouwde levensloopkorting. Indien niet meer aan de voorwaarden voor de levensloopregeling wordt voldaan of wanneer de aanspraak op grond van de levensloopregeling wordt afgekocht of vervreemd, wordt de totale aanspraak belast als loon uit vroegere dienstbetrekking. De heffingskorting geldt dan niet.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 10 kan de directeur van het Dienstencentrum Human Resources een aanvraag om opname uit het levenslooptegoed afwijzen wanneer de omvang van het levenslooptegoed onvoldoende is om de gewenste opname te doen.

Artikel 9 Opname uit levenslooptegoed ten behoeve van levensloopverlof of het onbetaalde deel van ouderschapsverlof

1. Uiterlijk drie maanden voor de gewenste ingangsdatum van de levensloopverlofperiode dient de defensiemedewerker een aanvraag in bij het hoofd defensieonderdeel om toekenning van levensloopverlof.

2. In afwijking van het eerste lid kan het hoofd defensieonderdeel toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.

3. In de aanvraag geeft de defensiemedewerker de gewenste ingangsdatum van de levensloopverlofperiode, hoeveel uren levensloopverlof worden opgenomen en wanneer deze worden genoten.

4. Opname vindt in beginsel plaats tijdens de lopende plaatsing. Plaatsingsoverschrijdende opname geschiedt alleen in overleg tussen de huidige en de nieuwe commandant.

5. Het hoofd defensieonderdeel maakt het besluit op de aanvraag zo spoedig mogelijk bekend aan de defensiemedewerker.

6. Bij een positief besluit dient de defensiemedewerker een aanvraag om opname uit het levenslooptegoed in bij de directeur van het Dienstencentrum Human Resources. Deze licht de financiële instelling zo spoedig mogelijk in.

7. De aanvraag als genoemd in het zesde lid gaat vergezeld van:

  1. een schriftelijke instemming van de defensiemedewerker met een maandelijkse uitkering ten laste van diens levenslooptegoed aan het ministerie van defensie, welke uitkering ten hoogste gelijk is aan het maandsalaris in de voorafgaande kalendermaand;
  2. de verlofbeschikking bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 10 Weigering verzoek om opname

Het hoofd defensieonderdeel kan een verzoek om opname van levensloopverlof slechts weigeren wanneer gewichtige redenen van dienstbelang zich daartegen verzetten. Hiervan is in ieder geval sprake:

  1. wanneer een verzoek om opname uit het levenslooptegoed ten behoeve van levensloopverlof te laat is ingediend;
  2. bij varen, vliegen en oefenen;
  3. bij daadwerkelijke inzet van de krijgsmacht en de voorbereiding daarop;
  4. bij voltijdse opleidingen in verband met het functioneren van de krijgsmacht.

Artikel 11 Wijzen van genieten van levensloopverlof

1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 9 en 10 kan het levensloopverlof worden toegekend voorafgaand aan of volgend op andere aanspraken die afwezigheid genereren.

2. Het levensloopverlof kan voor een deel van de voor de defensiemedewerker geldende arbeidsduur worden toegekend.

3. Het levensloopverlof wordt in hele uren toegekend.

4. Een levensloopverlofperiode bevat minimaal 152 uur levensloopverlof bij een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week en een evenredig deel daarvan bij een arbeidsduur van gemiddeld minder dan 38 uur per week, waarbij een rekenkundige afronding op gehele uren plaatsvindt.

Artikel 12 Uitkering tijdens de levensloopverlofperiode

1. Gedurende de levensloopverlofperiode wordt voor het toegekende levensloopverlof aan de defensiemedewerker maandelijks een bedrag, afkomstig uit het levenslooptegoed, uitgekeerd. Dit bedrag is ten hoogste gelijk aan de berekeningsgrondslag in de voorafgaande kalendermaand.

2. Indien de defensiemedewerker voor een deel van de voor hem geldende arbeidsduur levensloopverlof geniet, mag de som van de vergoeding, het salaris en andere toelagen niet groter zijn dan de berekeningsgrondslag in de voorafgaande kalendermaand.

3. Op de uitkering, bedoeld in het eerste lid, worden ingehouden:

  1. pensioenpremies
  2. de verschuldigde loonbelasting/ premie volksverzekeringen;
  3. de van toepassing zijnde overige inhoudingen en contributies.

4. Indien het levensloopverlof zich uitstrekt over de periode waarin doorgaans de vakantieuitkering of de eindejaaruitkering worden uitbetaald, zullen de bij de aanvang van het levensloopverlof opgebouwde aanspraken op vakantie- en eindejaarsuitkering voorafgaande aan of na afloop van het levensloopverlof worden uitgekeerd.

Artikel 13 Samenloop, opschorting en beëindiging

1. Het levensloopverlof wordt opgeschort:

  1. in geval van ziekte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken of meer; is de medewerker al ziek vóór de ingang van het levensloopverlof, dan schort het hoofd defensieonderdeel dit op;
  2. voor de duur van zwangerschaps- en bevallingsverlof;

2. Een eenmaal toegestane opname van levensloopverlof kan door het hoofd defensieonderdeel worden opgeschort of beëindigd indien gewichtige redenen van dienstbelang als genoemd in artikel 10 hiertoe aanleiding geven.

3. De defensieambtenaar kan het hoofd defensieonderdeel verzoeken een eenmaal toegestane opname van levensloopverlof op te schorten of te beëindigen indien een gewichtig persoonlijk belang zich verzet tegen voortzetting van het verlof.

4. De jaaraanspraak op vakantie wordt naar evenredigheid van de duur van het levensloopverlof verminderd.

5. Tijdens het levensloopverlof vindt geen opbouw plaats van vakantie- en eindejaarsuitkering.

6. Voor de duur van het levensloopverlof bestaat geen aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging van de defensiemedewerker.

Artikel 14 Pensioenpremie

1. Over het opgenomen bedrag wordt pensioenpremie betaald.

2. Het werkgeversdeel van de pensioenpremies zal gedurende het eerste jaar van het levensloopverlof niet op de defensiemedewerker worden verhaald. Hierbij geldt de standaard premieverdeling.

Artikel 15 Opname uit levenslooptegoed ten behoeve van extra pensioen

1. De defensiemedewerker die zijn levenslooptegoed wil aanwenden voor het opbouwen van extra pensioen, dient daartoe een aanvraag in bij de directeur van het Dienstencentrum Human Resources.

2. In de aanvraag vermeldt de defensiemedewerker welk deel van het levenslooptegoed hij wil laten omzetten in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

3. De aanvraag bevat een machtiging van de defensiemedewerker om een uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van diens levenslooptegoed aan het Ministerie van Defensie te verstrekken.

4. Indien na de in het tweede lid bedoelde omzetting de aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen, kent de directeur van het Dienstencentrum Human Resources de aanvraag toe en maakt het besluit bekend aan de defensiemedewerker en de financiële instelling.

5. Na ontvangst van de uitkering, bedoeld in het derde lid, wordt deze door het Ministerie van Defensie overgemaakt aan de Stichting Pensioenfonds ABP.

Artikel 16 Ontslag

1. In geval van ontslag blijft het levenslooptegoed bij de financiële instelling staan. De defensiemedewerker kan er echter voor kiezen het tegoed over te hevelen naar een andere financiële instelling.

2. Indien de defensiemedewerker geheel of gedeeltelijk over het levenslooptegoed wenst te beschikken, dient hij hiertoe een aanvraag in bij de directeur van het Dienstencentrum Human Resources tezamen met een machtiging om een uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van diens levenslooptegoed aan het Ministerie van Defensie te verstrekken.

3. De toekenning van de aanvraag wordt bekend gesteld aan de defensiemedewerker en de financiële instelling.

4. Na ontvangst van de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt deze na inhouding van loonheffing uitgekeerd aan de defensiemedewerker

Artikel 17 Overlijden

1. Als de defensiemedewerker overlijdt, geeft de directeur van het Dienstencentrum Human Resources dit zo spoedig mogelijk door aan de financiële instelling.

2. Het levenslooptegoed mag ineens ter beschikking worden gesteld aan de erfgenamen. In dat geval wordt het kapitaal dat de financiële instelling ingeval van overlijden uitbetaalt, aan het Ministerie van Defensie uitgekeerd. Het levenslooptegoed wordt na inhouding van loonheffing door het Ministerie van Defensie uitgekeerd aan de erfgenamen van de defensiemedewerker. Er bestaat geen recht op de levensloopkorting.

Artikel 18 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: "Levensloopregeling Defensiepersoneel".

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze ministeriële regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat zij terugwerkt tot 1 januari 2006. Zij wordt eveneens gepubliceerd in de serie Ministeriële Publicaties.


Toelichting

Inleiding

Bij Wet van 24 februari 2005, houdende wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, de Wet arbeid en zorg en van enige andere wetten (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling) is de basis gelegd voor de invoering van een levensloop-regeling. In de Wet arbeid en zorg is met ingang van 1 januari 2006 een nieuw artikel 7:2 opgenomen, op grond waarvan de werknemer het recht krijgt deel te nemen aan een levensloopregeling en worden de fiscale kaders van de levensloopregeling opgenomen in de Wet op de loonbelasting 1964 (nieuw hoofdstuk IIC. Levensloopregeling). Met het Besluit van 1 april 2005/Nr. WDB 2005/197 M (Stcrt. 65) is in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 een nieuw hoofdstuk 5A opgenomen waarin nadere uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de levensloopregeling zijn gegeven. Door middel van de vorenbedoelde wijzigingen wordt uitvoering gegeven aan het kabi­netsbesluit om collectieve regelingen voor vervroegd uittreden en prepensioen niet langer fiscaal te faciliteren. Werknemers wordt de mogelijkheid geboden om op individuele basis een voorziening op te bouwen om eerder te stoppen met werken of meerdere periodes van onbetaald verlof te financieren. Naar aanleiding hiervan is voor militairen en ambtenaren van de sector Defensie de Levensloopregeling defensiepersoneel opgesteld.

Sparen voor levensloopverlof

Op grond van de Levensloopregeling defensiepersoneel kan de defensiemedewerker bij een door hem ge­kozen kredietinstelling of verzekeraar een voorziening in geld sparen ter financiering van levensloopverlof. Er kan geen zuivere tijd worden gespaard zoals bij flexibilisering arbeidsduur. Stortingen vinden plaats door het Ministerie van Defensie op een geblok­keerde levenslooprekening of levensloopverzekering op naam van de defensiemedewerker. Voor deblokkering van die rekening respectievelijk uitbetaling van die verzekering is zowel de toestemming van de defensiemedewerker als van Defensie vereist. Per kalenderjaar mag niet meer worden gespaard dan 12 procent van de berekenings-grondslag over dat jaar. Bij verandering van werkgever in de loop van het kalenderjaar wordt bij de oude werkgever dit percentage berekend over de berekeningsgrondslag over het aantal maanden dat het dienstverband in dat jaar heeft geduurd. Een eventueel teveel gespaard bedrag wordt binnen dat kalenderjaar als salaris uitbetaald. Vervolgens wordt bij de nieuwe werkgever 12% berekend over de berekeningsgrondslag over de resterende maanden van het desbetreffende kalenderjaar. Medewerkers die op 31 december 2005 ten minste 51 jaar en nog geen 56 jaar oud zijn mo­gen per kalenderjaar meer dan 12 procent sparen, zodat zij in kortere tijd toch het maximale levenslooptegoed kunnen opbouwen. Er mag niet meer verder worden gespaard als het levenslooptegoed op 1 januari van het kalender­jaar waarin zal worden gespaard gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 keer de berekeningsgrondslag over het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

Toevoegen van bedragen aan het levenslooptegoed

Naast de gespaarde bedragen en de daarop gekweekte inkomsten en behaalde rendemen­ten mogen uitsluitend stortingen uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen en de waarde van het saldo van een fiscaal ondersteunde verlofspaarrekening (opgebouwd bij een andere werkgever) aan het levenslooptegoed worden toegevoegd. Voor die overboekingen geldt het maximum van 12 procent niet. Voor de duidelijkheid zij vermeld dat spaaruren die ingevolge flexibilisering arbeidsduur zijn gespaard, niet kunnen worden toegevoegd aan het tegoed. De defensiemedewerker mag niet uit eigen middelen bedragen toevoegen aan het levenslooptegoed. De op het levenslooptegoed ge­kweekte inkomsten en rendementen mogen niet op een andere rekening dan de levensloop­rekening worden bijgeschreven.

Duur van het levensloopverlof

Bij een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week dient een levensloopverlofperiode uit minimaal 152 uur levensloopverlof te bestaan. Dit aantal staat gelijk aan ca. 4 werkweken. Deze ondergrens is gelijkluidend met die van het opnemen van spaaruren ingevolge flexibilisering arbeidsduur. De reden dat voor deze ondergrens is gekozen, is de uitvoeringslast van de regeling. Daarnaast is de bedoeling van levensloopverlof om gedurende een substantiële periode uit het arbeidspro­ces terug te treden. Indien de medewerker om wat voor reden dan ook verlof wil opnemen voor minder dan 152 uur, staan daartoe andere middelen ter beschikking. Is sprake van een andere ar­beidsduur, bijvoorbeeld bij deeltijd, dan dient het vorenbedoelde aantal uren levensloopverlof te worden vermenigvul­digd met de arbeidsduurfactor. Omdat het levensloopverlof op veel manieren kan worden opgenomen en de uitkering voor het levensloopverlof afhankelijk is van de keuze van de medewerker, wordt de maximumduur van de levensloopverlofperiode bepaald door het per­centage van de arbeidsduur waarvoor het levensloopverlof wordt opgenomen en de uitkering per uur die voor dat levensloopverlof wordt toegekend.

Uitkering en inhoudingen tijdens het levensloopverlof

Tijdens de levensloopverlofperiode ontvangt de medewerker maandelijks een uitkering die is gebaseerd op de berekeningsgrondslag in de maand direct voorafgaande aan de maand waarop het levensloopverlof ingaat. De uitkering mag in elk geval niet hoger zijn. Indien sprake is van deeltijd-levensloopverlof of levensloopverlof in combinatie met bijvoorbeeld ouderschaps­verlof, deeltijd FPU, deeltijd­pensioen, vakantie dan mag de uitkering samen met de bezoldiging en andere tijdens de levensloopverlof­periode toegekende beloningen, toelagen en uit­keringen, dan wel samen met de FPU-uitkering of de pensioenuitkering, per maand niet meer bedragen dan de berekeningsgrondslag over de maand direct voorafgaande aan de maand waarop het levensloopverlof ingaat. Op de uitkering kunnen door de defensiemedewerker verschuldigde bedragen worden ingehouden.

Aanspraken tijdens het levensloopverlof

Er vindt over de opgenomen uren levensloop­verlof evenredige vermindering van de aanspraak op vakantieverlof plaats. Tevens vindt tijdens levensloopverlof geen opbouw van vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering plaats en bestaat er over die uren geen aanspraak op door­betaling van salaris, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen.

Samenloop met ouderschapsverlof

Het levensloopverlof kan in combinatie met ouderschapsverlof worden opgenomen. Het levenslooptegoed mag worden gebruikt om het deel van de bezoldiging dat in verband met ouderschapsverlof wordt doorbetaald, aan te vullen (tot 100%).

Samenloop met spaarloon

In hetzelfde kalenderjaar kan niet zowel op een spaarloonrekening als op een levenslooprekening of levensloopverzekering worden ingelegd. De medewerker moet dus elk jaar kiezen op grond van welke regeling hij wil sparen. Het opnemen van spaarloonbedragen voor erkende bestedingsdoeleinden kan wel in het jaar waarin wordt gespaard voor levensloopverlof.

Gevolgen voor het pensioen

Het sparen voor levensloopverlof heeft geen invloed op de pensioenberekening. Over de inhouding op het salaris worden pensioenpremies verhaald. Op de uitkering tijdens het levensloopverlof worden de gebruikelijke pensioen­premies ingehouden. Tijdens het eerste jaar van het levensloopverlof gaat de pensioenopbouw gewoon door tegen doorsneepremie. Dit is op 11 januari 2006 in de Pensioenkamer overeengekomen. In deze periode zal het werkgeversdeel van de pensioenpremie niet op de defensiemedewerker worden verhaald, waarbij wordt uitgegaan van een verdeling werkgever/werknemer van 70/30.

Fiscale aspecten

Op grond van de fiscale wetgeving heeft de werkgever de mogelijkheid om extra stortingen te doen. Als de werkgever extra stortingen doet, mogen daarbij door hem geen voorwaarden worden gesteld aan het moment van opname van het levensloopverlof. Ook zal de werkgever als hij een extra storting doet een zelfde bedrag moeten uitkeren aan werknemers die niet meedoen aan de levensloop­regeling. Stelt de werkgever toch voorwaarden of doet hij geen uitkering aan de niet deelnemende werknemers dan wordt de gehele levensloopregeling als fiscaal onzuiver aangemerkt en wordt over de totale inleg van alle deelnemers alsnog belasting geheven. Over stortingen op de levenslooprekening of levensloopverzekering is geen loonheffing verschuldigd. De fiscus hanteert met betrekking tot het sparen voor levensloopverlof de zogenaamde omkeerregel. Deze houdt in dat over de bedragen die worden gespaard geen loonheffing verschuldigd is en dat heffing plaatsvindt op het moment dat deze bedragen tot uitkering komen. Loonheffing heeft in dat geval ook plaats over de op het levenslooptegoed gekweekte inkomsten en behaalde rendementen. Bij een fiscaal correcte opname van het levenslooptegoed wordt een jaarlijks te indexeren heffings­korting (levensloopverlofkorting) toegekend die gelijk is aan het bedrag dat wordt opgenomen, maar niet hoger is dan € 183 (in 2006) of € 188 (in 2007) voor elk jaar waarin opbouw van het levenslooptegoed heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat bij opname van het levenslooptegoed na bijvoorbeeld 10 opbouwjaren een maximale levensloopverlofkorting wordt toegepast ten bedrage van de som van de kortingen die in de jaren waarin werd deelgenomen, zijn toegekend. De le­vensloopverlofkorting wordt in mindering gebracht op de in te houden loonheffing. Op de opgebouwde levensloopverlofkorting wordt in mindering gebracht de levensloopverlofkorting die reeds is genoten bij eerdere opnames van het levenslooptegoed. De levensloopverlofkor­ting wordt niet toegekend als het levenslooptegoed wordt aangewend voor het opbouwen van extra pensioen. Het onbetaalde deel van ouderschapsverlof is te financieren met het levenslooptegoed. Defensiemedewerkers die deelnemen aan de levensloopregeling en gebruik maken van ouderschapsverlof, kunnen fiscaal voordeel krijgen via een heffingskorting. Die bedraagt de helft van het minimumloon per opgenomen verlofuur. Dat heffingskorting komt in 2007 neer op een bedrag van ongeveer € 650 per maand bij voltijd ouderschapsverlof. Het bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Let wel: het betreft hier een heffingskorting; dat wil zeggen dat de Belastingdienst dit bedrag aftrekt van de inkomstenbelasting die betaald moet worden. Het is mogelijk om hiervoor een voorlopige teruggave aan te vragen. Bij het berekenen van de ouderschapsverlofkorting moet rekening worden gehouden met het inkomensverlies door ouderschapsverlof. Dat kan door het fiscale loon uit het jaar waarin verlof wordt opgenomen, af te trekken van het fiscale loon in het jaar daarvoor. Er kan nooit meer ouderschapsverlofkorting worden verkregen dan het resultaat hiervan: het inkomensverlies door ouderschapsverlof.

Werknemersverzekeringen

Sparen voor levensloopverlof via een inhouding op het salaris heeft geen gevolgen voor de berekening van het dagloon voor de Werkloosheidswet (WW), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en de Ziektewet (ZW). Daar staat tegenover dat over de inhouding de gebruikelijke premies werknemersverzekeringen moeten worden betaald. Tijdens de levensloopverlofperiode worden geen premies werknemersverzekeringen geheven. In de sociale verzekeringswetgeving is bepaald dat het normale voor ingang van het verlof geldende arbeidspatroon uitgangspunt blijft voor de vaststelling van het recht op een uitkering, mits het verlof niet langer duurt dan 18 maanden. Duurt de levensloopverlof- periode langer dan 18 maanden dan kan dit gevolgen hebben voor de hoogte van het dagloon. Ook zal in dat geval niet kun­nen worden voldaan de wekeneis die in de WW wordt gehanteerd. Werknemers zijn tijdens de opnameperiode van hun levenslooptegoed alleen verzekerd voor de WW. Ook al ontvangt de werknemer geen loon, de dienstbetrekking in de zin van de wet eindigt niet maar loopt tijdens het verlof gewoon door. Mocht de werknemer dus tijdens zijn levensloopverlof werkloos worden, dan wordt ervan uitgegaan dat het onbetaalde verlof direct eindigt. Aansluitend heeft de werknemer dan recht op een WW-uitkering. Uiteraard moet dan ook voldaan zijn aan de overige eisen voor het recht op een uitkering. Omdat er tijdens de verlofperiode geen loon wordt betaald en er dus geen premies werknemersverzekeringen worden ingehouden en afgedragen, zijn werknemers die periode niet verzekerd voor de ZW en WIA. Dankzij de Wet onbetaald verlof en sociale verzekeringen ondervindt de werknemer hiervan echter ná de verlofperiode geen nadelige gevolgen voor de ZW en WIA (én WW). Stel dat de werknemer na afloop van de verlofperiode nog steeds ziek of arbeidsongeschikt, dan is hij vanaf dat moment weer verzekerd en heeft hij recht op een uitkering.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De omschrijving van levenslooptegoed luidt: “de bij een financiële instelling opgebouwde voor­ziening in geld, vermeerderd met de met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee be­haalde rendementen, die is bestemd voor een uitkering gedurende een levensloop­verlofperiode”. Deze definitie is ruim. Onder levenslooptegoed valt niet alleen het levenslooptegoed dat de defensiemedewerker in zijn ambtelijke dienstbetrekking opbouwt, maar ook elk ander levenslooptegoed uit een of meer beëindigde dienstbetrekkingen. Om praktische redenen is de berekeningsgrondslag zo eenvoudig mogelijk gehouden. De berekeningsgrondslag wordt niet alleen gebruikt als basis voor het bedrag dat jaarlijks maximaal mag worden gespaard, maar geldt ook als uitgangspunt bij de beoordeling of het maximum levenslooptegoed is bereikt. Daarnaast geldt de berekeningsgrondslag als basis voor het berekenen van de maandelijkse uitkering tijdens de levensloopverlofperiode.

Artikel 2

In dit artikel zijn de voorwaarden voor deelname aan de regeling vervat. Elke defensiemedewerker kan jaarlijks besluiten om deel te nemen. De deelname loopt door (ook jaaroverschrijdend) tot de defensiemedewerker besluit om zijn deelname te beëindigen. In enig jaar tegelijkertijd sparen ingevolge de spaarloonregeling en de levensloopregeling wordt door de fiscale wetgeving niet toegestaan. In deze wetgeving is tevens bepaald dat ten behoeve van het levensloopverlof per kalenderjaar niet méér kan worden gespaard dan 12 procent van de berekeningsgrondslag over dat jaar. Uitzondering op deze bepaling vormt de categorie defensiemedewerkers die op 31 december 2005 ten minste 51 jaar en nog geen 56 jaar oud is. Deze medewerkers mogen per kalenderjaar meer dan 12% sparen en kunnen zo versneld een levenslooptegoed opbouwen. Wel geldt ook voor hen dat in een kalenderjaar alleen mag worden gespaard als het maximum levenslooptegoed van 2,1 maal de berekeningsgrondslag over het kalenderjaar direct voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zal worden gespaard, nog niet is bereikt. Hieraan kunnen overigens geen rechten worden ontleend met betrekking tot het moment van dienstverlating. Voor het bepalen van de genoemde maxima moet worden uitgegaan van het loon als bedoeld in artikel 19g, eerste lid onder b van de Wet op de loonbelasting 1964. In principe is dat loon in kolom 6 van de loonstaat. Bij de beoordeling van het maximum van 2,1 jaar moeten nog bij te schrijven rendementen en inkomsten worden meegenomen. Dit kan lastig zijn als die gegevens op 1 januari nog niet bekend zijn.

Artikel 3

De defensiemedewerker kan met behulp van het daartoe ontwikkelde formulier een aanvraag indienen om een voorziening in geld te sparen ten behoeve van het opnemen van een periode van levensloopverlof. In dit artikel is de procedure met betrekking tot de aanvraag voor het sparen van levensloopverlof geregeld. In het tweede lid wordt aangegeven welke gegevens in elk geval in de aanvraag moeten worden vermeld. Omdat de defensiemedewerker zelf kiest waar hij zijn levenslooptegoed wil onderbrengen, dient hij aan te geven bij welke financiële instelling het levenslooptegoed zal worden opgebouwd en wat het nummer is van de levenslooprekening of het (polis)nummer van de levensloopverzekering ten gunste waarvan de te sparen bedragen moeten worden overgemaakt. Aangegeven dient te worden of de inhouding maandelijks of eenmalig moet plaatsvinden en tot welk bedrag. Belangrijk is dat de defensiemedewerker in zijn aanvraag vermeldt of hij in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen reeds een levenslooptegoed heeft opgebouwd, aangezien dit tegoed meetelt bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard. Ditzelfde geldt voor een eventueel verlofspaartegoed. Hiermee worden fiscaal ondersteunde verlofspaarregelingen bedoeld (defensie kent deze niet). Omdat in hetzelfde kalenderjaar niet zowel via een spaarloonregeling (ongeacht bij welke werkgever dit plaatsvindt) als via deze regeling mag worden gespaard, moet de defensiemedewerker in zijn aanvraag uitdrukkelijk verklaren dat hij niet spaart op grond van een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964. Uit de aanvraag moet blijken dat de defensiemedewerker ermee instemt dat zijn gehele of gedeeltelijke levenslooptegoed aan het Ministerie van Defensie (de centrale salarisadministratie) wordt uitgekeerd bij opname van dit tegoed. Voorts moet uit de aanvraag blijken dat de defensiemedewerker ermee instemt dat de financiële instelling aan Defensie informatie over de omvang van het levenslooptegoed verstrekt. In het derde lid zijn de verklaringen vermeld die de defensiemedewerker bij zijn eerste aanvraag moet voegen. Om een werkbare relatie met de financiële instelling te waarborgen dient deze instelling te verklaren dat zal worden gehandeld conform de bepalingen van deze regeling en de Uitvoe­ringsregeling loonbelasting 2001 en dat na afloop van elk kalenderjaar een overzicht van het levenslooptegoed zal worden verstrekt. Indien in een vroegere dienstbetrekking een levenslooptegoed is opgebouwd dient in verband met een juiste toepassing van de levensloopverlofkorting en ter controle van de door de defensiemedewerker verstrekte gegevens een verklaring van de betrokken financiële instelling te worden bijgevoegd waaruit blijkt hoeveel jaren de defensiemedewerker heeft gespaard, in welke kalenderjaren en tot welke bedragen in die jaren een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof is uitgekeerd en wat de omvang van het levenslooptegoed is. Worden de vereiste gege­vens niet verstrekt, dan kan de aanvraag niet in behandeling worden genomen. Met het vierde lid is beoogd te verduidelijken dat de defensiemedewerker een termijn voor de adequate verwerking van zijn aanvraag dient in te calculeren. De defensiemedewerker heeft voorts de vrijheid om zelf te kiezen wanneer hij zijn aanvraag indient, zolang deze maar binnen het gekozen kalenderjaar kan worden uitgevoerd.

Artikel 4

Dit artikel handelt over het nemen van een beslissing op de aanvraag van een defensiemedewerker. Omdat het levenslooptegoed een maximum kent, dienen alle -met name fiscale- elementen die meetellen bij de beoordeling of nog kan worden doorge­spaard te worden betrokken bij het nemen van een beslissing. De aanvraag wordt afgewezen als het levenslooptegoed op 1 januari van het kalenderjaar waarin de voorziening in geld voor levensloopverlof zal worden gespaard gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal de berekeningsgrondslag over het voorafgaande kalenderjaar. Als in het voorafgaande kalenderjaar een salarisvermindering heeft plaatsgevonden, mag bij de beoordeling of nog kan worden doorgespaard van het niet-verminderde salaris worden uitgegaan mits die salarisvermindering het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de ingangsdatum van het pen­sioen. Daarbij geldt als extra eis dat het dienstverband na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet minder mag zijn dan 50% van de omvang van het dienstverband op de laatste dag voor de dag die 10 jaar voor de pensioendatum ligt. Nog bij te schrijven rendementen en inkomsten blijven bij de beoordeling van de aanvraag buiten beschouwing. Als er op 1 januari van het kalenderjaar waarin de voorziening in geld voor levensloopverlof zal worden gespaard nog ruimte aanwezig is om door te sparen kan tot maximaal 12 procent van de berekenings­grondslag over dat jaar worden gespaard ook al wordt daardoor in dat jaar het maximaal toegestane levenslooptegoed overschreden. Op een eenmaal toegekende aanvraag kan door de defensiemedewerker niet meer worden teruggekomen. Wel is correctie mogelijk als achteraf blijkt dat de aanvraag ten onrechte is toegekend. De beslissing wordt aan de defensiemedewerker en de financiële instelling bekendgemaakt.

Artikel 5

Dit artikel regelt op welk moment de voorziening in geld naar de financiële instelling wordt overgemaakt. Uitgangspunt is dat dit zoveel mogelijk op de gebruikelijke betaaldata gebeurt. Tevens biedt dit artikel de defensiemedewerker de mogelijkheid om het levenslooptegoed uit een of meer vroegere dienstbetrekkingen te laten overboeken naar zijn levenslooptegoed. Voorwaarde voor overboeking is dat die dienstbetrekkingen moeten zijn beëindigd. Is dat niet het geval dan kan het levenslooptegoed uit die dienstbetrekkingen niet worden overgeboekt en blijven de andere werkgevers verantwoordelijk voor het verloop van dat levenslooptegoed.

Artikel 6

In dit artikel zijn enkele overige fiscale voorschriften inzake het levenslooptegoed opgenomen. In artikel 61a van de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen is ten aanzien van deze onderwerpen voorgeschreven dat deze schriftelijk in een levensloopregeling moeten zijn vastgelegd. Het levenslooptegoed mag alleen worden ingezet voor het doel waarvoor wordt gespaard, name­lijk voor een periode van levensloopverlof. Een ander doel is niet toegestaan. Wel is het mogelijk dat het levenslooptegoed wordt omgezet in een aanspraak op ABP-pensioen. Het levensloop­tegoed kan niet tussentijds worden overgeboekt naar een andere financiële instelling. Dit wordt beschouwd als een deblokkering in strijd met de regeling. Wel kan bij een andere financiële instelling een nieuwe rekening worden geopend of een nieuwe verzekering worden afgesloten waarop met ingang van het eerstvolgende kalenderjaar bedragen kunnen worden ingelegd. Dit moet bij de nieuwe jaarlijkse aanvraag worden aangegeven. De wetgever heeft bepaald dat indien het levenslooptegoed in strijd met de onderhavige regeling op enigerlei wijze geheel of voor een deel voor een ander doel wordt ingezet, de gehele aanspraak op het le­venslooptegoed moet worden aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Dit heeft tot consequentie dat bij de loonheffing geen rekening wordt gehouden met de arbeidskorting. De werkgever die het levenslooptegoed beheert, in dit geval het Ministerie van Defensie, is dan inhoudingsplichtig. Als het spaartegoed nog niet is opgenomen als de defensiemedewerker met pensioen gaat of op het moment dat deze 65 jaar wordt, wordt het hele opgebouwde tegoed belast als loon uit vroegere dienstbetrekking en uitgekeerd aan de defensiemedewerker. Hierbij wordt rekening gehouden met de opgebouwde levensloopverlofkorting. In het derde en vierde lid is geregeld dat indien meer dan 12 procent van de berekeningsgrondslag op jaarbasis is gespaard, het bovenmatige gedeelte wordt teruggestort naar het Ministerie van Defensie dat vervolgens na inhouding van loonheffing het restant zo spoedig mogelijk laat uitbetalen aan de defensiemedewerker. In dat geval dient voor de loonheffing ervan te worden uitgegaan dat het bovenmatige gedeelte is genoten op de datum van uitbetaling. Zolang het vorenstaande wordt uitgevoerd voor het einde van het kalenderjaar waarin teveel is gespaard, zal de fiscus er van uitgaan dat aan de voorwaarden met betrekking tot het maximaal te sparen bedrag is voldaan.

Artikel 7

Dit artikel biedt de defensiemedewerker de mogelijkheid om te stoppen met sparen. Wil de defensiemedewerker na verloop van tijd weer verder sparen dan moet hij opnieuw een aanvraag als bedoeld in artikel 3 indienen.

Artikel 8

In dit artikel is ter verdere verduidelijking opgenomen dat niet alleen uit het levenslooptegoed kan worden opgenomen ten behoeve van het genieten van levensloopverlof. Het levenslooptegoed kan ook worden gebruikt om de inkomsten, die tijdens ouderschapsverlof voor 75% worden doorbetaald, aan te vullen tot een maximum van 100%. Let op: het aanvragen van ouderschapsverlof zelf geschiedt op de daartoe geëigende wijze; deze regeling beoogt niet daarin wijziging te brengen. Ook kan het tegoed worden aangewend voor extra pensioen; kortheidshalve wordt verwezen naar artikel 15. Indien de opname geschiedt om een reden als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, geldt een fiscale heffingskorting per deelnemersjaar. De Belastingdienst hecht er veel waarde aan te vermelden dat, wanneer niet meer aan de voorwaarden voor de levensloopregeling wordt voldaan of wanneer de aanspraak op grond van de levensloopregeling wordt afgekocht of vervreemd, de totale aanspraak wordt belast als loon uit vroegere dienstbetrekking. De heffingskorting geldt dan niet. Kortheidshalve zij verwezen naar artikel 19g, zesde lid, van de Wet loonbelasting 1964.

Artikel 9

Het aanvragen van onbetaald verlof en het daartoe verkrijgen van de financiële voorziening levensloop behelst twee trajecten. In het eerste lid van artikel 9 is bepaald dat tussen het moment van de aanvraag en het begin van het levensloopverlof een periode van drie maanden moet zitten. Deze termijn kan het hoofd defensieonderdeel gebruiken om de noodzakelijke maatregelen treffen teneinde de continuïteit van de werkzaamheden te waarborgen. Het tweede lid geeft het hoofd defensieonderdeel de mogelijkheid toe te staan dat de defensiemedewerker een kortere aanvraagtermijn in acht neemt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de defensiemedewerker in verband met familieomstandigheden op korte termijn voor langere tijd naar het buitenland moet gaan of als de duur van het levensloopverlof zodanig is dat de afwezigheid van de defensiemedewerker naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel geen probleem voor de organisatie oplevert. Volgens het derde lid moet de defensiemedewerker in zijn aanvraag vermelden wanneer hij het levensloopverlof wil opnemen, hoeveel uren levensloopverlof hij wil hebben alsmede de verdeling van die uren over de weken. Met het vierde lid is beoogd inzichtelijk te maken dat een defensiemedewerker zich altijd op een functie bevindt. Er is dus formeel geen sprake van het opnemen van levensloopverlof ‘tussen twee functies in’. In beginsel wordt opgenomen tijdens de lopende plaatsing, hetgeen onverlet laat dat er in goed overleg een opname van levensloopverlof kan plaatsvinden die ten dele gedurende de huidige plaatsing en ten dele gedurende de daarop volgende plaatsing plaatsvindt. Leden 5, 6 en 7: Nadat het hoofd defensieonderdeel een (positieve) beslissing heeft genomen dient de defensiemedewerker bij het Dienstencentrum human resources een aanvraag in om opname uit het levenslooptegoed. Hierbij geeft hij aan welk bedrag als uitkering moet worden uitbetaald. Bovendien moet hij ingevolge het zevende lid een machtiging verlenen op grond waarvan de financiële instelling maandelijks een uitkering uit het levenslooptegoed aan het Ministerie van Defensie kan verstrekken.

Artikel 10

Het deelnemen aan de levensloopregeling is een wettelijk recht; het opnemen van levensloopverlof is dat niet, behalve indien als het onbetaald verlof wordt aangewend voor ouderschapsverlof of langdurend zorgverlof. Het hoofd defensieonderdeel kán een aanvraag op het opnemen van levensloopverlof afwijzen indien gewichtige redenen van dienstbelang dit rechtvaardigen. Hij heeft hierin dus een discretionaire bevoegdheid. Omdat in het verleden is gebleken dat niet altijd duidelijk is wat met ´gewichtige redenen van dienstbelang´ wordt bedoeld, is een aantal situaties geschetst waarin altijd sprake is van ´gewichtige redenen van dienstbelang´. Deze opsomming is niet limitatief, maar kan als handvat dienen. Zo kan er ook worden gedacht aan plaatsingen in het buitenland die niet kunnen worden onderbroken of een situatie waarin meerdere defensiemedewerkers van hetzelfde onderdeel in dezelfde periode levensloopverlof willen opnemen. Gelet op de gedachte achter de levensloopregeling en de ruime termijn die het hoofd defensieonderdeel heeft om de levensloopverlofperiode van de defensiemedewerker mogelijk te maken, dient een afwijzing terdege te worden gemotiveerd. Met ‘daadwerkelijke inzet van de krijgsmacht en de voorbereiding daarop’ (onderdeel c) wordt inzet bedoeld en de voorbereiding die daarmee in directe zin samenhangt, bijvoorbeeld het opwerken naar een uitzending toe. Dit onderdeel ziet dus niet op de reguliere ‘vredesbedrijfsvoering’. Met ‘voltijdse opleidingen in verband met het functioneren van de krijgsmacht’ (onderdeel d) is gedoeld op een opleidingssituatie die direct verband houdt met de uitvoering van de kerntaken van de krijgsmacht, waarbij moet worden uitgegaan van een volledige beschikbaarheid teneinde het zo goed mogelijk kunnen uitvoeren van die kerntaken optimaal te waarborgen. Uiteraard geldt dat een afwijzende beslissing zowel aan de defensiemedewerker als aan de financiële instelling bekend wordt gemaakt. Volledigheidshalve zij vermeld dat het ingevolge de Algemene wet bestuursrecht mogelijk is om bezwaar te maken tegen een besluit op een aanvraag om het mogen opnemen van levensloopverlof.

Artikel 11

Het levensloopverlof kan op veel manieren worden opgenomen. Zo kan het bijvoorbeeld worden gecombineerd met ouderschapsverlof, deeltijd FPU, deeltijdpensioen, vakantie(verlof), PAS-regeling enz.. Deze flexibiliteit is mogelijk omdat het levensloopverlof in uren kan worden opgenomen. Aangezien het levensloopverlof in deeltijd kan worden opgenomen, betekent dit dat als het maximum levenslooptegoed aaneensluitend voor 50% van de arbeidsduur wordt opgenomen, de levensloopverlofperiode zich over ruim vier kalenderjaren kan uitstrekken. Het is mogelijk het levensloopverlof in gedeelten gedurende meerdere perioden in het kalenderjaar op te nemen. Het levensloopverlof kan alleen in hele uren worden opgenomen. De bedoeling van levensloopverlof is om gedurende een substantiële periode uit het arbeidspro­ces terug te treden. In verband daarmee geldt als eerder gezegd het uitgangspunt dat bij een arbeidsduur van ge­middeld 38 uur per week elke levensloopverlofperiode uit minimaal 152 uur levensloopverlof moet bestaan. Dit komt voor een voltijder neer op 4 weken volledige afwezigheid. Voor medewerkers met een andere arbeidsduur wordt het hiervoor genoemde minimum aantal uren levensloopverlof vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde arbeidsduurfactor.

Artikel 12

Dit artikel regelt de uitkering tijdens de levensloopverlofperiode. Volgens het eerste lid wordt de uitkering maandelijks verstrekt en is deze gebaseerd op de berekenings­grondslag over de maand direct voorafgaande aan de datum van ingang van de levensloopver­lofperiode. Omdat het levensloopverlof in hele uren wordt opgenomen dient op basis van de berekenings­grondslag de maximum uitkering per uur te worden vastgesteld. De duur van de levensloopverlof­periode is afhankelijk van omvang van het levenslooptegoed en de uitkering per uur die de defensiemedewerker kiest. De defensiemedewerker die genoegen neemt met een uitkering van 50% van de maximum uitkering per uur kan dus langer met levensloopverlof dan de defensiemedewerker die kiest voor een uitkering van 70% van de maximum uitkering per uur. Uitbetaling van de uitkering vindt zoveel mogelijk plaats op dezelfde datum als die waarop de salarissen worden uitbetaald. Indien sprake is van deeltijdlevensloopverlof of levensloopverlof in combinatie met bijvoorbeeld ouderschapsverlof, deeltijd FPU, deeltijdpensioen, vakantie enz., dan mag de uitkering samen met de bezoldiging en andere tijdens de levensloopverlof­periode toegekende beloningen, toelagen en uitkeringen, dan wel samen met de FPU-uitkering of de pensioenuitkering, per maand niet meer bedragen dan de berekeningsgrondslag over de maand direct voorafgaande aan de maand waarop het levensloopverlof ingaat.

Artikel 13

In dit artikel is de samenloop met een aantal rechtspositionele aanspraken geregeld. In het geval waarin de defensiemedewerker na toekenning van het levensloopverlof doch voor de feitelijke levensloopverlofperiode ziek wordt, behoort het tot de vrijheid van het hoofd defensieonderdeel de toekenning in te trekken en het levensloopverlof geen doorgang te laten vinden. Hierbij moet met name worden gedacht aan het geval waarin de defensiemedewerker ernstig of langdurig ziek is. Levensloopverlof wordt opgeschort voor de duur van zwangerschaps- en bevallingsverlof. Op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg zijn dit immers onaantastbare verlofsoorten. Na afloop van het bevallingsverlof wordt de schorsende werking opgeheven en wordt de levensloopverlofperiode vervolgd. Tevens is bepaald dat het levensloopverlof wordt opgeschort bij onafgebroken ziekte van 4 weken of langer. De redenering die hierachter zit luidt als volgt. Levensloopverlof wordt verleend als buitengewoon verlof van lange duur zonder behoud van bezoldiging. Hiervoor geldt normaalgesproken dat ziekte in de eigen risicosfeer ligt en daarom geen schorsende werking heeft op het verlof. De fiscus is evenwel van oordeel dat er tijdens de levensloopverlofperiode sprake is van betaling van (uitgesteld) loon. Om die reden is met betrekking tot ziekte tijdens de levensloopverlofperiode besloten dat in geval van ziekte gedurende een aaneengesloten periode van vier weken of meer, het resterende deel van de levensloopverlofperiode wordt opschort tot het moment waarop de defensiemedewerker weer volledig arbeidsgeschikt is. In dit verband geldt de dag volgende op die waarop het levensloopverlof wordt opgeschort als de dag van de eerste ziekmelding voor diverse wettelijke termijnen (WIA, Wet verbetering poortwachter) en als eerste dag van de periode van doorbetaling van de bezoldiging bij ziekte. Op het moment waarop de defensiemedewerker weer volledig arbeidsgeschikt is zal deze in overleg met het hoofd defensieonderdeel moeten bepalen op welke wijze het resterende deel van het levensloopverlof wordt opgenomen. Heeft de defensiemedewerker, bijvoorbeeld als gevolg van ziekte direct voorafgaande aan zijn pensionering, geen mogelijkheid meer om het resterende levensloopverlof op te nemen dan wordt het overgebleven levenslooptegoed uitbetaald of, voor zover mogelijk, omgezet in extra pensioen. In het tweede en derde lid, is geregeld onder welke voorwaarden een eenmaal toegekende opname van levensloopverlof kan worden opgeschort of beëindigd. Ook is geregeld dat over de opgenomen uren levensloopverlof vermindering plaatsvindt van de jaarlijkse aanspraak op (verlof) en dat geen opbouw plaatsvindt van vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering. Daarnaast is, hoewel dat voor zich spreekt, bepaald dat met uitzondering van de uitkering voor het levensloopverlof over de uren levensloopverlof geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen bestaat. Dit geldt dus ook voor doorlopende toelagen als vliegtoelage of TOD.

Artikel 14

Tijdens het eerste jaar levensloopverlof loopt de pensioenopbouw gewoon door. De defensiemedewerker is over de uitkering die hij tijdens het levensloopverlof ontvangt pensioen­premies verschuldigd. Omdat over de inhouding op het salaris reeds pensioenpremies zijn betaald en op de uitkering thans opnieuw pensioenpremies moeten worden ingehouden voert het te ver om, net als bij het buiten­gewoon verlof in het persoonlijk belang zonder behoud van bezoldiging als bedoeld in de artikelen 87 lid 2 AMAR en 49 BARD de defensiemedewerker ook nog eens het werkgeversdeel van de pensioenpremies te laten betalen. De pensioenopbouw gaat tijdens het eerste jaar dus gewoon door tegen doorsneepremie, waarbij wordt uitgegaan van een verdeling werkgever/werknemer van 70/30. Deze verhouding is op 11 januari 2006 overeengekomen in de Pensioenkamer. Iemand die langer dan een jaar levensloopverlof geniet kan de pensioenopbouw ook laten doorlopen, zij het dat het werkgeversdeel van de pensioenpremie dan wordt verhaald.

Artikel 15

In dit artikel is geregeld op welke wijze het levenslooptegoed geheel of gedeeltelijk kan worden aangewend voor extra pensioen. Omzetting van (een deel van) het levenslooptegoed in extra pensioen kan op elk willekeurig moment plaatsvinden zolang na die omzetting de totale pensioenaanspraak binnen de gren­zen van hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 blijft (de omzetting mag bijvoor­beeld niet leiden tot een ouderdomspensioen dat hoger is dan 100% van het pensioengevend loon dat geldt op het tijdstip waarop dat ouderdomspensioen ingaat).

Artikel 16

Dit artikel regelt de uitkering van het gehele - resterende - levenslooptegoed in geval van ontslag van de defensiemedewerker. In geval van ontslag tijdens de spaarperiode blijft het levenslooptegoed bij de financiële instelling staan, tenzij de defensiemedewerker aangeeft wat er met het levenslooptegoed moet gebeuren. Hij heeft daarbij de mogelijkheid om het levenslooptegoed:

  • geheel of gedeeltelijk te laten uitbetalen;
  • geheel of gedeeltelijk in te brengen in de levensloopregeling van de nieuwe werkgever.

Kiest de defensiemedewerker voor gehele of gedeeltelijke uitbetaling van het levenslooptegoed dan wordt het uitbetaalde bedrag aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking.

Artikel 17

In geval van overlijden van de defensiemedewerker wordt op verzoek van het Ministerie van Defensie het gehele levenslooptegoed door de financiële instelling uitgekeerd. Na inhouding van loonheffing verstrekt het Ministerie van Defensie het tegoed zo spoedig mogelijk aan de erfgenamen.

Artikel 19

Voor de terugwerkende kracht is gekozen in verband met de inwerkingtreding van de Wet van 24 februari 2005 (Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling).

Naar boven