Toelichting
Maatschappelijke dienstverlening door defensie aan derden
I Algemeen
Het hoofdstuk "Maatschappelijke dienstverlening door Defensie aan derden" bevat richtlijnen voor al die instanties binnen de defensie-organisatie, die betrokken (kunnen) zijn bij de be- en afhandeling van verzoeken van personen of instanties buiten de rijksdienst om dienstverlening door Defensie. Deze steunverlening is niet op een wettelijk voorschrift gebaseerd. Het hoofdstuk heeft derhalve geen betrekking op de verschillende vormen van militaire bijstand, gebaseerd op bepalingen in de Politiewet 1993 en de Wet Rampen en zware ongevallen.
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Er is slechts sprake van maatschappelijke dienstverlening in de zin van dit hoofdstuk in de volgende drie gevallen: ter ondersteuning van een charitatief doel; uit het oogpunt van goed nabuurschap; of ter bevordering van een positieve beeldvorming van Defensie. Mogelijke andere diensten die Defensie aan derden verleent, vallen niet onder de werking van dit hoofdstuk.
De dienstverlening aan de aanvragende organisatie dient op incidentele basis plaats te vinden. Dit betekent dat verzoeken van dezelfde aanvragende instantie in beginsel niet meer dan één maal per jaar kunnen worden gehonoreerd. Wel is het mogelijk om bij een jaarlijks terugkerend(e) evenement/activiteit voor meerdere jaren afspraken te maken.
Bij dienstverlening ter ondersteuning van een charitatief doel dient steun aan dit doel en de aanvragende organisatie te passen binnen zowel het defensiebeleid als, indien het gaat om dienstverlening ten behoeve van aanvragers/instanties buiten het Koninkrijk der Nederlanden, het Nederlands buitenlands beleid. Het charitatieve doel waarop de aanvrager zich richt dient derhalve duidelijk te zijn omschreven. Ook is het noodzakelijk dat Defensie inzicht heeft in de achtergronden van de aanvrager c.q. aanvragende instantie. Aan organisaties met een winstoogmerk worden in dit kader geen diensten verleend.
Bij de beoordeling dienen eventuele publicitaire- en juridische aspecten alsmede het belang voor Defensie te worden betrokken. Wat betreft dienstverlening buiten het Koninkrijk der Nederlanden zal Defensie in principe alleen diensten verlenen aan gerenommeerde humanitaire organisaties als het Nederlandse Rode Kruis, Artsen Zonder Grenzen, Memisa etc. Voor dienstverlening aan andere, minder bekende humanitaire organisaties -dit geldt ook bij dienstverlening binnen het Koninkrijk der Nederlanden- zal tenminste een voor Defensie aanvaardbaar plan van aanpak dienen te worden overlegd aan de hand waarvan Defensie voldoende vertrouwen kan krijgen dat de hulp ook daadwerkelijk terecht zal komen bij hen die deze hulp behoeven.
Maatschappelijke dienstverlening uit het oogpunt van goed nabuurschap zal plaatsvinden als een tegenprestatie voor mogelijke overlast die wordt veroorzaakt door de uitoefening van de defensietaak. Deze dienstverlening zal in de meeste gevallen de beeldvorming van het betreffende defensie-onderdeel bij de lokale-/regionale samenleving ten goede komen, maar dit is niet het primaire doel.
Maatschappelijke dienstverlening ter bevordering van de positieve beeldvorming van Defensie kan alleen plaatsvinden in de vorm van ondersteuning van organisaties zonder winstoogmerk. Het moet daarbij gaan om activiteiten van dergelijke organisaties waarbij een bijdrage van defensie positieve gevolgen heeft voor de beeldvorming van defensie. Het gaat hierbij niet om charitatieve activiteiten zoals genoemd in artikel 1 onder a. De activiteiten moeten een relatie hebben met doelgroepen in de samenleving waarop defensie zich met het oog op werving wil richten.
Artikel 2
Verzoeken voor het ter beschikking stellen van onroerende zaken worden door de bevelhebber van het betreffende krijgsmachtdeel danwel de commandant DICO met advies voorgelegd aan de Dienst der Domeinen. Domeinen heeft op grond van de geldende regelgeving de exclusieve bevoegdheid medegebruiksovereenkomsten ter zaken van onroerende zaken te sluiten en de bijbehorende voorwaarden vast te stellen.
Artikel 3
Artikel 3 lid 1 onder a
In het kader van de maatschappelijke dienstverlening door Defensie zullen door Defensie geen branche-vreemde diensten worden geleverd. Deze diensten dienen te worden verleend zonder dat de hoofdtaken van Defensie, de operationele inzetbaarheid en de operationele verplichtingen worden geschaad, noch mogen de diensten in strijd zijn met het dienstbelang. Deze afwegingen dienen vooraf te worden gemaakt.
Artikel 3 lid 1 onder b
De maatschappelijke dienstverlening dient te worden uitgevoerd met de personele en materiële defensiemiddelen die ten behoeve van het uitvoeren van de hoofdtaken binnen Defensie aanwezig zijn. Dat wil zeggen dat de dienstverlening moet kunnen worden uitgevoerd met de bestaande kennis en kunde van het personeel en het beschikbare materieel en er derhalve geen extra personele en materiële middelen van buiten de defensie-organisatie mogen worden betrokken.
Artikel 3 lid 1 onder d
Maatschappelijke dienstverlening door Defensie heeft tot doel bij te dragen aan de verankering van Defensie in de samenleving. Met name door de opschorting van de opkomstplicht en het daardoor ontbreken van dienstplichtigen in de defensie-organisatie, is het waarborgen van de betrokkenheid tussen de samenleving en Defensie meer dan ooit noodzakelijk. Wil Defensie haar taken in vredestijd en in buitengewone omstandigheden effectief kunnen uitvoeren, dan is een goede verstandhouding met en verankering in de maatschappij van groot belang. Maatschappelijk dienstverlening kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren.
Artikel 3 lid 3 en lid 4
De in het derde en vierde lid opgenomen vereisten van proportionaliteit dienen om in de afweging ter zake van de (omvang van de) dienstverlening de belangen van Defensie en van mogelijke derden te betrekken.
Artikel 4
Indien aan de voorwaarden als gesteld in artikel 3 is voldaan kan na een afweging van alle andere voor het specifieke geval relevante factoren (zoals uitgaven, belang defensie, precedentwerking en bedrijfsvoerings consequenties), op incidentele basis, positief op een verzoek tot maatschappelijke dienstverlening worden beslist.
Verzoeken om dienstverlening ter ondersteuning van een charitatief belang buiten het Koninkrijk der Nederlanden worden behandeld door de Defensiestaf/DCBC. Daarbij wordt in overleg met DAB, DJZ, DV en MID een aanvraag getoetst aan:
het belang voor Defensie; de consistentie met het Nederlands buitenlands beleid; de inschatting in hoeverre de humanitaire actie daadwerkelijk de lokale bevolking ondersteunt; de eventuele veiligheidsrisico’s; de juridische aspecten; en de publicitaire aspecten.
Hierbij wordt in overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken en met Ontwikkelingssamenwerking bepaald of de aanvraag niet in strijd is met buitenland-politieke opvattingen. Tevens wordt in voorkomend geval de betrouwbaarheid van de aanvrager getoetst.
Verzoeken om dienstverlening ter ondersteuning van een charitatief belang binnen het Koninkrijk der Nederlanden kunnen door de bevelhebbers van de krijgsmachtdelen danwel de commandant DICO worden afgedaan.
Verzoeken om maatschappelijke dienstverlening met een politiek gevoelig of principieel beleidsmatig karakter - een en ander ter beoordeling van de bevelhebbers van de krijgsmachtdelen, de commandant DICO of de Chef Defensie Staf - dienen door tussenkomst van de secretaris-generaal ter beslissing aan de bewindspersonen van Defensie te worden voorgelegd.
Ter zake van de in het eerste lid van dit artikel genoemde toestemming voor maatschappelijke dienstverlening kan door de bevelhebbers, commandant DICO en de Chef Defensie Staf ondermandaat worden verleend aan de ressortcommandanten (zoals bijvoorbeeld C-NATCO, C-CTL, CZM).
Voorwat betreft verzoeken tot het ter beschikking stellen van onroerende zaken wordt verwezen naar artikel 2.
Artikel 5
Artikel 5 lid 2
Aan een beslissing om de in rekening te brengen additionele uitgaven van de maatschappelijke dienstverlening niet of slechts gedeeltelijk in rekening te brengen dient een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag te liggen. Het niet in rekening brengen van additionele uitgaven dient te geschieden met inachtneming van artikel 28 van de Comptabiliteitswet dat handelt over schenkingen.
Artikel 5 lid 3
Onder communicatiemiddelen worden verstaan publicitaire uitingen zoals folders, persberichten, affiches, advertenties en dergelijke waarin Defensie zich kan presenteren. Per geval zal moeten worden bezien wat de waarde van deze communicatiemiddelen is.
Artikel 6
Vóórdat maatschappelijke diensten worden verleend, dienen de afspraken tussen Defensie en degene aan wie de diensten worden verleend schriftelijk te worden vastgelegd. Dit betreft de omvang van de dienstverlening en de voorwaarden (hoogte van de vergoeding van de uitgaven e.d.) waaronder de diensten worden verleend. Ter zake van aansprakelijkheid en vrijwaring kan als regel een aparte bepaling achterwege blijven; daarmee wordt dit overgelaten aan de regels van het gemene recht. Dit betekent dat indien schade door toedoen van Defensie wordt veroorzaakt deze schade ook voor rekening van Defensie komt. Indien schade door toedoen van de aanvrager wordt veroorzaakt dan zal deze schade voor rekening van de aanvrager komen. Met name als kostbare goederen ter beschikking worden gesteld aan de aanvrager kan het wenselijk zijn dat van de aanvrager wordt geëist dat deze een verzekering afsluit voor het afdekken van zijn risico.
Hoofdstuk III Slotbepalingen
Artikel 7
Met ingang van 1 juli 1998 zijn de ’Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst’ van kracht (besluit van de Minister-President d.d. 8 mei 1998 nr 98M004561). Deze Aanwijzingen bepalen de voorwaarden waaronder onderdelen van de rijksdienst marktactiviteiten mogen verrichten.
Onverkorte toepassing van de Aanwijzingen op de diensten die vallen onder dit voorschrift zou tot gevolg hebben dat deze diensten niet of in onvoldoende mate zullen worden verricht, waardoor de steunverlening in het openbaar belang of de beoogde positieve bijdrage aan de verankering van Defensie in de samenleving niet zouden kunnen worden bereikt. Derhalve is dit voorschrift, voorzover het diensten betreft die als marktactiviteiten in de zin van de Aanwijzingen kunnen worden beschouwd, gebaseerd op de afwijkingsmogelijkheid die is opgenomen in Aanwijzing 24 van de genoemde Aanwijzingen. De in hoofdstuk 3 en 4 van de Aanwijzingen opgenomen gedragsregels zijn, met uitzondering van de Aanwijzingen 13 (gebruik gegevens verkregen bij uitvoering van overheidstaak) en 14 (verbod koppelverkoop overheidstaak en marktactiviteiten), niet van toepassing op de diensten als opgenomen in het onderhavige voorschrift. Het voorschrift is in overeenstemming met het gevoelen van de Ministerraad (ministerraad dal. 15/16 juli 1999).
In dit artikel wordt aangegeven dat het onderhavige voorschrift is gebaseerd op de afwijkingsmogelijkheid van Aanwijzing 24 van de genoemde Aanwijzingen voor de rijksdienst. Het voorschrift heeft geen betrekking op onderwerpen waarop de Aanwijzingen onverkort van toepassing zijn. Evenmin is het voorschrift van toepassing op onderwerpen waarop de Aanwijzingen niet van toepassing zijn omdat er geen sprake is van marktactiviteiten. Het betreft onder meer verzoeken van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en/of van Justitie om militaire bijstand, als gebaseerd op de Politiewet of de Wet Rampen en zware ongevallen en het verrichten van ceremoniële diensten bij herdenkingen. De Aanwijzingen en derhalve ook het onderhavige voorschrift zien niet op activiteiten die voor andere onderdelen van de Rijksdienst worden verricht.