Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3188/GM, 7 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3188/GM

betreft: [klager] datum: 7 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.K. Bhadai, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de Detentieboot Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 12 oktober 2010 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beroepscommissie heeft de inrichtingsarts van de Detentieboot in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klagers raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Klagers bewaring is op 12 oktober 2010 opgeheven en er is
van hem geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande bekend.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 22 juni 2010, door zijn raadsman van gronden voorzien op 28 juli 2010, betreft de ontoereikende specialistische hulp na ontslag uit het ziekenhuis.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is, met verwijzing naar hetgeen in het klaagschrift is opgenomen, het volgende aangevoerd.
Klager heeft last van pijn in de buikstreek, slaapklachten en lichaamspijnen. Deze klachten uiten zich in uitstralingspijnen met name in de zij. Hij is tevens in ernstige mate depressief. Klager heeft nodeloos lang moeten wachten op specialistische
hulp. Zijn klachten zijn door de inrichtingsarts niet (voldoende) serieus genomen. Na de opname in het ziekenhuis is de specialistische hulp in zijn geheel uitgebleven. Hij heeft onnodig veel pijn geleden. Hij kreeg niet (tijdig) de juiste medicatie
voorgeschreven. Op klagers verzoeken om specialistische medische hulp werd niet, althans veel te laat, gereageerd. Pijnstillers voorgeschreven voor de hoofdpijn werken niet, klager wordt ook dienaangaande niet door een gekwalificeerde arts geholpen.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
De behandeling van de nefrolithiasis en koliekpijnen daaruit voortkomend zijn lege artis door de huisarts behandeld.
De verstrekte medicatie is ter ondersteuning van het uitplassen van de niersteen en ter vermindering van de daarbij horende pijnklachten. In veel gevallen is het niet mogelijk de pijn volledig op te heffen. De verwijzing naar de medische specialist
heeft plaatsgevonden conform de binnen de huisartsgeneeskunde gevoerde standaard.
In een nadere reactie is daaraan toegevoegd dat klager goed is behandeld op basis van de waarschijnlijkheidsdiagnose urolithiasis, hetgeen later ook is bevestigd door röntgenologisch onderzoek.

3. De beoordeling
Klager heeft tot 11 juni 2010 in het penitentiair ziekenhuis verbleven. Uit de kopieën van het toegezonden medisch dossier van klager blijkt dat klager bij terugkomst tot aan het moment van zijn verzoek om bemiddeling, 22 juni 2010, niet met specifieke
klachten bij de medische dienst is geweest. De medische dienst is wel met verscheidene resultaten van onderzoeken van klager bezig geweest. Niet is gebleken dat klagers klachten door de medische dienst niet serieus zijn genomen. Niet is gebleken dat de
medische dienst te kort is geschoten ten aanzien van klager. De door de raadsman aangevoerde problemen van klager zijn in zijn rapportage betreffende de periode van terugkomst uit het ziekenhuis tot aan verzoek bemiddeling niet terug te vinden. De
beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. H.M.E. Laméris-Tebbenhoff Rijnenberg, voorzitter, J.G.J. de Boer en
M.F. van Brederode-Zwart, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris,
op 7 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven